In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi. De rechtbank oordeelde dat de boekwinst die bij de verkoop van een kantoorpand was gerealiseerd, niet in aanmerking kwam voor de vorming van een herinvesteringsreserve (HIR). Dit oordeel was gebaseerd op de kwalificatie van het kantoorpand als voorraad, in plaats van als bedrijfsmiddel. Eiseres, [X] B.V., had een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd gekregen, waarbij de inspecteur de boekwinst op het kantoorpand aan de winst had toegevoegd. Eiseres had eerder een HIR gevormd op de boekwinst, maar de rechtbank oordeelde dat het pand, gezien de omstandigheden van de verkoop en de intenties van eiseres, als voorraad moest worden gekwalificeerd. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht de aanslag had gehandhaafd en dat de vergrijpboete van € 300.000 ook terecht was opgelegd. De rechtbank matigde de boete echter tot € 295.000 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uitspraak benadrukt het belang van de kwalificatie van onroerend goed in belastingzaken en de gevolgen daarvan voor de belastingplichtige.