ECLI:NL:RBGEL:2016:4790

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 september 2016
Publicatiedatum
1 september 2016
Zaaknummer
AWB - 14 _ 8112 en AWB- 14 _ 8113
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de inlichtingenplicht onder de Wet werk en bijstand met betrekking tot bijstandsverlening en bestuurlijke boete

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 september 2016 uitspraak gedaan in twee samenhangende zaken (14/8112 en 14/8113) betreffende de schending van de inlichtingenplicht door eiseres onder de Wet werk en bijstand (WWB). Eiseres had bijstand ontvangen, maar verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe, heeft haar bijstandsrecht met terugwerkende kracht ingetrokken en een bestuurlijke boete opgelegd. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet volledig had voldaan aan de inlichtingenverplichting door niet alle bankafschriften te overleggen, wat leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank stelde vast dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd van haar financiële situatie en dat de opgelegde boete van € 12.921,87 terecht was opgelegd. Echter, in de tweede zaak oordeelde de rechtbank dat de boete niet proportioneel was en stelde deze vast op € 1.180, rekening houdend met de financiële omstandigheden van eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep in de eerste zaak ongegrond, maar in de tweede zaak gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door de boete te verlagen. Eiseres werd in de proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
Zaaknummers 14/8112 en 14/8113

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.A.C. van Etten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epete Epe, verweerder.

Procesverloop

14/8112
Bij besluit van 10 maart 2014 (het primaire besluit I) heeft verweerder het recht op bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) van eiseres met ingang van 1 januari 2012 ingetrokken, het recht op bijstand met ingang van 10 maart 2014 beëindigd en de over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 tot een bedrag van € 34.850,73 ten onrechte verstrekte bijstand van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 22 oktober 2014 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
14/8113
Bij besluit van 1 april 2014 (het primaire besluit II) heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 12.921,87.
Bij besluit van 22 oktober 2014 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken plaatsgevonden op 1 juli 2015, gevoegd met zaaknummer 14/8114. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.Th. Stapelkamp.
Op 21 januari 2016 heeft de rechtbank het onderzoek in zaak 14/8113 heropend, teneinde eiseres in de gelegenheid te stellen inzicht te geven in haar financiële draagkracht.
Eiseres heeft op 3 februari 2016 een reactie ingestuurd, waarop verweerder heeft gereageerd bij brief van 24 maart 2016.
Na van partijen toestemming te hebben verkregen voor het achterwege laten van een nadere zitting heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak 14/8113 op 9 augustus 2016 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Aan eiseres is met ingang van 1 januari 2012 bijstand toegekend naar de norm van een alleenstaande ouder en een toeslag van 20% van het minimumloon. In het kader van een onderzoek naar eventueel door eiseres verrichte (verzwegen) werkzaamheden en/of niet aan verweerder gemelde inkomsten heeft verweerder eiseres eind december 2013 verzocht bankafschriften van een viertal bankrekeningen te overleggen. Omdat eiseres volgens verweerder niet aan dit verzoek heeft voldaan heeft verweerder de primaire besluiten I en II afgegeven.
14/8112 (intrekking, beëindiging en terugvordering)
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat ook met de door eiseres overgelegde bankafschriften het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Tijdens de bezwaarprocedure heeft eiseres afschriften van de betreffende bankrekeningen overgelegd, maar van één rekeningnummer zijn niet over de gehele periode alle afschriften overgelegd. Bovendien blijkt dat eiseres nóg twee bankrekeningnummers heeft waarvan zij geen melding heeft gemaakt bij verweerder. Van deze twee bankrekeningen ( [nummer 2] en [nummer 3] ) heeft eiseres geen afschriften overgelegd, hetgeen voor verweerder aanleiding is geweest de bezwaren van eiseres ongegrond te verklaren omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld vanaf 1 januari 2012. Er is nog steeds onduidelijkheid over al dan niet ontvangen gelden uit werkzaamheden, spaarrekeningen en een flexibel krediet.
3. In beroep betwist eiseres dat zij op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht welke zij niet heeft gemeld. Eiseres stelt voorts dat zij alle door verweerder gevraagde bankafschriften heeft overgelegd.
4.1
De rechtbank overweegt als volgt.
4.2
Op grond van het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat eiseres alle door verweerder gevraagde bankafschriften heeft overgelegd. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat eiseres echter geen afschriften heeft overgelegd van de - niet bij verweerder bekende - bankrekeningen met de nummers [nummer 1] en [nummer 2] .
De rechtbank zal hier bij de verdere beoordeling van uit gaan.
4.3
Op grond van artikel 17 van de WWB is eiseres verplicht, op verzoek of onverwijld uit eigen beweging, mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Tevens is eiseres verplicht om medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de WWB. Het geven van inzicht in de bij haar in beheer zijnde bankrekeningen is onmiskenbaar van belang voor de vaststelling van het recht op bijstand en valt daarom onder de inlichtingenplicht. Door geen volledige opgave te doen van al haar bankrekeningen is de rechtbank van oordeel dat eiseres de inlichtingenverplichting gedurende de in het geding zijnde periode heeft geschonden. Door vervolgens, nadat verweerder op de hoogte was gekomen van een tweetal - niet door eiseres gemelde - bankrekeningen, niet alsnog afschriften van deze bankrekeningen te overleggen, heeft eiseres daarnaast niet de medewerking verleend die nodig is voor uitvoering van de WWB.
4.4
De schending van de inlichtingenverplichting heeft er, naar het oordeel van de rechtbank, toe geleid dat verweerder het recht op bijstand over de in het geding zijnde periode niet heeft kunnen vaststellen. Eiseres heeft geen volledig inzicht gegeven in al haar bankrekeningen, zodat verweerder niet heeft kunnen vaststellen of er ten tijde in geding sprake was van inkomen uit de door eiseres verrichte op geld waardeerbare activiteiten en zo ja, wat de omvang van dat inkomen was. Verweerder is aldus door eiseres niet in de gelegenheid gesteld zich een juist beeld te kunnen vormen van haar inkomens- en vermogenspositie ten tijde in geding. Eiseres heeft, ook niet in beroep, de gevraagde financiële informatie verstrekt, nodig om het recht op bijstand te kunnen vaststellen.
5. Het voorgaande leidt er toe dat verweerder, op grond van artikel 54, derde lid van de WWB, bijstand van eiseres met ingang van 1 januari 2012 terecht heeft ingetrokken en terecht heeft besloten de bijstand met ingang van 10 maart 2014 te beëindigen.
6. Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de WWB – voor zover van belang – dient verweerder de kosten van de bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden en niet is gebleken dat verweerder is uitgegaan van een onjuist benadelingsbedrag heeft verweerder op goede gronden de aan eiseres verstrekte bijstand over de periode in geding, ter hoogte van € 34.850,73 teruggevorderd. Evenmin is gesteld of gebleken van een dringende reden op grond waarvan verweerder van de terugvordering had kunnen afzien.
7. Het beroep is ongegrond.
14/8113 (de bestuurlijke boete)
8. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van bankrekeningen en activiteiten en dit lange tijd heeft volgehouden, ook nadat zij op de hoogte was gebracht van de inlichtingenverplichting. Verweerder heeft de boete opgelegd over het vanaf 1 januari 2013 ten onrechte betaalde bedrag aan bijstand en vastgesteld op 100% van dit bedrag (€ 12.921,87).
9. Eiseres voert in beroep aan dat zij niet opzettelijk informatie heeft verzwegen. Haar is niet de cautie verleend, zodat de boete ten onrechte is opgelegd. Gelet op de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 24 november 2014 is de opgelegde boete niet passend. Eiseres is van mening dat er omstandigheden zijn die aanleiding dienen te geven tot matiging van de boete.
10. De vraag die voorligt is of verweerder over de periode waarover de inlichtingenverplichting is geschonden terecht een bestuurlijke boete heeft opgelegd
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aangetoond dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft overtreden en de rechtbank ziet in hetgeen door eiseres is aangevoerd geen reden om aan te nemen dat deze overtreding haar niet kan worden verweten.
11. De rechtbank zal in het midden laten of de cautie al dan niet is gegeven. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd te kennen gegeven dat de boete alleen is opgelegd vanwege het niet verstrekken van de bankafschriften. Het niet verstrekken van deze afschriften is een feitelijke constatering, welke niet afhankelijk is van verklaringen van eiseres. De rechtbank overweegt met het oog daarop dat eiseres niet in haar belangen is geschaad voor zover de cautie niet is gegeven.
12. De rechtbank zal vervolgens bezien wat in deze als een passende boete heeft te gelden. Uit de uitspraak van CRvB van 24 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3754 volgt dat het nieuwe boeterecht vraagt om een indringende toets aan het evenredigheidsbeginsel, waarbij van belang is geacht of sprake is van opzet, grove schuld, verwijtbaarheid of verminderde verwijtbaarheid. In die uitspraak, zowel als in de uitspraken van 23 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1801) en 11 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:9) is overwogen dat opzet of grove schuld zijn te beschouwen als verzwarende omstandigheden en dat het op de weg van het bestuursorgaan ligt om aan te tonen dat daarvan sprake is.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder er niet in geslaagd is aan te tonen dat eiseres opzettelijk de inlichtingenverplichting niet is nagekomen en is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van verwijtbaarheid waarbij een percentage van 50 past. Van verminderde verwijtbaarheid is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
13. In de genoemde uitspraak van 11 januari 2016 heeft de CRvB tevens overwogen dat, mede omwille van een praktische en eenvormige rechtstoepassing, voor de berekening van de op te leggen boete tot uitgangspunt wordt genomen dat deze bij opzet zodanig wordt verlaagd dat de betrokkene bij een fictieve draagkracht gelijk aan de voor beslag vatbare ruimte berekend op basis van de beslagvrije voet als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de hem opgelegde boete binnen 24 maanden kan voldoen, hij deze boete bij grove schuld binnen 18 maanden kan voldoen, bij normale verwijtbaarheid binnen 12 maanden en bij verminderde verwijtbaarheid binnen 6 maanden. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat het volledige bedrag van het inkomen boven de beslagvrije voet - ongeacht of die ruimte de facto op andere wijze is beperkt of ingenomen - volledig beschikbaar is of wordt aangewend voor het betalen van de boete. Hetzelfde geldt voor eventueel aanwezig vermogen, met inbegrip van het vermogen beneden de vrijlatingsgrens.
14.1
De rechtbank heeft eiseres met een heropeningsbeslissing van 21 januari 2016 in de gelegenheid gesteld opgave te doen van haar huidige gezinssituatie, alsmede inzicht te verstrekken in haar huidige netto-gezinsinkomen door middel van loon- dan wel uitkeringsspecificaties en/of bankafschriften waar dit inkomen uit blijkt.
14.2
Bij brief van 3 februari 2016 heeft eiseres te kennen gegeven dat zij geen uitkering heeft en geen loon uit dienstbetrekking. Zij was in 2015 als zelfstandig ondernemer ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als zelfstandig verhuurmakelaar. Hiermee heeft zij echter geen inkomen gegenereerd bij gebrek aan opdrachten en door haar voortdurende gezondheidsklachten. Zij ontvangt huurtoeslag van € 217 per maand, zorgtoeslag van € 85 per maand en kindgebonden budget van € 32 per maand. Daarnaast krijgt zij af en toe geld van haar vriend (niet samenwonend) om kosten te kunnen betalen. Zij heeft plusminus € 80.000 oude schulden en een recente schuld aan de zorgverzekeraar, welke werd aangemeld bij het CJIB, en een huurachterstand van € 2.012,37. Eiseres heeft bewijsstukken van de huurachterstand en de bestuursrechtelijke zorgpremie bijgevoegd.
14.3
Verweerder heeft bij brief van 24 maart 2016 laten weten niet over recente informatie van het inkomen van eiseres te beschikken. Omdat eiseres geen lopende bijstandsuitkering ontvangt bevat Suwinet geen informatie van de Belastingdienst, zodat bankrekeningen, tegoeden en toeslagen niet zichtbaar zijn.
14.4.
De rechtbank overweegt op dit punt als volgt. Bij de beoordeling van zowel de mate van verwijtbaarheid als de mate waarin een boete de betrokkene treft, kunnen de financiële omstandigheden van belang zijn (zie Hoge Raad 8 december 1982, nr. 21.363, ECLI:NL:HR:1982:AW9027, BNB 1983/50). In zijn arrest van 28 maart 2014, nr. 13/00279, ECLI:NL:HR:2014:685, BNB 2014/194 heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
“3.4.3 Wordt de beslissing van een bestuursorgaan over de hoogte van een boete aan het oordeel van de rechter onderworpen, dan dient deze zijn oordeel dienaangaande te vormen met inachtneming van de te zijnen overstaan aannemelijk geworden omstandigheden waarin de belanghebbende op dat moment verkeert, waaronder diens draagkracht. Hierbij verdient aantekening dat de rechter alleen naar aanleiding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ten aanzien van het ontbreken van draagkracht gehouden is om zijn uitspraak op dat punt van een nadere motivering te voorzien.”
De rechtbank ziet in de brief van 3 februari 2016 van eiseres geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ten aanzien van het ontbreken van draagkracht. De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat zij met enkel de ontvangen toeslagen en het kindgebonden budget (tezamen € 334) en zo nu en dan een bijdrage van haar vriend in staat is een gezinshuishouden (eiseres met haar minderjarig kind) adequaat te kunnen voeren. De rechtbank gaat er, gezien de omstandigheden waarin eiseres verkeert, echter ook niet van uit dat eiseres een inkomen heeft boven minimumniveau.
De rechtbank zal het er daarom voor houden dat eiseres beschikt over een inkomen ter hoogte van de voor haar geldende bijstandsnorm. Eiseres heeft gesteld dat zij een zeer hoog bedrag aan schulden heeft, maar daar zal de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de CRVB van 11 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:9) geen rekening mee houden.
15. De rechtbank acht het alles overwegende daarom gerechtvaardigd eiseres een boete op te leggen. In de situatie van eiseres als alleenstaande ouder betekent dit dat de boete, voor zover deze betrekking heeft op een schending van de inlichtingenverplichting onder het boeteregime vanaf 1 januari 2013, dient te worden bepaald op € 1.180, te weten 12 maal 10% van de bijstandsnorm ten tijde van deze uitspraak (€ 977,15), naar boven afgerond op een veelvoud van € 10. Met het opleggen van een boete van € 1.180 is voldoende rekening gehouden met de financiële omstandigheden van eiseres. Voor verdergaande matiging bestaat geen grond.
16. Het beroep is gegrond. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres in zowel bezwaar als beroep. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 1.984 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 496 per punt). Tevens zal verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 45 dienen te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in de zaak 14/8112 ongegrond;
  • verklaart het beroep in de zaak 14/8113 gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit van 1 april 2014;
  • stelt de boete vast op € 1.180 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.984;
  • gelast dat verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 45 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van
J. de Graaf, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.