ECLI:NL:HR:2012:BU8932
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- C. Schaap
- M.W.C. Feteris
- R.J. Koopman
- G. de Groot
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de 30%-regeling op optievoordelen voor ingekomen werknemers na emigratie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 april 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de toepassing van de 30%-regeling op optievoordelen die aan een ingekomen werknemer zijn toegekend. Belanghebbende, een Amerikaanse staatsburger, had van 1 november 2002 tot en met 31 december 2005 in Nederland gewerkt en ontving tijdens zijn dienstverband aandelenopties. Deze opties werden pas na zijn emigratie onvoorwaardelijk. De vraag was of het optievoordeel, dat in 2006 werd gerealiseerd, onder de 30%-regeling viel.
De Rechtbank te Breda had eerder de aanslag in de inkomstenbelasting van belanghebbende verminderd, maar het Hof bevestigde deze uitspraak. De Staatssecretaris ging in cassatie, waarbij hij betoogde dat de 30%-regeling niet van toepassing was op optievoordelen die nog niet onvoorwaardelijk waren bij emigratie. De Hoge Raad oordeelde echter dat de 30%-regeling wel degelijk van toepassing is op het optievoordeel, omdat dit voordeel is toe te rekenen aan de arbeid die belanghebbende in Nederland heeft verricht. De Hoge Raad stelde vast dat de grondslag voor de 30%-regeling ook variabele loonbestanddelen zoals optierechten omvat.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten. Dit arrest bevestigt de toepassing van de 30%-regeling op optievoordelen, ongeacht het moment van onvoorwaardelijkheid, zolang deze voordelen voortkomen uit arbeid die in Nederland is verricht. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de fiscale behandeling van buitenlandse werknemers die in Nederland hebben gewerkt en later zijn geëmigreerd.