ECLI:NL:HR:2005:AT3022
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vennootschapsbelasting en afschrijving op onroerend goed
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, waarin een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1995 werd verminderd. De belanghebbende, een vennootschap, had bezwaar gemaakt tegen de oorspronkelijke aanslag, die was vastgesteld op een belastbaar bedrag van f 5.494.688. Na bezwaar werd dit bedrag verlaagd, maar de Inspecteur handhaafde het verrekende verlies op f 3.540.874. Het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en verlaagde de aanslag tot een belastbare winst van f 2.304.717.
De Staatssecretaris ging in cassatie, waarbij de belanghebbende een verweerschrift indiende en tevens incidenteel beroep in cassatie instelde. De Hoge Raad oordeelde dat de onroerende zaken van de belanghebbende zowel kenmerken van voorraad als van bedrijfsmiddel hebben. Dit betekent dat afschrijvingen op deze onroerende zaken mogelijk zijn, ook al zijn ze met de intentie aangeschaft om op termijn te worden verkocht. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en stelde de aanslag vast op nihil. Tevens werd het verrekende verlies aangepast naar f 2.159.668.
De Hoge Raad oordeelde dat de Staatssecretaris in de kosten van het geding in cassatie moet worden veroordeeld, en dat de belanghebbende recht heeft op een vergoeding van € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest benadrukt de nuances in de fiscale behandeling van onroerende zaken en de toepassing van afschrijvingen en vervangingsreserves in het kader van de vennootschapsbelasting.