In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 augustus 2016 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de belastingheffing over optievoordelen die zijn genoten door buitenlandse werknemers van eiseres, die in september 2013 aandelenopties hebben uitgeoefend. De werknemers waren op dat moment niet meer in Nederland woonachtig en werkzaam. De rechtbank moest zich primair buigen over de vraag of de genoten optievoordelen onderworpen zijn aan de Nederlandse loonbelastingheffing, en subsidiair of de 30%-regeling van toepassing is op deze voordelen.
De rechtbank oordeelde dat de optievoordelen zijn genoten ten tijde van de uitoefening van de opties in september 2013 en dat deze voordelen opbrengsten van arbeid vormen, toe te rekenen aan een in eerdere jaren in Nederland uitgeoefende dienstbetrekking. Dit betekent dat de voordelen, ook al waren de werknemers op het moment van uitoefening niet meer in Nederland woonachtig, onderworpen zijn aan de Nederlandse loonbelasting. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de 30%-regeling niet van toepassing is, omdat de looptijd van de bewijsregel was geëindigd op het moment dat de uitzendperiode van de werknemers in Nederland was afgelopen.
De rechtbank verklaarde de beroepen van eiseres ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.