Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
voor zover deze zijn aangewezen door de zorgverzekeraar.Voor dieetpreparaten bevat het Besluit Zorgverzekering of andere regelgeving niet een soortgelijke bevoegdheid. De verzekerde heeft volgens art. 2.5 Regeling Zorgverzekering (Rz) jo art. 2.8 lid 1 Bz onder c recht op verstrekking van polymere, oligomere, monomere en modulaire dieetpreparaten voor zover is voldaan aan de voorwaarden onder 1 van bijlage 2 van de Regeling Zorgverzekering. Het gaat om verzekerden die lijden aan in die bijlagen opgesomde stoornissen of zijn aangewezen op dieetpreparaten overeenkomstig de richtlijnen die in Nederland door de desbetreffende beroepsgroepen zijn aanvaard. Uit deze bepalingen in samenhang met art. 10 en 11 Zorgverzekeringswet en art. 2.1 leden 2 en 3 Bz volgt dat verzekerden die aan de voorwaarden voldoen, aanspraak hebben op het dieetpreparaat dat hen wordt voorgeschreven. Daarvan gaan VGZ c.s. zelf ook uit. Niet gesteld of gebleken is dat de naturapolissen van VGZ c.s. tot op heden een beperking van die aanspraak van de verzekerden hebben bevat. Volgens SPVD c.s. zal de aanspraak van verzekerden via de omweg van de zorgcontracten die VGZ c.s. voor 2014 met de afleveraars afsluiten in strijd hiermee worden beperkt.
Grief 3 faalt derhalve.
medischemotivatie te eisen voor aflevering van een ander dan het geselecteerde voorkeursproduct. Dit wordt door VGZ c.s. echter wel afgedwongen door (de samenstellende delen van) dit inkoopbeleid. Daarvan maakt immers niet alleen deel uit een dwingend percentage van 25 %, waarboven met niet-geselecteerde voorkeursproducten niet mag worden gekomen en waarop afleveraars potentieel worden afgerekend. Ook hebben VGZ c.s. voor de niet-geselecteerde voorkeursproducten en voor de overige dieetproducten met de 1a en 1b lijsten voorzien in – sterk verlaagde – maximumprijzen, dit wat betreft de 1b lijst mede om ‘vluchtgedrag’ ten aanzien van bepaalde voorkeursproducten te voorkomen.
De effectiviteit van dit beleid van VGZ c.s. wordt bevestigd in de door SPVD c.s. als productie 35 overgelegde verklaring van de Nederlandse Brancheorganisatie voor Medische Technologie (FHI). Daaruit blijkt dat de zorgverleners unaniem van mening zijn dat de vergoedingen die VGZ c.s. aan zorgverleners bieden voor niet voorkeursproducten zijn gedaald tot onder de kostprijs. Om te kunnen blijven bestaan, zijn zij, zo voeren zij aan, verplicht om bij de voorkeursfabrikant te kopen.
3.Het geschil
4.De beoordeling
steedsmerkongebonden (generiek) voor moet schrijven, behoudens een expliciete medische noodzaak voor een merkgebonden voorschrift. Wat dat laatste betreft heeft Menzis bij de mondelinge behandeling verklaard dat zij die opgegeven medische noodzaak thans niet controleert en in het individuele geval niet geneigd is bezwaar te maken tegen een merkgebonden voorschrift. De voorzieningenrechter heeft op zichzelf geen reden daaraan te twijfelen. Het neemt echter niet weg dat de in de Overeenkomst Dieetadvisering neergelegde verplichtingen voor de diëtist hem of haar potentieel in zijn of haar voorschrijfgedrag beperken en de patiënt via een omweg in zijn aanspraken en dat Menzis daaraan veel strikter de hand kan (gaan) houden dan zij nu zegt te doen. Hoewel het op zichzelf honorabel is dat Menzis tracht de verstrekking van dieetpreparaten zo doelmatig mogelijk te organiseren en de kosten daarvan te beperken en het begrijpelijk is dat zij daartoe aansluiting zoekt bij het standpunt van NVD, gaan de beperkingen zoals die thans in de Overeenkomst Dieetadvisering zijn neergelegd om de hiervoor genoemde reden te ver. Het is niet aan de voorzieningenrechter om in abstracto aan te geven welke middelen wel geoorloofd zijn in het kader van het bereiken van doelmatige zorg op dit punt. De beperkingen in de Overeenkomst Dieetadvisering zijn onrechtmatig jegens de patiënten. Menzis zal worden verboden in zoverre aan die overeenkomsten uitvoering te geven. De vorderingen onder I en II zijn toewijsbaar zoals hierna te vermelden. Het ligt voor de hand dat Menzis haar website hieraan moet aanpassen. Daarom zal ook de vordering onder III worden toegewezen.