ECLI:NL:RBGEL:2016:3425
Rechtbank Gelderland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van AWBZ-zorg en de voorrang van forensische zorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 juni 2016 uitspraak gedaan over de beëindiging van AWBZ-zorg voor eiser, geboren op 2 februari 1989, die psychische klachten en een beneden gemiddeld IQ heeft. Eiser ontving sinds 2008 AWBZ-zorg, maar verweerder heeft bij besluit van 29 juli 2014 vastgesteld dat eiser met ingang van die datum geen recht meer had op deze zorg. Dit besluit werd in bezwaar ongegrond verklaard, maar met een tijdelijke voortzetting van de zorg tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank oordeelt dat verweerder bij de heroverweging van zijn besluit tot beëindiging van de indicatie voor AWBZ-zorg alle omstandigheden had moeten meewegen. De rechtbank verwijst naar een tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 januari 2014, waarin werd gesteld dat verweerder zich ervan had moeten vergewissen of adequate zorg voorhanden was. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat adequate zorg beschikbaar was, en dat de reclassering niet tijdig heeft gehandeld. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit vernietigd moet worden.
De rechtbank bepaalt dat eiser tot 1 januari 2016 geïndiceerd blijft voor ZZP GGZ C03, en dat de proceskosten van eiser vergoed dienen te worden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor zorgvuldigheid bij het beëindigen van zorgindicaties en de verantwoordelijkheden van de betrokken instanties, zoals de reclassering, in het waarborgen van noodzakelijke zorg voor zorgbehoevenden.