ECLI:NL:RBGEL:2016:4761

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 september 2016
Publicatiedatum
31 augustus 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7478
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld op basis van de Ziektewet en de beoordeling van geschiktheid voor maatgevende arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 september 2016 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ziekengeld van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW). Eiseres, die sinds 2010 als doktersassistente werkte, was sinds 2011 uitgevallen wegens psychische klachten en ontving vanaf juni 2015 ziekengeld. Verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft op 23 september 2015 het ziekengeld beëindigd, stellende dat eiseres op de datum in geding niet ongeschikt was voor haar maatgevende arbeid. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij niet in staat was haar werkzaamheden te verrichten door een combinatie van psychische klachten, waaronder een recidiverende depressieve stoornis en een gegeneraliseerde angststoornis.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met de psychische toestand van eiseres. De rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling niet zorgvuldig is uitgevoerd, omdat de verzekeringsartsen niet hebben vastgesteld of eiseres in staat was om met arbeid meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank concludeert dat eiseres ongewijzigd arbeidsongeschikt is en dat haar ziekengeld ten onrechte is beëindigd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor eiseres recht heeft op doorbetaling van ziekengeld. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/7478

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.C.A. Dennissen-Wit),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het ziekengeld van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 30 september 2015 (hierna: datum in geding) beëindigd.
Bij besluit van 9 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.C. Hofmans.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren in 1980. Vanaf haar negentiende jaar is zij onder behandeling van een psycholoog. Sinds 2010 is zij werkzaam als doktersassistente. Vanaf 2010 was eiseres voor gemiddeld 18 uur per week op oproepbasis werkzaam bij maatschap [naam] . In 2011 is eiseres uitgevallen voor haar werk wegens psychische klachten. Daarna heeft zij het werk weer hervat. Op 3 november 2014 is zij opnieuw voor dit werk uitgevallen wegens psychische klachten. Het dienstverband is beëindigd op 6 juni 2015. Vanaf 11 juni 2015 ontving eiseres ziekengeld op grond van de ZW. Op 23 september 2015 is eiseres medisch onderzocht in het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWB).
2. Verweerder heeft de beëindiging van het ziekengeld gebaseerd op de vaststelling dat eiseres op de datum in geding niet (meer) ongeschikt is voor haar maatgevende arbeid ingevolge de ZW. Aan deze vaststelling ligt een onderzoek van de verzekeringsarts M. Vogels van 23 september 2015 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep J.H.N. Verheijen van 9 november 2015 ten grondslag.
2.1
Vogels heeft de dossiergegevens bestudeerd en eiseres lichamelijk en psychisch onderzocht op het spreekuur. Vogels schrijft in zijn rapport dat eiseres sinds juni 2015 antidepressiva slikt, dat deze goed zijn aangeslagen en zij in de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) en op het spreekuur prima functioneert. Er zijn volgens Vogels geen aanwijzingen voor en floride depressief beeld, cognitieve functiestoornissen of een dreigend decompenserend toestandsbeeld. Dat eiseres door wil in haar laatste werk, maar niet op oproepbasis en bij voorkeur niet in een tijdelijk dienstverband en in een prettig team, valt volgens Vogels niet onder “ziekte of gebrek”, maar betreft een eigen keuze. Er zijn volgens Vogels op de datum in geding onvoldoende medisch objectiveerbare redenen op grond waarvan eiseres haar maatmanfunctie niet zou kunnen verrichten.
2.2
Verheijen heeft de dossiergegevens bestudeerd en is aanwezig geweest bij de hoorzitting. Verheijen heeft geconcludeerd dat er geen medische reden is om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De schematherapie, welke in januari 2016 begint, is volgens Verheijen geen voorwaarde die vervuld behoort te worden voordat eiseres haar werk weer zou kunnen doen.
3. Ingevolge artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft de werkloze verzekerde, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19; en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
4. De rechtbank stelt voorop dat als maatgevende arbeid heeft te gelden de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid, in dit geval het werk als doktersassistente. In geschil is of eiseres daarvoor geschikt was op de datum in geding.
5. De rechtbank is van oordeel dat het medische onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. Alle naar voren gebrachte klachten, te weten de concentratie- en geheugen- en slaapproblemen en stemmingswisselingen als gevolg van al langer bestaande de psychische klachten, zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de eigen bevindingen uit psychisch onderzoek en voor de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector, te weten het behandelplan van de behandelend klinisch psycholoog J. Scharroo van 21 oktober 2015. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van eiseres hebben gemist.
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij niet in staat was om op de datum in geding haar maatgevende arbeid te verrichten. In dit verband voert zij aan dat de spanningsklachten en de paniekaanvallen die zij als gevolg van de psychische problemen heeft haar leven beheersen en maken dat zij niet in staat is om haar werkzaamheden als doktersassistente te verrichten. Volgens eiseres is onder andere sprake van een recidiverende depressieve stoornis, een gegeneraliseerde angststoornis en PTSS en heeft zij een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Zij stelt ondanks jarenlange therapie geen vooruitgang te hebben geboekt. Volgens eiseres was op de datum in geding de depressieve stoornis gedeeltelijk in remissie, maar kon zij niet werken. Eiseres verwijst ter onderbouwing naar informatie van haar behandelaar, klinisch psycholoog J. Scharroo, te weten het behandelplan van 21 oktober 2015, een brief van 22 juni 2016 en een brief van 13 juli 2016.
7. Door verweerder is gesteld dat geen sprake is van een ziekte of gebrek, maar dat de verzekeringsartsen hebben geconcludeerd dat sprake is van een “zo zijn” toestand. Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 23 februari 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS9172 en 26 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4079), volgt dat een afwijkende karakterstructuur of een persoonlijkheidsstoornis in zijn algemeenheid niet als ziekte of gebrek kan worden gekwalificeerd, maar dat uit de rechtspraak ook naar voren komt dat een afwijkende karakterstructuur of een persoonlijkheidsstoornis wel kan bijdragen tot het ontstaan van een als ziekte of gebrek te kwalificeren toestand zoals psychische decompensatie, aanpassingsstoornis of surmenage. Indien van een dergelijk toestand sprake is, kan niet worden gesteld dat die toestand niet is aan te merken als ziekte of gebrek vanwege de onderliggende karakterstructuur of persoonlijkheidsstoornis.
8. De rechtbank overweegt dat uit de in beroep overgelegde informatie van de behandelend sector van 22 juni 2016 en 13 juli 2016 blijkt dat sprake is van een toestand als onder 7. genoemd. De omstandigheid dat eiseres door een emotioneel tekort vanuit haar jeugd geen adequate coping en positief zelfbeeld heeft ontwikkeld, kan weliswaar niet worden aangemerkt als ziekte of gebrek, maar de behandelend psycholoog schrijft in haar brief van 13 juli 2016 dat eiseres als gevolg hiervan in september 2015 een depressieve stoornis had ontwikkeld en toen niet in staat was haar werk als doktersassistente te verrichten. Gelet op deze van de behandelend psycholoog afkomstige informatie heeft de rechtbank reden om aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Anders dan waarvan zij zijn uitgegaan, was kennelijk de depressie niet volledig in remissie, althans niet zover dat eiseres haar werkzaamheden weer kon uitoefenen. Dat betekent dat er niet van kan worden uitgegaan dat eiseres op de datum in geding in september 2015 voor haar arbeid geschikt was. Verweerder heeft die twijfel niet weggenomen.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder het bestreden besluit enkel heeft gebaseerd op de vaststelling dat eiseres niet ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en niet ook met toepassing van artikel 19aa, eerste lid, aanhef en onder b, van de ZW heeft beoordeeld of eiseres in staat is met arbeid meer dan 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Dat betekent dat het bestreden besluit niet van een deugdelijke grondslag is voorzien. Dat verweerder heeft nagelaten een beoordeling als bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, aanhef en onder b, van de ZW uit te voeren, dient voor rekening en risico van verweerder te komen. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat eiseres ongewijzigd arbeidsongeschikt moet worden geacht vanaf de datum in geding. Dat betekent dat eiseres op de datum in geding ongewijzigd recht had op ziekengeld en haar ziekengeld ten onrechte is beëindigd.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet voorts aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit van 23 september 2015 wordt herroepen en wordt bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
11. Nu het primaire besluit onrechtmatig is, wijst verweerder het verzoek van eiseres toe om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van de CRvB van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
12. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. Er is sprake van beroepsmatig verleende bijstand. De rechtbank heeft de kosten daarvan met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.984 (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496). De kosten van een deskundige die aan eiseres verslag heeft uitgebracht (J. Scharroo), heeft de rechtbank overeenkomstig de overgelegde declaratie (€ 75,12 vermeerderd met 21 procent omzetbelasting) op de voet van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 90,19. Tot slot dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 45 te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit van 23 september 2015 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van wettelijke rente als in overweging 11. van deze uitspraak is vermeld;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van in totaal € 2074,19;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 45,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.H. van den Ham-Pool, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.