ECLI:NL:RBGEL:2015:757

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 februari 2015
Publicatiedatum
9 februari 2015
Zaaknummer
05/862117-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak met terroristisch oogmerk en samenspanning tot terroristische delicten

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte [B], die werd beschuldigd van voorbereiding van terroristische delicten, samenspanning en andere misdrijven. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De zaak omvatte een complexe beschrijving van de tenlastelegging, die onder andere de voorbereiding van moord, gekwalificeerde doodslag, zware mishandeling met voorbedachten rade, brandstichting, en het teweegbrengen van een ontploffing betrof. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders in de periode van januari 2013 tot en met augustus 2013 in Arnhem en elders in Nederland handelingen hebben verricht die konden wijzen op een terroristisch oogmerk, zoals het aanvragen van vernieuwde reisdocumenten, het huren van voertuigen, en het in bezit hebben van grote geldbedragen en specifieke goederen die verband hielden met de voorbereiding van een reis naar Syrië.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om te concluderen dat de verdachte daadwerkelijk de intentie had om terroristische misdrijven te plegen. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding op onderdelen nietig was, wat de rechtbank deels heeft erkend. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet met voldoende zekerheid kon worden gelinkt aan de terroristische activiteiten en dat zijn verklaringen over zijn reisdoelen niet overtuigend waren. De rechtbank heeft daarom de vrijspraak uitgesproken en het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, evenals de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/862117-13
Data zittingen : 4 februari 2014, 14 januari 2015, 15 januari 2015 en 26 januari 2015
Datum uitspraak : 9 februari 2015
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[B]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres 1]
plaats : [woonplaats]
raadsvrouw : mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat te Maastricht.

1.De inhoud van de tenlastelegging

De rechtbank zal de drie, cumulatief dan wel alternatief tenlastegelegde varianten aanduiden als A (voorbereiding van commune delicten), B (voorbereiding van terroristische delicten) en C (samenspanning tot terroristische delicten).
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
A
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van de maand
januari 2013 tot en met 14 augustus 2013 te Arnhem en/of (elders) in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk, ter voorbereiding van (een) misdrijf/misdrijven waarop
naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaren of meer is
gesteld, te weten moord en/of gekwalificeerde doodslag en/of zware
mishandeling met voorbedachten rade en/of brandstichting, teweegbrenging van
een ontploffing en/of veroorzaking van een overstroming (waarbij gemeen gevaar
voor goederen, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor
een ander te duchten is en/of met iemands dood ten gevolge),
voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, bestemd
tot het begaan van die/dat misdrijf/misdrijven, heeft verworven en/of
vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of
voorhanden heeft gehad,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
a - (vernieuwde) reisdocumenten aangevraagd, en/of
b - zich over laten schrijven van hun/zijn woonadres naar het adres
[adres 2] te Arnhem en/of
c - contact gezocht met een of meer personen in Syrië en/of op deze wlJze
inlichtingen en/of informatie ingewonnen/verkregen over (nog) aan te
schaffen goederen en/of de gang van zaken/werkwijze in Syrië, en/of
informatie/instructies gekregen over de te volgen route naar/in Syrië en/of
de (te benaderen) contactpersonen in Syrië, en/of
d - een of twee auto's gehuurd om daarmee te reizen naar Italië, Turkije en/of
Syrië en/of om deze -na aankomst in (het grensgebied van) Turkije/Syriëaldaar
te gebruiken en/of te verkopen en/of in te ruilen voor (een) andere
(terrein-)auto('s), en/of
e - een of meer (grote) geldbedragen (in totaal -ongeveer- 15.460 euro)
voorhanden gehad, en/of
f - koffers/tassen, (onder meer) inhoudende combatkleding en/of
survival-kleding en/of survival-benodigdheden en/of gewaden/djellaba's en/of
sluiers/niqaabs en/of jurken/kandora's en/of (bivak-)mutsen en/of
combatbrillen en/of (berg-) schoenen en/of isokleding en/of een aantal
I-phones en/of simkaarten en/of woordenboeken Arabisch-Nederlands (vice
versa) en/of casio-horloges voorhanden gehad, en/of
g - een of meer video's voorhanden gehad, inhoudende onder meer beelden van
gewapende/schietende personen (in een loopgraaf) en/of uitleg over een
kalasjnikov en/of vechten, en/of
h - mailverkeer gevoerd met daarin onder meer opgenomen links naar filmpjes
over onthoofdingen van (onder meer) kinderen, en/of
i - een of meerdere documenten en/ of gegevens/informatiedragers voorhanden
gehad met daarop informatie betreffende het jihadistisch gedachtegoed en/of
martelaarschap en/of (een) gegevens/informatiedrager(s) voorhanden gehad
met (een) excelbestand(en) over goederen (onder meer verrekijker en truien) ,
aantallen en prijzen en waar deze goederen te koop zijn, en/of
j - een aantal telefoonabonnementen en/of kredieten afgesloten en/of
k - een of meer ontmoetingen met elkaar en/of anderen gehad om voornoemde reis
naar Syrië te bespreken;
en/of
B
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van de maand
januari 2013 tot en met 14 augustus 2013 te Arnhem en/of (elders) in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om moord en/of doodslag en/of zware mishandeling met
voorbedachten rade en/of brandstichting, teweegbrenging van een ontploffing
en/of veroorzaking van een overstroming (waarbij gemeen gevaar voor goederen,
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te
duchten is en/of met iemands dood ten gevolge), zulks (telkens) te begaan met
een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen
  • een ander heeft getracht te bewegen om het/de misdrijf/misdrijven te
  • gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het/de
  • (een) voorwerp (en) voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat het/zij
a - (vernieuwde) reisdocumenten aangevraagd, en/of
b - zich over laten schrijven van hun/zijn woonadres naar het adres
[adres 2] te Arnhem en/of
c - contact gezocht met een of meer personen in Syrië en/of op deze W1Jze
inlichtingen en/of informatie ingewonnen/verkregen over (nog) aan te
schaffen goederen en/of de gang van zaken/werkwijze in Syrië, en/of
informatie/instructies gekregen over de te volgen route naar/in Syrië en/of
de (te benaderen) contactpersonen in Syrië, en/of
d - een of twee auto's gehuurd om daarmee te reizen naar Italië, Turkije en/of
Syrië en/of om deze -na aankomst in (het grensgebied van) Turkije/Syriëaldaar
te gebruiken en/of te verkopen en/of in te ruilen voor (een) andere
(terrein-)auto('s), en/of
e - een of meer (grote) geldbedragen (in totaal -ongeveer- 15.460 euro)
voorhanden gehad, en/of
f - koffers/tassen, (onder meer) inhoudende combatkleding en/of
survival-kleding en/of survival-benodigdheden en/of gewaden/djellaba's en/of
sluiers/niqaabs en/of jurken kandora's en/of (bivak-)mutsen en/of
combatbrillen en/of(berg-) schoenen en/of isokleding en/of een aantal
I-phones en/of simkaarten en/of woordenboeken Arabisch-Nederlands (vice
versa) en/of casio-horloges voorhanden gehad, en/of
g - een of meer video's voorhanden gehad, inhoudende onder meer beelden van
gewapende/schietende personen (in een loopgraaf) en/of uitleg over een
kalasjnikov en/of vechten, en/of
h - mailverkeer gevoerd met daarin onder meer opgenomen links naar filmpjes
over onthoofdingen van (onder meer) kinderen, en/of
i - een of meerdere documenten en/ of gegevens/informatiedragers voorhanden
gehad met daarop informatie betreffende het jihadistisch gedachtegoed en/of
martelaarschap en/of (een) gegevens/informatiedrager(s) voorhanden gehad
met (een) excelbestand(en) over goederen (onder meer verrekijker en truien) ,
aantallen en prijzen en waar deze goederen te koop zijn, en/of
j - een aantal telefoonabonnementen en/of kredieten afgesloten en/of
k - een of meer ontmoetingen met elkaar en/of anderen gehad om voornoemde reis
naar Syrië te bespreken;
en/of
C
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van de maand
januari 2013 tot en met 14 augustus 2013 te Arnhem, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens)
heeft samengespannen tot het plegen van moord en/of doodslag (een misdrijf
omschreven in artikel 289 en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht), terwijl
dit misdrijf zou zijn gepleegd met een terroristisch oogmerk,
immers hebben verdachte en/of zijn mededaders (zijnde [B] en [A]
vice versa en/of met [X]) met elkaar
a - (vernieuwde) reisdocumenten aangevraagd, en/of
b - zich over laten schrijven van hun/zijn woonadres naar het adres
[adres 2] te Arnhem en/of
c - contact gezocht/gehad met een of meer personen in Syrië, in het bijzonder
met [X], waarbij gecommuniceerd is over de reis van
verdachte naar Syrie en het voornemen daar aan de strijd deel te nemen
en/of op deze wijze inlichtingen en/of informatie ingewonnen/verkregen over
(nog)aan te schaffen goederen en/of de gang van zaken/werkwijze in Syrië,
en/of informatie/instructies gekregen over de te volgen route naar/in Syrië
en/of de (te benaderen) contactpersonen in Syrië, en/of
d - een of twee auto's gehuurd om daarmee te reizen naar Italië, Turkije en/of
Syrië en/of -na aankomst in (het grensgebied van) Turkije/Syrië- deze
aldaar te gebruiken en/of te verkopen en/of in te ruilen voor (een) andere
(terrein-)auto('s), en/of
e - een of meer (grote) geldbedragen (in totaal -ongeveer- 15.460 euro)
voorhanden gehad, en/of
f - koffers/tassen, (onder meer) inhoudende combatkleding en/of
survival-kleding en/of survival-benodigdheden en/of gewaden/djellaba's en/of
sluiers/niqaabs en/of jurken/kandora's en/of (bivak-)mutsen en/of
combatbrillen en/of(berg-)schoenen en/of isokleding en/of een aantal
I-phones en/of simkaarten en/of woordenboeken Arabisch-Nederlands (vice
versa) en/of casio-horloges voorhanden gehad, en/of
g - een of meer video's voorhanden gehad, inhoudende onder meer beelden van
gewapende/schietende personen (in een loopgraaf) en/of uitleg over een
kalasjnikov en/of vechten, en/of
h - mailverkeer gevoerd met daarin onder meer opgenomen links naar filmpjes
over onthoofdingen van (onder meer) kinderen, en/of
i - een of meerdere documenten en/ of gegevens/informatiedragers voorhanden
gehad met daarop informatie betreffende het jihadistisch gedachtegoed en/of
martelaarschap en/of (een) gegevens/informatiedrager(s) voorhanden gehad
met (een) excelbestand(en) over goederen (onder meer verrekijker en truien),
aantallen en prijzen en waar deze goederen te koop zijn, en/of
j - een aantal telefoonabonnementen en/of kredieten afgesloten en/of
k - een of meer ontmoetingen en/of (al dan niet op afstand) communicatie heeft
gehad met elkaar en/of anderen (in het bijzonder [X]) om een reis
naar Syrië te bespreken en af te spreken daar naar toe te gaan en daar te
gaan strijden;

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 14, 15 en 26 januari 2015 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat te Maastricht.
De officier van justitie, mr. A. van Veen, heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder A, B en C tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2A. Geldigheid van de dagvaarding
Namens de verdachte is aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van het onder A en B ten laste gelegde op onderdelen partieel nietig is. Hiertoe is, kort weergegeven, het volgende aangevoerd.
Voorbereiding doodslag
Het plegen van voorbereidingsbandelingen is onverenigbaar met doodslag, nu bij voorbereidingshandelingen er altijd sprake zal zijn van voorbedachte rade. De dagvaarding is daarom voor dit onderdeel nietig wegens innerlijke tegenstrijdigheid.
Voorhanden hebben van gegevens/informatiedragers.
Niet is nader aangegeven om welke specifieke gegevens/informatiedragers het gaat. De enkele aanduiding van ‘gegevens/informatiedragers’ is onvoldoende feitelijk.
Beoordeling door de rechtbank
Voorbereiding doodslag
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het treffen van voorbereidingshandelingen voor doodslag lastig voorstelbaar is. Het treffen van voorbereidingshandelingen om iemand van het leven te beroven zou immers per definitie duiden op het hebben van 'voorbedachten rade'. Naar het oordeel van de rechtbank is echter wel voorstelbaar dat iemand voorbereidingen treft voor het plegen van strafbare feiten in een oorlogssituatie en daarbij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt in een situatie terecht te komen waarin hij een ander wel opzettelijk, maar niet met voorbedachte raad van het leven berooft. De rechtbank verwerpt daarmee het verweer van de verdediging.
Voorhanden hebben van gegevens/informatiedragers.
De rechtbank overweegt dat weliswaar niet staat beschreven om welke (types) gegevens/informatiedragers het precies gaat, maar dat de beschrijving van de informatie die daarop stond wel heel specifiek is. De rechtbank is van oordeel dat gezien de inhoud van het complete dossier en het geheel van de tenlastegelegde strafbare feiten in onderlinge samenhang bezien, de verdachte in staat moet worden geacht de tekst van de tenlastelegging te kunnen begrijpen en zich daartegen te verdedigen. Daarnaast heeft verdachte tijdens zijn verhoren en tijdens het onderzoek ter terechtzitting blijk gegeven van zijn begrip van de term gegevens/informatiedragers. De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat dit onderdeel van de tenlastelegging aan de vereisten van artikel 261 van het wetboek van Strafvordering voldoet en verwerpt daarom het nietigheidsverweer van de verdediging.

3.De beslissing inzake het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
  • voorbereiding van moord, gekwalificeerde doodslag, zware mishandeling met voorbedachten rade, brandstichting, het teweeg brengen van een ontploffing en het veroorzaken van een overstroming;
  • met het oogmerk om moord, gekwalificeerde doodslag, zware mishandeling met voorbedachten rade, brandstichting, het teweeg brengen van een ontploffing en het veroorzaken van een overstroming met een terroristisch oogmerk voor te bereiden of te bevorderen aan zichzelf of een ander gelegenheid, middelen verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf;
  • samenspanning tot moord, gekwalificeerde doodslag, zware mishandeling met voorbedachten rade, brandstichting, het teweeg brengen van een ontploffing en het veroorzaken van een overstroming met een terroristisch oogmerk.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is integrale vrijspraak bepleit.
Beoordeling door de rechtbank
3.1.
De situatie in Syrië
Het is een feit van algemene bekendheid, maar het komt ook naar voren in het rapport van prof dr. De Graaff dat deel uitmaakt van het procesdossier, dat in het voorjaar van 2011 een groot deel van de bevolking van Syrië vreedzaam in verzet kwam tegen het dictatoriale regime van president Bashar al-Assad. Het alawitische regime probeerde de roep om hervormingen met geweld de kop in te drukken, maar in reactie op de gewelddadigheden van het regime tegen de overwegend soennitische bevolking, begon de oppositie zich aan het eind van het jaar 2011 meer en meer gewapenderhand te verzetten. Wat begon als een vreedzaam protest ontwikkelde zich tot een burgeroorlog.
Naarmate de burgeroorlog vorderde werd deze steeds meer ‘gejihadiseerd’. Jihadistische groepen mengden zich steeds meer en nadrukkelijker als oppositie in de strijd. Dat geldt zeker voor de periode na medio 2013. Hun doel was niet alleen het ten val brengen van het regime van Bashar al-Assad maar ook – of vooral – de vestiging van een streng islamitische staat in het Midden-Oosten, kortom een kalifaat.
Dat deze strijdgroepen zich daarbij op grote schaal schuldig maakten en maken aan grove mensenrechtenschendingen is eveneens een feit van algemene bekendheid. De in hun ogen ongelovigen (kuffar) zijn aldaar het slachtoffer van extreem geweld geworden. Die strijd is dus per definitie terroristisch, immers gericht op het aanjagen van vrees aan de bevolking of grote groepen daaruit.
Aanvankelijk kwamen veel van deze jihadistische opstandelingen uit Syrië zelf, maar al gauw werd het land een bestemming voor ook niet-Syrische jihadisten. Buitenlandse strijders, eerst voornamelijk afkomstig uit het Midden-Oosten, Noord-Afrika en Azië, later ook uit Europa, zijn naar Syrië gereisd om zich te mengen in de strijd. Syrië is als jihadbestemming voor personen afkomstig uit Europa relatief eenvoudig via Turkije te bereiken. De jihadistische beweging vormt de motor achter de huidige wereldwijde terroristische golf die wordt uitgevoerd onder het mom van een religieuze gewapende strijd, de (offensieve) jihad. [1]
3.2.
De feiten in de onderhavige zaak
[A] en [B] hadden inderdaad in Duitsland twee auto's gehuurd om daarmee te reizen naar Turkije/Syrië. Verder hadden ze samen grote geldbedragen (in totaal 15.460 euro) en tassen met daarin (onder meer) combatkleding, survival-kleding, (bivak-)mutsen, combatbrillen, isokleding en I-phones bij zich. Deze goederen tezamen genomen kunnen er, in combinatie met de bij [A] aangetroffen filmpjes en beelden en het berichtenverkeer, op wijzen dat [A] zich voorbereidde op het plegen van enig strafbaar feit.
Beide navigatiesystemen van de gehuurde personenauto's waren ingesteld op de plaats Ancona (Italië). De havenplaats Ancona kan worden gebruikt als vertrekplaats voor veerdiensten naar Griekenland. Vanuit Griekenland zou verder gereisd kunnen worden naar Turkije. Vanuit Turkije is het mogelijk om de grens met Syrië over te steken.
Voorafgaand aan hun vertrek hebben [A] en [B] beiden nieuwe reisdocumenten aangevraagd en zich over laten schrijven van hun woonadres naar het adres [adres 2] te Arnhem. Verder hebben ze meerdere telefoonabonnementen afgesloten en kredieten afgesloten en creditcards genomen.
Het dossier bevat aanwijzingen dat de (half)broer van [B], [Z], zich eveneens in Syrië bevindt, dat hij daar eveneens deelneemt aan de gewapende strijd tegen het regime van Assad en dat hij mogelijkerwijs in contact staat met Abdelkarim [A], de broer van [A]. Dat kan evenwel niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. [B] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij onderweg was naar Turkije om daar zijn broer te ontmoeten.
3.3.
De terroristische misdrijven
Gegeven het feit dat [A] voornemens was naar Syrië te reizen – en in het kielzog daarvan [B] van plan was in Turkije zijn broer te bezoeken die in Syrië verblijft – levert dat de volgende vragen op.
3.3.1.
Levert strijden tegen het regime van Assad een terroristisch misdrijf op?
In de tekst zowel van zowel de wet als het kaderbesluit van de Europese Unie [2] , waaraan de wet terroristische misdrijven [3] uitvoering heeft gegeven, is steeds uitdrukkelijk sprake van
eenland en
eenoverheid (of een internationale organisatie).
Artikel 83a Sr – dat bepaalt wat onder terroristisch oogmerk wordt verstaan – heeft een brede reikwijdte. Het gaat om misdrijven met een terroristisch oogmerk in welk land ook begaan mits de overheid of fundamentele structuren worden aangetast, de bevolking vrees aangejaagd etc.. De Memorie van Toelichting vermeldt: “Het oogmerk ziet onder meer op het dwingen van “een overheid”: dat kan ook een buitenlandse of lagere overheid zijn.” [4] . In de parlementaire behandeling zijn enkele passages aan te wijzen die betrekking hebben op terroristische misdrijven begaan tegen een regime dat een bedreiging vormt voor de internationale vrede en veiligheid en/of zich schuldig maakt aan systematische en ernstige schending van fundamentele mensenrechten. De leden van de CDA-fractie in de Eerste Kamer stelden de vraag of gewapende acties tegen een dergelijk bewind (het voorbeeld van Saddam Hoessein werd gebruikt) en de ondersteuning daarvan onder de werking vallen van de artikelen 83a juncto 83 Sr van het wetsvoorstel. De regering antwoordde hierop dat deze artikelen in dergelijke gevallen materieel van toepassing zijn. [5] Tijdens de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer heeft de minister opgemerkt: “Terrorisme is niet gekleurd, afhankelijk van de vraag of een goed dan wel slecht doel wordt nagestreefd. Terrorisme is verwerpelijk vanwege de gehanteerde methode en het oogmerk.” [6] Op vragen van leden van de Eerste Kamer m.b.t. gewelddadige acties die ten doel hebben om het repressieve apparaat van een abject regime aan te tasten, heeft de minister opgemerkt: “wel is het in beginsel mogelijk dat in bijzondere situaties een strafuitsluitingsgrond kan worden aangenomen; ook is voorstelbaar dat strafvervolging niet in alle gevallen opportuun zal worden geacht”. [7]
Ook in internationale context wordt aangenomen dat de achtergrond van de strijdende partijen, hun doelstelling of hun ideologie niet van belang zijn. Van de terrorismebepalingen zijn uitgezonderd de handelingen van strijdkrachten tijdens een bewapend conflict zoals gedefinieerd in het humanitair oorlogsrecht.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in dit verband overwogen [8] :
“Anders dan verzoekster betoogt, houdt de toepasselijkheid van het internationale humanitair recht op een situatie van gewapend conflict en op de handelingen die in dat kader zijn verricht, niet de niet-toepasselijkheid van de regelgeving over het terrorisme op die feiten in. Dit geldt zowel voor de bepalingen van het Unierecht die in de onderhavige zaak zijn toegepast, met name gemeenschappelijk standpunt 2001/931 en verordening nr. 2580/2001, als voor de bepalingen van internationaal recht die door verzoekster zijn ingeroepen.
Wat in de eerste plaats het Unierecht aangaat, moet inderdaad worden opgemerkt dat het bestaan van een gewapend conflict in de zin van het internationale humanitaire recht niet de toepassing van de bepalingen van het Unierecht inzake het terrorisme op eventuele in dat kader gepleegde terroristische daden uitsluit.
Verzoekster betoogt dus ten onrechte dat de begrippen gewapend conflict en terrorisme in het internationale recht met elkaar onverenigbaar zijn.
Wat de eventuele omstandigheid betreft dat de terroristische daden afkomstig zijn van „vrijheidsstrijders” of vrijheidsbewegingen die zich in een gewapend conflict met een „onderdrukkende regering” bevinden, volgt eveneens uit de bovenstaande overwegingen dat deze irrelevant is. Een dergelijke uitzondering op het verbod van terroristische daden in situaties van gewapend conflict heeft geen enkele grondslag in het Unierecht en zelfs niet in het internationale recht. Daarin wordt geen enkel onderscheid naargelang de hoedanigheid van de pleger of de doelstellingen die hij nastreeft gemaakt bij hun veroordeling van terroristische daden.”
De conclusie moet dus, met de Haagse rechtbank [9] , zijn dat de wetgever heeft beoogd deze artikelen ook betrekking te laten hebben op geweldshandelingen begaan tegen regimes die wij verwerpen en waartegen ook internationaal strijd wordt geleverd.
De slotsom van de rechtbank moet dan ook zijn dat uitreizen naar Syrië teneinde daar deel te nemen aan de strijd, of die nu is gericht tegen het regime van Assad, dan wel voor de inrichting van een Islamitische staat, naar het nationale en internationale recht in beginsel moet worden beoordeeld als terroristisch van aard. Daarbij moet dan vanzelfsprekend ook bewezen worden dat het oogmerk van verdachte daarop was gericht.
3.3.2.
De vertaling naar de Nederlandse wet van de internationale opdracht
Nederland heeft in het Wetboek van Strafrecht de internationale opdracht die voortvloeit uit onder meer het genoemde Kaderbesluit ruime invulling gegeven. De wetgever heeft nadrukkelijk het bestrijden van terreur in al haar vormen voorrang willen geven. Daar heeft de rechter zich natuurlijk naar te richten. De rechter beoordeelt niet de innerlijke waarde van de wet, maar past de wet toe.
Daarbij heeft de wetgever, uitdrukkelijk en meermalen, [10] onder ogen gezien dat het koesteren van bepaalde gedachten of een ideologie op zich niet strafbaar moest worden. Dit vormt een belangrijk aspect bij de beoordeling van deze zaak.
Als gezegd, onder de in Nederland geïmplementeerde anti-terreur wetgeving moet, mede door objectieve bewijsmiddelen ondersteund, worden bewezen dat verdachte ook een terroristisch oogmerk had.
De rechter moet dus enerzijds beschikken over objectieve aanwijzingen dat het terroristisch oogmerk bij
deze verdachteaanwezig was, maar mag anderzijds bij het duiden van die objectieve omstandigheden rekening houden met zijn denken, bedoelingen en ideologie.
Tegen de eerder geschetste achtergrond van niet louter strafbaar stellen van denken en ideologie, zal de rechter dat met de nodige terughoudendheid moeten doen.
3.4.
Toepassing op de onderhavige zaak
A.
Voorbereiding van commune delicten
Beoordeeld moet worden of verdachte opzettelijk de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen voorhanden heeft gehad die bestemd waren om te worden gebruikt voor het plegen van moord, zware mishandeling met voorbedachten rade, brandstichting, het teweeg brengen van een ontploffing dan wel het veroorzaken van een overstroming. Daarnaast moet komen vast te staan dat deze voorwerpen daadwerkelijk strekten ter voorbereiding van deze misdrijven, welke maatstaf onder meer kan worden afgeleid uit HR 17 februari 2004 [11] . Bij de behandeling van het wetsvoorstel tot schrapping van het bestanddeel “kennelijk” uit artikel 46 Sr, heeft de minister - in het verdere verloop van de parlementaire behandeling niet bestreden – naar aanleiding van een wetenschappelijke publicatie opgemerkt: “… verduidelijkt het schrappen van het woord “kennelijk” dat de nadruk ligt op het opzet van de verdachte om met het voorwerp een strafbaar feit voor te bereiden. … Om een strafbare voorbereiding aan te nemen, zal vervolgens nog moeten worden vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk met het voorwerp een misdrijf heeft voorbereid.” [12] Voorts moeten de voorwerpen bestemd zijn tot het beoogde misdrijf en niet tot de voorbereiding van dat misdrijf. [13] Tenslotte moet bewezen worden dat het opzet van verdachte ook daadwerkelijk was gericht op het begaan van die misdrijven. [14]
De officier van justitie heeft gesteld dat de intentie van verdachte tot strijden bewezen is en dat de auto’s, het geld en de goederen waren bestemd tot de strijd in Syrië.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de in de vorige zin omschreven feiten en omstandigheden op zichzelf onvoldoende voor het aannemen van opzet op voorbereidingshandelingen voor het plegen van een specifiek te duiden misdrijf als moord, zware mishandeling met voorbedachten rade, brandstichting, het teweeg brengen van een ontploffing of het veroorzaken van een overstroming.
Immers, uit het dossier kan niet met voldoende bepaaldheid worden afgeleid of, en zo ja, welk misdrijf verdachte met het gebruik van deze voorwerpen voor ogen heeft gestaan. [15] Dat die duidelijkheid wel wordt gegeven is een vereiste voor bewezen verklaring van voorbereidingshandelingen van commune delicten; het misdadig doel dient anders gezegd voldoende vast te staan. [16] Evenmin is komen vast te staan dat deze voorwerpen daadwerkelijk hebben gediend ter voorbereiding daarvan.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat voor een bewezenverklaring van het onder A ten laste gelegde. Om die reden zal de rechtbank verdachte daarvan vrijspreken.
Voorbereiding of bevordering van terroristische misdrijven
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van een terroristisch oogmerk.
Artikel 83a Sr bepaalt dat onder terroristisch oogmerk wordt verstaan het oogmerk om:
1. de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel
2. een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel
3. de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
Het terroristisch oogmerk, waarvan de formulering met die in artikel 1, eerste lid, van het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding samenhangt, kan blijkens de wetgeschiedenis [17] worden opgevat als een strafverzwarende omstandigheid bestaand in een bijkomend oogmerk. Deze typering maakt duidelijk dat - in het kader van de beantwoording van de vraag of een misdrijf is begaan met een terroristisch oogmerk - niet beslissend is welk gevolg door de gedraging wel of niet kan worden verwezenlijkt, maar welk gevolg de dader met zijn gedraging daadwerkelijk beoogde.
De omstandigheid dat het terroristisch oogmerk een subjectief bestanddeel is staat er - aldus de wetgever - evenwel niet aan in de weg dat het bewijs uit objectieve omstandigheden kan worden afgeleid. Voor het aannemen van het bestaan van een terroristisch oogmerk is voldoende dat één van de in artikel 83a Sr onderscheiden oogmerkvormen wordt bewezen. Een terroristisch oogmerk kan, als hiervoor vermeld, niet alleen uit de ideologie van een verdachte worden afgeleid.
Hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat de (half)broer van [B] zich in Syrië bevindt en daar deelneemt aan de gewapende strijd tegen het regime van Assad, kan dat niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld.
[B] heeft wisselende verklaringen afgelegd over zijn reisplannen. Zo heeft hij eerst – ter terechtzitting op 4 februari 2014 - verklaard: “Ik wilde wel naar Syrië, maar met een ander doel: ik wilde naar mijn broer gaan. Daar wil ik bij een nader verhoor bij de politie wel op ingaan. Mijn intentie was niet om deel te nemen aan de strijd. Ik wil later wel verklaren over wat ik wel wilde doen in Syrië.” Later heeft [B] steeds verklaard dat hij zijn broer in Turkije wilde opzoeken en dat hij nooit van plan is geweest om de grens met Syrië over te gaan. Wat daar ook van zij, de rechtbank heeft op basis van het dossier niet overtuigend kunnen vaststellen dat [B] Syrië als einddoel van zijn reis voor ogen had. Evenmin heeft de rechtbank vast kunnen stellen met welk doel [B] naar Turkije (dan wel Syrië) wilde reizen. Het dossier bevat, het moet gezegd, nauwelijks informatie over en bewijsmateriaal tegen [B]. De onder hem in beslag genomen telefoons en computers bevatten wel aanwijzingen dat hij contact heeft gehad met zijn broer Khalid (hetgeen op zichzelf niet strafbaar is), maar hoegenaamd niets over de inhoud daarvan.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat [B] de tenlastegelegde feiten wilde plegen noch dat er sprake was van een terroristisch oogmerk. Om die reden zal de rechtbank hem vrijspreken van het onder B ten laste gelegde.
Samenspanning tot terroristische misdrijven
Ingevolge artikel 80 Sr bestaat samenspanning zodra twee of meer personen overeengekomen zijn om het misdrijf te plegen.
De parlementaire stukken van de Wet terroristische misdrijven waarbij samenspanning tot terroristische misdrijven strafbaar is gesteld houden onder meer in:
“Voor een heldere definitie van samenspanning kan verwezen worden naar artikel 80 Sr. In samenhang met de concrete strafbaarstellingen van samenspanning die in de tweede nota van wijziging bij dit wetsvoorstel zijn voorgesteld, leidt deze definitie ertoe dat strafbare samenspanning bestaat zodra twee of meer personen overeengekomen zijn om het betreffende ernstig terroristisch misdrijf te plegen. Dat impliceert dat strafbaarheid eerst kan intreden als wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het overeengekomen misdrijf, indien uitgevoerd, met een terroristisch oogmerk gepleegd wordt. Het bewijs van dat oogmerk kan expliciet besloten liggen in verklaringen van getuigen of deskundigen dan wel tapverslagen, maar kan onder omstandigheden ook min of meer uit de aard van het overeengekomen misdrijf voortvloeien.” [18] .
“Met de aan het woord zijnde leden kan worden vastgesteld dat het begrip overeenkomst als
omschreven in artikel 80 Sr nader kan worden verduidelijkt met de door hen genoemde begrippen, in die zin dat de overeenkomst tot stand gekomen en in die zin «definitief» moet zijn (onderhandelingen over een overeenkomst impliceren nog geen overeenkomst), dat zij «ernstig gemeend» moet zijn (niet gemeende voornemens volstaan niet) en, in samenhang daarmee, dat het voorgenomen misdrijf voldoende vorm moet hebben gekregen en in die zin «concreet» dient te zijn.” [19]
“Een dergelijke overeenkomst kan, en daarin zit een belangrijke beperking van de strafbaarheid, evenwel slechts tot strafbaarheid wegens samenspanning aanleiding geven als zij een concreet misdrijf betreft. De eisen, te stellen aan de concreetheid van het voorgenomen misdrijf, zijn daarbij vergelijkbaar met de eisen, te stellen aan de concreetheid van het misdrijf in de context van de strafbare voorbereidingshandelingen (artikel 46 Sr).” [20]
Aldus dient te worden beoordeeld of sprake is van een overeenkomst tot het plegen van een terroristisch misdrijf en of deze overeenkomst definitief, ernstig gemeend en concreet is en ziet op een concreet misdrijf. Voor een veroordeling dient aldus wettig en overtuigend bewezen te worden dat het overeengekomen misdrijf, indien uitgevoerd, met een terroristisch oogmerk gepleegd wordt.
Zoals reeds hiervoor onder B. overwogen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat [A] en [B] een concreet misdrijf met terroristisch oogmerk voor ogen hadden. Reeds om die reden dienen zij te worden vrijgesproken van het onder C ten laste gelegde.
Daarbij acht de rechtbank evenmin wettig en overtuigend bewezen dat er sprake was van een overeenkomst tot het plegen van een misdrijf. [B] heeft niet eens aantoonbaar contact gehad over de reis en over welke goederen zouden worden meegenomen, althans, dat blijkt niet uit het dossier. Ook voor hem geldt dat uit niets blijkt dat hij met iemand was overeengekomen om strafbare feiten te plegen.
3.5.
Eindconclusie
De rechtbank heeft op basis van het dossier niet de overtuiging gekregen dat [B] een radicaal-islamitische ideologie aanhangt of dat hij wilde deelnemen aan de gewapende strijd in Syrië. De rechtbank heeft niet eens met voldoende mate van zekerheid kunnen vaststellen dat [B] Syrië als einddoel van zijn reis voor ogen had. De uiteindelijke verklaring van [B] dat hij zijn broer in Turkije wilde bezoeken wordt niet door het dossier weersproken. De rechtbank spreekt hem daarom vrij van alle tenlastegelegde feiten.
3.6.
Beslag
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen (die op zichzelf geen van alle verboden of gevaarlijk zijn) toebehoren aan de verdachte en aan verdachte zullen moeten worden teruggegeven.

4.De beslissing

Spreekt verdachte vrij van de onder A, B en C tenlastegelegde feiten.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Beveelt de teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de aangehechte beslaglijst, aan de verdachte.
Aldus gewezen door:
mr. L.C.P. Goossens (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en mr. S. Brinkhoff, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.C.C. van den Bosch en mr. M.G.A. Luijckx, griffiers
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 februari 2015.

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 27-01-2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:83.
2.Kaderbesluit van de Europese Unie d.d. 13 juni 2002 (PbEU L164).
3.Stb. 2004, 290.
4.Kamerstukken II, 2001-2002, 28 463, nr. 3, blz. 5.
5.Kamerstukken I, 2003-2004, 28 463, C, blz. 11.
6.Handelingen Tweede Kamer 4 december 2003, TK 33-2342.
7.Kamerstukken I 2003–2004, 28 463, E, p. 3-4 (nota naar aanleiding van het verslag).
8.HvJ EU 16 oktober 2014, T-208/11 & T-508/11 (Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE)).
9.Rechtbank Den Haag 1 december 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:14652.
10.Zie bijvoorbeeld kritische opmerkingen vanuit de Staten-Generaal: Handelingen Tweede Kamer 2 december 2003, TK 31-2213, 2219, 2222 en Handelingen Eerste Kamer 14 juni 2004, EK 32-1701, 1706-1707; Kamerstukken I 2003-2004, 28 463, C, p. 8 (memorie van antwoord).
11.NJ 2004, 400; LJN AN9358.
12.Memorie van antwoord, Kamerstukken I, 2006-2007, 30 164, D, blz. 24.
13.HR 12 februari 2013, NJ 2013/133; LJN BZ1956.
14.HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1233.
15.vgl. HR 28 januari 2014, NJ 2014/107, ECLI:NL:HR:2014:179; HR 15 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:920.
16.vgl. HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1233; HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3081.
17.Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 2002-2003, 28463, nr. 6, blz. 4.
18.Kamerstukken II 2003–2004, 28 463, nr. 10, p. 32 (nota naar aanleiding van het nader verslag).
19.Kamerstukken II 2003–2004, 28 463, nr. 10, p. 35 (nota naar aanleiding van het nader verslag).
20.Kamerstukken II 2003–2004, 28 463, nr. 10, p. 23 (nota naar aanleiding van het nader verslag).