Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.de coöperatieCoöperatie VGZ U.A.,
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
IZZ Zorgverzekeraar N.V.,
IZA Zorgverzekeraar N.V.,
N.V. Zorgverzekeraar UMC,
N.V. Univé Zorg,
N.V. VGZ Cares,
Nutricia Nederland B.V.,
2.de stichting Stichting Patiëntenbelang Vergoeding Dieetpreparaten,
Crohn en Colitis Ulcerosa Vereniging Nederland,
Nederlandse Vereniging van Diëtisten,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
VGZ c.s. hebben op deze wijze de drinkvoedingen in vier productcategorieën ingedeeld. Binnen elk van deze categorieën is vervolgens één met name genoemde drinkvoeding als voorkeursproduct geselecteerd, met de bedoeling dat de afleveraar dit voorkeursproduct in principe aflevert aan een verzekerde van VGZ c.s. die drinkvoeding krijgt voorgeschreven uit de desbetreffende productcategorie.
De drinkvoedingen in deze productcategorieën worden als onderling uitwisselbaar beschouwd.
Voor de levering van de Geselecteerde Voorkeursproducten aan VGZ verzekerden ontvangt u van de fabrikant een afleververgoeding van € 0,30 per flesje. Het complete overzicht van de drinkvoedingen (Geselecteerde Voorkeursproducten en niet-geselecteerde producten) en de bijbehorende declaratiecondities per productcategorie is te vinden op bijlage 1a ‘Voorkeursproducten’.
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
€ 5.000.000,- voor iedere overtreding van het overeenkomstig sub (a) t/m (e) gevorderde of een gedeelte daarvan, te vermeerderen met een dwangsom van € 100.000,- voor iedere dag of een gedeelte van een dag dat deze overtreding voortduurt;
1a lijst (niet-voorkeurs)producten zo laag zijn dat de afleveraars deze niet kunnen afleveren (grief 2).
feitelijkeweergave van de vergoedingsprijzen van de desbetreffende dieetpreparaten in de tabel, zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.9 van het bestreden vonnis, geen rekening gehouden met de inhoud / het volume van de verpakkingen van de desbetreffende producten. In de toelichting op deze grief betwisten VGZ c.s. niet de feitelijke juistheid van de in die tabel opgenomen gegevens (waaronder de berekening van de door hen voor 2014 gewenste kortingen ten opzichte van de
AIP 1-10-2012 en 1-9-2013), maar gaan zij in op de relevantie van de inhoud / het volume van bedoelde verpakkingen voor hun inkoopbeleid 2014. In zijn beoordeling van het inkoopbeleid van VGZ c.s. heeft de voorzieningenrechter de inhoud van bedoelde verpakkingen echter uitdrukkelijk betrokken (zie rechtsoverweging 4.13 van het bestreden vonnis). Ook het hof zal de inhoud / het volume van de verpakkingen van de desbetreffende producten in zijn beoordeling van de grieven van VGZ c.s. betrekken. Grief 1 faalt derhalve bij gebrek aan belang.
(vgl. de rechtsoverwegingen 4.9 en 5.3 van het bestreden vonnis) buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden. Zij voeren aan dat de rechtsstrijd in eerste aanleg werd begrensd door de vordering van Nutricia en hetgeen daaraan door Nutricia ten grondslag is gelegd (de hoogte van de maximumvergoedingen volgens de 1b lijst).
4 (tweede onderdeel), 5 en 6 van VGZ c.s. betreffen de al dan niet toelaatbaarheid van de verlaging van de maximumprijzen voor ‘overige dieetpreparaten’, zoals opgenomen in bijlage 1b van de zorgovereenkomst door VGZ c.s. Grief 2 van SPVD c.s. in het incidenteel hoger beroep betreft de vergoeding op de 1a lijst voor niet-voorkeursproducten, waarvan de voorzieningenrechter naar de mening van SPVD c.s. ten onrechte heeft aangenomen dat zij niet voldoende hebben onderbouwd dat de vergoedingen daarvoor zo laag zijn dat met grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten valt dat de afleveraars die producten niet kunnen afleveren. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Grief 3 faalt derhalve.
–in de polisvoorwaarden zelf niet beperkte
–aanspraken op dieetproducten, maar zetten VGZ c.s. met de Zorgovereenkomst dieetpreparaten 2014, die zij met afleveraars willen aangaan dan wel zijn aangegaan, bewust een – ten behoeve van de effectiviteit ervan – stringent geformuleerd sturingsinstrument in om het ertoe te leiden dat verzekerden in het merendeel der gevallen slechts de door VGZ c.s. geselecteerde voorkeursproducten afgeleverd zullen krijgen. Zoals VGZ c.s. in hun brief aan de voorzieningenrechter van 29 oktober 2013 onder 2.23 e.v. hebben toegelicht, bepaalt met hun onderhavig beleid ‘in het merendeel van de gevallen de afleveraar niet meer de keuze van het product, maar bepaalt de zorgverzekeraar – degene die betaalt – de keuze van het product.’
medischemotivatie te eisen voor aflevering van een ander dan het geselecteerde voorkeursproduct. Dit wordt door VGZ c.s. echter wel afgedwongen door (de samenstellende delen van) dit inkoopbeleid. Daarvan maakt immers niet alleen deel uit een dwingend percentage van 25 %, waarboven met niet-geselecteerde voorkeursproducten niet mag worden gekomen en waarop afleveraars potentieel worden afgerekend. Ook hebben VGZ c.s. voor de niet-geselecteerde voorkeursproducten en voor de overige dieetproducten met de 1a en 1b lijsten voorzien in – sterk verlaagde – maximumprijzen, dit wat betreft de 1b lijst mede om ‘vluchtgedrag’ ten aanzien van bepaalde voorkeursproducten te voorkomen.
De effectiviteit van dit beleid van VGZ c.s. wordt bevestigd in de door SPVD c.s. als productie 35 overgelegde verklaring van de Nederlandse Brancheorganisatie voor Medische Technologie (FHI). Daaruit blijkt dat de zorgverleners unaniem van mening zijn dat de vergoedingen die VGZ c.s. aan zorgverleners bieden voor niet voorkeursproducten zijn gedaald tot onder de kostprijs. Om te kunnen blijven bestaan, zijn zij, zo voeren zij aan, verplicht om bij de voorkeursfabrikant te kopen.
VGZ c.s. achten het oordeel van de voorzieningenrechter onjuist en stellen zich op het standpunt dat op hen geen verplichting rust om de producten van Nutricia tegen een bepaald (minimum)bedrag te vergoeden. Als zij in staat zijn drinkvoedingen aan hun verzekerden te leveren die voldoen aan de functionele omschrijving van artikel 2.8 lid 1 onder c Bz, dan voldoen VGZ c.s. daarmee aan hun zorgplicht, aldus VGZ c.s.