In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 september 2016 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde, in beroep ging tegen een beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk omdat eiser niet had voldaan aan het griffierecht. Dit griffierecht is een vereiste voor de ontvankelijkheid van een beroep, en in dit geval was het niet betaald. Eiser had eerder op 2 april 2015 beroep ingesteld, maar dit was op 15 oktober 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had verzet aangetekend, wat leidde tot een gegrondverklaring van dat verzet op 26 april 2016, omdat de rechtbank niet had beslist op het verzoek om schadevergoeding wegens termijnoverschrijding.
De rechtbank overwoog dat, hoewel er onder bepaalde omstandigheden ruimte kan zijn voor vergoeding van immateriële schade bij niet-ontvankelijkheid, dit alleen kan als het griffierecht is voldaan. De rechtbank verwees naar jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat een inhoudelijke beoordeling van het geschil noodzakelijk is voor het toekennen van schadevergoeding. Aangezien het griffierecht niet was betaald, kon de rechtbank niet inhoudelijk oordelen over het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat zowel het beroep als het verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk waren, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door rechter R.A. Eskes en is openbaar uitgesproken. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.