ECLI:NL:RBGEL:2016:4150

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7762
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht en terugvordering van te veel betaalde bijstand in het kader van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 juli 2016 uitspraak gedaan over de intrekking van het recht op bijstand van eiseres en de terugvordering van te veel betaalde bijstand. Eiseres ontving vanaf 4 juli 2013 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groesbeek heeft op basis van een onderzoek naar de woonsituatie van eiseres besloten om de bijstand in te trekken over de periode van 1 september 2013 tot en met 31 augustus 2014, omdat er sprake zou zijn van een gezamenlijke huishouding met haar partner. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013 inderdaad sprake was van een gezamenlijke huishouding, maar dat dit niet het geval was in de maand september 2013 en de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 augustus 2014. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende bewijs had geleverd voor de gezamenlijke huishouding in deze periodes. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de intrekking en terugvordering beperkt moesten worden tot de maanden oktober 2013 tot en met december 2013. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar moest nemen en dat eiseres recht had op vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om voldoende bewijs te leveren voor de stelling dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding, en dat de voorwaarden voor het intrekken van bijstand strikt moeten worden nageleefd. De rechtbank heeft de belangen van eiseres gewogen tegen de wettelijke verplichtingen van het college en heeft geoordeeld dat de intrekking en terugvordering niet in alle gevallen gerechtvaardigd waren.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/7762

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.L.O. van de Waarsenburg),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groesbeekte Groesbeek, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres ingevolge de Participatiewet (Pw) ingetrokken over de periode van 1 september 2013 tot en met 31 augustus 2014 (hierna: de periode in geding) en een bedrag van € 17.783,97 aan te veel betaalde bijstand over deze periode van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 14 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld
.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend
.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door D.C.J. Wolterink.

Overwegingen

1. Met ingang van 1 januari 2015 is de Pw in werking getreden en is de Wet werk en bijstand (Wwb) komen te vervallen. Op grond van het overgangsrecht zoals dat is geregeld in artikel 78z, eerste lid, van die wet, gelden de door het college op grond van de Wwb genomen besluiten als door hem genomen besluiten op grond van deze wet.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres is geboren in 1988. Sinds maart 2013 woont eiseres in [woonplaats] op het adres [adres] . Zij ontving vanaf 4 juli 2013 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Verweerder heeft op 4 september 2014 van [naam] een email ontvangen waarin hij mededeelde te hebben samengewoond met eiseres. Op 29 november 2014 heeft verweerder een tweede emailbericht van [naam] ontvangen. Daarin deelde [naam] mede bewijsstukken van de samenwoning over te kunnen leggen. Verweerder heeft daarop het Instituut Bijzonder Onderzoek (IBO) opdracht gegeven onderzoek te doen naar de woonsituatie van eiseres op het adres [adres] . De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van het IBO 16 februari 2015.
In dat rapport staat onder meer dat:
  • [naam] van 4 oktober 2013 tot 17 november 2014 ingeschreven heeft gestaan op het woonadres van eiseres met een briefadres.
  • [naam] van 11 september 2013 tot 7 januari 2014 inkomsten heeft gehad van [bedrijf]
  • [naam] op 4 september 2014 en 29 november 2014 e-mails heeft gestuurd naar de sociale dienst waarin hij verklaart samen te hebben gewoond met eiseres
In het kader van het onderzoek zijn eiseres en [naam] beiden gehoord.
heeft daarbij onder andere verklaard dat hij de huur van zijn eigen woning in [plaats] per oktober 2013 heeft opgezegd, toen een briefadres heeft genomen bij eiseres en bij haar is ingetrokken; dat hij toen een inkomen van € 1.300 per maand had; dat hij toen ook zijn spullen bij eiseres in de woning heeft gebracht (een tafel, stereo-installatie, tv, X-box 360 en de urn met de as van zijn vader) met de auto van eiseres; dat hij toen een deel van zijn spullen heeft weggedaan; dat hij in die periode als matroos op [naam bedrijf] werkte, dat hij, als hij twee weken vrij was, altijd in de woning van eiseres was; dat hij maandelijks € 500-5 600 bijdroeg in de kosten; dat eiseres de beschikking had over zijn bankpas als hij aan het varen was; dat de auto van eiseres op naam van haar moeder stond; dat hij ook zijn sociale leven in [woonplaats] had; dat eiseres en hij samen een hond hebben aangeschaft; dat eiseres de hond in [plaats] heeft opgehaald op 9 november 2013 toen hij aan boord zat; dat hij de hond heeft betaald; dat hij vanaf september 2013 tot en met augustus 2014 met eiseres heeft samengewoond; dat hij vanaf januari 2014 permanent bij eiseres zat. Tot slot heeft hij verklaard dat hij vanaf september 2013 tot en met augustus 2014 met eiseres heeft samengewoond.
Eiseres heeft bij het verhoor onder andere verklaard dat [naam] sinds 4 oktober 2013 op haar adres stond ingeschreven; dat het een briefadres was; dat zij ook voor zijn hond zorgde; dat [naam] op de binnenvaart voer, twee weken op en twee weken af; dat [naam] zijn woning niet had aangehouden wegens schulden en een huurachterstand; dat [naam] meestal van maandag tot woensdag bij eiseres verbleef en dat zij hem daarna weer aan boord bracht; dat [naam] de beschikking had over een huissleutel van haar woning; dat eiseres spullen van [naam] (een tafel, boxen, een stereo-installatie, kleding, de urn van zijn vader en wat kleine dingen) naar haar woning heeft verhuisd; dat hij als zij voor hem reed de benzine moest betalen; dat [naam] , als hij bij haar was, at en dronk op haar kosten; dat hij daarvoor geen bijdrage betaalde; dat eiseres voor [naam] de was deed en dat eiseres gebruik kon maken van de pinpas, pincode en rekening van [naam] als hij aan het varen was; dat [naam] alleen de laatste maand, de maand augustus 2014, de hele maand bij haar was en dat zij toen de formulieren van verweerder niet goed heeft ingevuld; dat [naam] af en toe avondeten kocht; dat zij samen een hond hebben gekocht, die door eiseres werd verzorgd en dagelijks door [naam] werd uitgelaten.
De koopovereenkomst van de hond staat op naam van eiseres.
3. Verweerder heeft op basis van dit onderzoek de bijstand van eiseres ingetrokken over de periode in geding en het gehele bedrag van aan eiseres betaalde bijstand over deze periode van eiseres teruggevorderd. De bijstand is niet teruggevorderd van de partner van eiser. In het bestreden besluit is de primaire beslissing, in navolging van een advies van de commissie voor bezwaarschriften, gehandhaafd. Daarbij is overwogen dat de onderzoeksbevindingen voldoende aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat eiseres en [naam] in de periode in geding een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, terwijl eiseres dit, in strijd met de blijkens artikel 17 Pw op haar rustende inlichtingenverplichting, niet aan verweerder heeft gemeld. Volgens verweerder biedt de wet geen ruimte voor een herberekening van de uitkering naar de norm voor gehuwden. Van dringende redenen om niet over te gaan tot terugvordering is verweerder niet gebleken.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat:
  • er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding, aangezien het centrum van de activiteiten van [naam] zich niet in de woonplaats van eiseres bevond en dat dit zeker geldt voor de periode van 1 september 2013 tot 1 januari 2014. Eiseres wijst erop dat [naam] in die periode telkens twee weken op een binnenvaartschip zat. Volgens eiseres verbleef hij in de vrije weken alleen in de weekenden bij eiseres. Volgens eiseres was er aldus in die periode ook geen sprake van wederzijdse verzorging.
  • voor zover er wel sprake is van een gezamenlijke huishouding, eiseres [naam] vanaf 1 januari 2014 in haar woning heeft laten verblijven onder grote psychische en fysieke dwang van [naam] . Eiseres stelt dat zij hieraan geen weerstand kon bieden, mede als gevolg van haar psychische klachten.
5. Artikel 3, derde lid, van de Pw bepaalt dat van een gezamenlijke huishouding sprake is indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de woning dan wel anderszins. Voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Pw dient derhalve aan twee voorwaarden te zijn voldaan, namelijk het gezamenlijk hoofdverblijf en de wederzijdse zorg. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan wederzijdse zorg blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling die verder gaat dan het uitsluitend delen van woonlasten en hiermee samenhangende vaste lasten. Indien van een zodanige financiële verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere objectieve feiten of omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in elkaars zorg voorzien. Voor het aannemen van wederzijdse zorg is niet noodzakelijk dat de door ieder van beiden geboden zorg dezelfde omvang en intensiteit heeft. Zie onder andere CRvB 3 maart 2015, nr. 13/4655, ECLI:NL:CRVB:2015:645.
6. Op basis van de onderzoeksgegevens van het IBO kan naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam worden vastgesteld dat er in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013 sprake was van een gezamenlijke huishouding tussen eiseres en [naam] .
7. Ten aanzien van het criterium van het hoofdverblijf acht de rechtbank relevant dat [naam] per oktober 2013 de huur van zijn eigen woning heeft opgezegd en zijn spullen heeft verhuisd naar de woning van eiseres. De enkele omstandigheid dat [naam] in die periode veelvuldig op een binnenvaartschip verbleef en als gevolg daarvan het merendeel van de week niet in de woning van eiseres overnachtte brengt niet met zich dat [naam] in die periode zijn hoofdverblijf niet in de woning aan de [adres] zou hebben. Daarbij is van belang dat [naam] (een groot deel van) zijn persoonlijke spullen in deze woning had liggen, vanuit deze woning vertrok om er weer terug te keren, een huissleutel had van de woning, zijn sociale leven had in [woonplaats] en niet is gebleken van een plaats waar hij duurzaam verbleef anders dan in deze woning.
8. In het kader van de wederzijdse zorg acht de rechtbank relevant dat [naam] in deze periode at en dronk op kosten van eiseres bij haar thuis, eiseres gebruik maakte van de pinpas, pincode en rekening van [naam] , eiseres de was deed voor [naam] , ze samen een hond hebben gekocht die door [naam] is betaald en door hen beiden werd verzorgd.
9. Uit hetgeen is overwogen in rechtsoverwegingen 6 tot en met 8 volgt dat eiseres in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013, in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting, bij verweerder geen melding heeft gemaakt van het voeren van een gezamenlijke huishouding. Als gevolg van deze schending is aan eiseres over deze periode ten onrechte bijstand toegekend. Eiseres was immers geen zelfstandig subject van bijstand en had dan ook geen recht op bijstand. Dit betekent dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, derde lid, van de Pw is voldaan, zodat verweerder gehouden was de bijstand van eiseres over deze periode in te trekken.
10. Uit het onderzoek van het IBO is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende gebleken dat er in de maand september 2013 en in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 augustus 2014 sprake was van een gezamenlijke huishouding tussen eiseres en [naam] .
11. Ten aanzien van de maand september 2013 is onvoldoende komen vast te staan dat eiseres en [naam] al vanaf die maand hun hoofdverblijf hebben gehad in de woning van eiseres. Wanneer er sprake is van twee personen aan wie ieder een woning ter beschikking staat geldt dat het erop aankomt in welke van die woningen zich het zwaartepunt van de het persoonlijk leven van de betrokkene bevindt en dat de mogelijkheid bestaat dat voor ieder van de betrokken personen dit zwaartepunt zich bevindt in de woning van hemzelf, zodat zij hun hoofdverblijf niet in dezelfde woning hebben (zie HR 13 maart 2015, nr. 14/02766, ECLI:NL:HR:2015:556). Verweerder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [naam] ook in de maand september 2013 zijn hoofdverblijf in de woning van eiseres had. Hij heeft zich eerst op 4 oktober 2013 laten inschrijven op het adres van eiseres. Weliswaar heeft [naam] tegenover de sociale recherche verklaard dat hij tussen 17 en 20 augustus 2013 bij eiseres is ingetrokken, maar hij heeft ook de maanden september en oktober 2013 genoemd als de maand waarin hij bij eiseres is gaan wonen. De verklaringen van [naam] zijn op dit punt niet consistent. Ook uit de andere afgelegde getuigenverklaringen blijkt niet onomstotelijk dat [naam] al vanaf september 2013 bij eiseres is ingetrokken. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [naam] in september/oktober 2013 in beeld is gekomen en getuigen [getuige 2] en [getuige 3] spreken zich hier niet over uit. Daarbij komt dat [naam] pas per oktober 2013 de huur van zijn woning in [plaats] heeft opgezegd en zijn spullen heeft verhuisd.
12. Over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 augustus 2014 heeft verweerder onvoldoende onderbouwd dat er sprake was van wederzijdse zorg. Er was tussen eiseres en [naam] slechts sprake van een minimale financiële verstrengeling. Eiseres betaalde de huur van de woning en [naam] at en dronk op haar kosten. [naam] heeft weliswaar verklaard dat hij maandelijks € 500-€ 600 bijdroeg aan de kosten, maar dit wordt ontkend door eiseres en ook de in het dossier aanwezige bankafschriften ondersteunen de door [naam] afgelegde verklaring niet. Volgens de overgelegde bankafschriften heeft [naam] in de betrokken periode alleen een bedrag van € 92 aan inkomsten van scheepvaartmaatschappij Matric BV ontvangen. Uit deze bankafschriften kan verder slechts worden afgeleid dat [naam] één keer de benzine voor de auto van eiseres heeft betaald. Dat betrof een bedrag van € 18,24. Verder heeft eiseres verklaard dat [naam] af en toe avondeten kocht, maar dat lijkt vooral betrekking te hebben op de periode voor 1 januari 2014 toen [naam] nog inkomen had uit dienstbetrekking. Het feit dat eiseres gebruik kon maken van de pinpas van [naam] als hij aan het varen was, kan voor de periode vanaf 1 januari 2014 niet bijdragen aan de onderbouwing van de financiële verstrengeling in deze periode, omdat dit enkel ziet op de periode vóór 1 januari 2014, toen [naam] nog werkte op een binnenvaartschip. De andere feiten en omstandigheden zijn onvoldoende om aan te nemen dat niet alleen eiseres na 1 januari 2014 voor [naam] zorgde, maar dat [naam] na 1 januari 2014 ook in de verzorging van eiseres voorzag. De enkele zorg van [naam] voor de hond acht de rechtbank van onvoldoende gewicht om aan te nemen dat hij ook zorg verleende aan eiseres in de periode na 1 januari 2014.
13. Uit het voorgaande volgt dat de intrekking en de terugvordering van het recht op bijstand over de maand september 2013 en de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 augustus 2014 geen stand kan houden. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De intrekking en de terugvordering dienen beperkt te worden tot de maanden oktober 2013 tot en met december 2013.
14. De rechtbank ziet geen mogelijkheden voor het definitief beslechten van het geschil, omdat het de rechtbank met betrekking tot de terugvordering ontbreekt aan toereikende gegevens om de berekening zelf te maken. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 45 aan haar vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 992.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.B. Wichman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.