18. De Nederlandse wettelijke bepalingen moeten worden uitgelegd in overeenstemming met de Richtlijn betreffende belasting over toegevoegde waarde van de Europese Unie van 28 november 2006 (hierna: de richtlijn). Artikel 9 van de richtlijn bepaalt dat als belastingplichtige (en daarmee als ondernemer in de zin van de wet) wordt aangemerkt ieder die, ongeacht op welke plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het resultaat of oogmerk van die activiteit. Ingevolge artikel 168 van de richtlijn bestaat recht op aftrek van voorbelasting voor zover de goederen en diensten worden gebruikt voor belaste handelingen.
19. De rechtbank overweegt dat binnen de werkzaamheden van eiseres verschillende activiteiten moeten worden onderscheiden, te weten de ontwikkeling van het fondswervingsproject en de feitelijke uitvoering daarvan ten behoeve van [C] enerzijds (hierna aangeduid als fondswerving) en activiteiten ten behoeve van deelnemende restaurants anderzijds. Hierbij moet de fondsverwerving voor [C] als hoofdactiviteit van eiseres worden beschouwd. Eiseres is hiertoe opgericht in samenwerking met [C] . De beoogde fondswerving voor die stichting blijkt expliciet uit de statutaire doelomschrijving van eiseres en uit haar feitelijke werkzaamheden. De ontwikkeling in de jaren 2012 en 2013 van het “Eén voor voedsel” concept, het uitvoeren van de pilot in [Q] en de verdere daarmee samenhangende werkzaamheden in samenwerking met [D] hangen hier direct mee samen. Zij organiseert de fondswerving en draagt de in een jaar van restaurantbezoekers ontvangen donaties (in 2013 € 334) volledig aan [C] af. Voor deze fondswervende activiteiten betaalt [C] geen vergoeding aan eiseres. Partijen zijn het er over eens dat de in het jaar 2013 van [C] en het [E] ontvangen donaties van in totaal € 70.000 en de van particulieren via de restaurants ontvangen donaties van € 334 geen vergoeding voor deze of andere diensten vormt. Dit geldt ook voor het hierin begrepen en van [C] in dat jaar ontvangen bedrag, welk bedrag kennelijk is bedoeld als donatie voor de opstart van het project. Naar het oordeel van de rechtbank vormen deze werkzaamheden daarom geen economische activiteit als bedoeld in artikel 9 van de richtlijn omdat hiervoor geen vergoeding aan [C] in rekening wordt gebracht.
20. Anders dan verweerder bepleit, verricht eiseres wel economische activiteiten ten behoeve van de restaurants. Weliswaar dient zij met het inschakelen van de restaurants primair haar doel fondsen te werven en vormt het inschakelen van die restaurants de kern van het fondswervingsmodel, maar dat neemt niet weg dat eiseres daarbij tevens prestaties tegen vergoeding verricht ten behoeve van die restaurants. Deze prestaties kunnen kort gezegd worden beschreven als het verrichten van een dienst bestaande uit verkoopbevordering. Door het op haar website en in andere publicitaire uitingen vermelden van de naam van de deelnemende restaurants, maakt eiseres reclame voor die restaurants. Meer in het algemeen stelt eiseres de restaurants in de gelegenheid de goede naam van de formule “Eén voor voedsel” te gebruiken en daarmee in commerciële zin mee te liften op het mogelijke succes van die formule.
21. De restaurants die deelnamen aan de pilot in [Q] in 2013 waren geen vergoeding aan eiseres verschuldigd. Eiseres stelt echter dat dit vanaf 2014 anders is. Zij stelt dat niet alleen het restaurant waarop het overgelegde contract betrekking heeft een vergoeding betaalt, maar dat alle thans aangesloten restaurants dat doen. Zij brengt sinds 2014 aan de deelnemende restaurants een vergoeding van € 1,66 per maand exclusief btw in rekening. Deze vergoeding loopt na een jaar op tot € 8,33 per maand. Namens eiseres is ter zitting herhaald dat thans alle aangesloten restaurants een vergoeding betalen en dat daarvoor vergelijkbare contracten als het tot de gedingstukken behorende contract zijn afgesloten. De rechtbank acht dit aannemelijk.
22. Verweerder voert aan dat indien wel een vergoeding in rekening wordt gebracht, sprake is van een buiten beschouwing te laten symbolische vergoeding, zodat ook deze activiteiten van eiseres (verkoopbevordering) geen economische activiteit vormen.
23. In verband met dit betoog is van belang dat de omstandigheid dat een vergoeding die in rekening wordt gebracht voor een prestatie onder de kostprijs ligt, nog niet tot de conclusie leidt dat sprake is van een symbolische vergoeding (zie HR 11 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AQ0284, en ook HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD6833). 24. De rechtbank overweegt dat onduidelijk is gebleven welke calculatie aan de prijsstelling van eiseres ten grondslag ligt en welke kosten hierbij worden doorberekend. Wel blijkt uit het businessplan dat het de bedoeling van eiseres is haar operationele kosten deels door de deelnemende restaurants te laten dekken en dat het daarbij – in verband met de nog te ontwikkelen naamsbekendheid – noodzakelijk was gedurende een beperkte periode een korting op de vergoeding te geven om voldoende deelnemers aan te kunnen trekken. Daarnaast is van belang dat, zoals namens eiseres ter zitting is gesteld, restaurants inmiddels niet meer mee kunnen doen als zij niet bereid zijn de vastgestelde vergoeding te betalen. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank van een buiten beschouwing te laten symbolische vergoeding geen sprake. Voor een ander oordeel heeft verweerder onvoldoende gesteld. Evenmin acht de rechtbank sprake van een gekunstelde situatie. Dat bij de eerste pilot in 2013 geen vergoeding in rekening is gebracht en dat vanaf 2014 nog sprake is van een korting met 80% in het eerste jaar, doet daar niet aan af. Het is aannemelijk dat eiseres uiteindelijk een zodanige vergoeding in rekening zal brengen dat daarmee een flink deel van haar kosten gedekt zal worden. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) is het bovendien mogelijk dat het ondernemerschap en het recht op aftrek van voorbelasting al ontstaan, nog voordat de betreffende ondernemer uitgaande belaste prestaties verricht (HvJ 14 februari 1985, 268/83, Rompelman; HvJ 29 februari 1996, C-110/94, Inzo). Gelet op deze jurisprudentie moet daarom worden aangenomen dat eiseres in het onderhavige jaar kosten heeft gemaakt met het oog op toekomstige belaste activiteiten.
aftrek voorbelasting
25. Omdat eiseres zowel economische als niet-economische activiteiten verricht, moet de aan haar in rekening gebrachte voorbelasting in beginsel worden gesplitst in een deel waarvoor zij wel recht op aftrek heeft (de belaste prestaties aan de restaurants) en een deel waarvoor zij geen recht op aftrek heeft (het zonder vergoeding werven van fondsen voor [C] ). De rechtbank verwijst hiervoor naar de arresten van het HvJ inzake Securenta van 13 maart 2008 (ECLI:EU:C:2008:166) en inzake VNLTO van 12 februari 2009 (ECLI:EU:C:2009:88). Voor de onbelaste prestaties (de fondswerving) bestaat daarom geen recht op aftrek van voorbelasting. Ingevolge artikel 15 van de wet en artikel 15 van de richtlijn bestaat immers slechts recht op aftrek van voorbelasting voor zover goederen en diensten worden gebruikt voor belaste handelingen. Dat is slechts anders indien kan worden geoordeeld dat de onbelaste prestaties en de belaste prestaties onderling zodanig van elkaar afhankelijk zijn dat zij als één geheel moeten worden beschouwd en daardoor sprake is van rechtstreekse en onlosmakelijke samenhang tussen de kosten van de afgenomen goederen en diensten en de belaste handelingen of dat sprake is van onlosmakelijke samenhang met de economische activiteiten van eiseres als geheel (algemene kosten). Zie in dit verband genoemd arresten van het HvJ inzake Securenta en VNLTO en het arrest van de Hoge Raad van 11 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5405. 26. De rechtbank is van oordeel dat niet van een dergelijke onlosmakelijke samenhang kan worden gesproken. Zoals hiervoor al werd opgemerkt is het hoofddoel van eiseres een niet-economische prestatie, te weten de fondswerving om niet ten behoeve van [C] . De door eiseres in het jaar 2013 gemaakte kosten zien met name op de ontwikkeling van het project en hangen daarom direct samen met de (ontwikkeling van) fondswerving voor [C] . Dat bij de uitvoering van het fondswervingsconcept noodzakelijkerwijs restauranthouders moeten worden betrokken, maakt niet dat van een dergelijke samenhang tussen de kosten van ontwikkeling van het concept en de aan de restauranthouders te verrichten belaste prestaties kan worden gesproken in die zin dat alle door eiseres gemaakte kosten aan die belaste prestaties moeten worden toegerekend.
27. Het vorenstaande betekent dat de aan de kosten van fondswerving toerekenbare voorbelasting niet voor aftrek in aanmerking komt. De voorbelasting die betrekking heeft op kosten welke direct aan de belaste activiteiten (de verkoopbevordering) is toe te rekenen, komt wel voor aftrek in aanmerking. Dat geldt eveneens voor de voorbelasting op de algemene kosten van eiseres voor zover die voorbelasting aan de belaste prestaties van eiseres is toe te rekenen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 2012, nr. 10/01746, ECLI:NL:HR:2012:BU1929, BNB 2012/222, volgt dat de voorbelasting in beginsel moet worden gesplitst aan de hand van de verhouding tussen de opbrengsten uit niet-economische activiteiten en de opbrengsten uit economische activiteiten. Indien eiseres van deze verdeling wil afwijken, rust op haar de bewijslast om aan de hand van objectief en nauwkeurig vast te stellen gegevens aannemelijk te maken dat het werkelijk gebruik voor belaste prestaties van de aan haar geleverde goederen en diensten afwijkt van die verdeling. 28. Eiseres heeft evenwel geen inzicht verschaft in de precieze aard van de aan haar geleverde goederen en diensten waarbij voorbelasting in rekening is gebracht en evenmin in het gebruik van die leveringen en diensten ten behoeve van niet-economische en economische prestaties. De gemachtigde van eiseres heeft zich – nadat hij daartoe door de rechtbank was uitgenodigd – ter zitting niet willen uitlaten over een eventuele lagere toerekening dan 100% van de voorbelasting aan belaste prestaties. Omdat de opbrengsten van niet-economische prestaties in 2013 € 70.334 bedroegen (€ 70.000 van [C] en het [E] + € 334 van particulieren) en de opbrengsten van economische prestaties nihil, heeft eiseres op grond van deze (pre) pro rata-verdeling geen recht op aftrek van voorbelasting. Omdat zij evenmin gegevens heeft verstrekt die een afwijkende verdeling van de voorbelasting rechtvaardigen op basis van het werkelijk gebruik, heeft verweerder terecht in de onderhavige tijdvakken geen aftrek van voorbelasting toegestaan. De naheffingsaanslagen zijn daarom terecht opgelegd.
vertrouwensbeginsel
29. Eiseres heeft zich nog beroepen op gewekt vertrouwen. Zij stelt dat de brief van verweerder van 29 mei 2013 en de aan haar verleende teruggaven bij haar het vertrouwen hebben gewekt dat zij als ondernemer wordt aangemerkt en daarom recht heeft op aftrek van alle aan haar in rekening gebrachte voorbelasting. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet worden beoordeeld of eiseres aan de uitlatingen of handelingen van verweerder het in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen dat eiseres niet alleen kwalificeerde als ondernemer in de zin van de wet, maar tevens dat alle aan haar in rekening gebrachte btw als aftrekbare voorbelasting kan worden aangemerkt. De rechtbank overweegt dat in de brief van 29 mei 2013 slechts wordt vermeld dat eiseres als ondernemer wordt aangemerkt, hetgeen, zoals hiervoor is overwogen, terecht is. In deze brief is niet vermeld en aan deze brief kan ook niet het vertrouwen worden ontleend dat eiseres voor al haar activiteiten als ondernemer wordt aangemerkt. Evenmin is in deze brief te lezen dat eiseres aanspraak kan maken op aftrek van alle aan haar in rekening gebrachte voorbelasting. Zij had ook nog geen antwoord gekregen op haar brief van 5 maart 2013, zodat zij er ook om die reden niet van mocht uitgaan dat haar registratie als ondernemer volledig recht op aftrek van voorbelasting met zich mee zou brengen. Hieraan doet niet af dat aan eiseres op haar verzoek twee teruggaven zijn verleend, aangezien dergelijke verzoeken altijd zonder onderzoek worden ingewilligd en reeds daarom geen vertrouwen kunnen wekken. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt daarom verworpen.
30. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
proceskosten
31. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.