ECLI:NL:RBGEL:2014:2760

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
24 april 2014
Zaaknummer
AWB-13_6053
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 29 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en eiser, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. K.L.M. Kremer, en het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Bommelwaard. De rechtbank behandelt twee zaken, AWB 13/6053 en AWB 13/6052, die samenhangen met de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb). Eiseres ontving bijstand, maar de Sociale Dienst heeft deze per 1 september 2012 ingetrokken, omdat er sprake zou zijn van een gezamenlijke huishouding met eiser, die ook bijstand ontving. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding in de periode van 1 september 2012 tot en met 31 december 2012, maar dat er wel voldoende bewijs was voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 14 mei 2013. De rechtbank oordeelt dat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door de gezamenlijke huishouding niet te melden. De rechtbank vernietigt het besluit van de Sociale Dienst voor de periode van 1 september 2012 tot en met 31 december 2012, maar bevestigt de intrekking van de bijstand voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 14 mei 2013. De rechtbank herroept de besluiten van de Sociale Dienst en bepaalt dat de terugvordering van de bijstand voor eiseres € 2.637,30 bedraagt. De rechtbank veroordeelt de Sociale Dienst in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 13/6053 en AWB 13/6052
uitspraak van de meervoudige kamer van
in de zaken tussen
[eiseres], eiseres
(gemachtigde: mr. K.L.M. Kremer)
en
[eiser], eiser
(gemachtigde: mr. K.L.M. Kremer),
en
het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Bommelwaard te Zaltbommel, verweerder.
Procesverloop
13/6053
Bij besluit van 14 mei 2013 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de uitkering van eiseres ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb) met ingang van 1 september 2012 ingetrokken.
Bij besluit van 17 mei 2013 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de te veel betaalde kosten van bijstand over de periode van 1 september 2012 tot en met 31 maart 2013 ten bedrage van € 7.146,30 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 12 augustus 2013 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
13/6052
Bij besluit van 17 mei 2013 (het primaire besluit 3) heeft verweerder de aan eiseres verstrekte bijstand ten bedrage van € 7.146,30 mede van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 12 augustus 2013 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit 2 beroep ingesteld.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 30 januari 2014 heeft verweerder - desgevraagd - een uitkeringsspecificatie van de netto aan eiseres verstrekte bijstand over de periode van 1 januari 2014 (lees: 2013) tot en met 31 maart 2013 ingediend.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 3 februari 2014. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde L.J.M. Leerintveld alsmede M. Loumen en N. Glasbergen, werkzaam bij de sociale recherche.
Overwegingen
1.1 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres ontving met ingang van 7 juli 2010 bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Eiseres is woonachtig op het adres [adres]. Verweerder heeft twee anonieme meldingen over eiseres ontvangen, waarbij beide melders verklaren dat eiseres werkzaam is en met een partner woonachtig is. Voorts verklaren beide melders dat de mogelijke partner van eiseres een auto met Belgisch kenteken heeft, waarbij één van de melders het kenteken vermeldt. Deze anonieme meldingen zijn aanleiding geweest om een onderzoek in te stellen naar eventuele gezamenlijke huishouding en inkomsten van eiseres.
1.2 In het kader van het onderzoek heeft de sociale recherche twaalf verkennende openbare observaties verricht bij de woning van eiseres in de periode van 19 oktober 2012 tot en met 25 maart 2013. Bij tien van deze observaties is de auto van eiser aangetroffen en bij twee observaties is een man waargenomen. Op 11 december 2012 heeft er een observatie bij de woning van eiser in België plaatsgevonden en is de auto van eiser aangetroffen. De sociale recherche heeft verder navraag gedaan bij waterbedrijf Vitens over het watergebruik van eiseres. Hieruit blijkt dat met betrekking tot het waterverbruik kan worden gesteld dat tussen 20 juni 2011 en 28 juni 2012 131 m3 werd verbruikt. Gelet op de ervaringscijfers van ongeveer 100 m3 per jaar voor twee volwassenen kan het waterverbruik van eiseres duiden op een bewoning van minimaal twee volwassenen. Uit onderzoek bij NUON blijkt dat het elektriciteitsverbruik in de periode van 29 september 2010 tot 8 oktober 2012 ruim beneden het gemiddelde is voor één persoon in het huishouden en het gasverbruik in dezelfde periode beneden het gemiddelde is gelet op het woningtype van eiseres.
1.3 Voorts heeft de sociale recherche een buurtonderzoek gehouden nabij de woning van eiseres, waarbij één buurvrouw op 18 april 2013 een verklaring heeft afgelegd. Zij verklaart dat eiseres met een man uit België woont. Na het tonen van een foto van eiser verklaart de buurvrouw dat eiser die man is. Verder verklaart zij dat eiser sinds ongeveer een half jaar ook echt bij eiseres in de woning woont. Eiser bestuurt als enige de auto met het Belgisch kenteken. Hij rijdt altijd in die auto en eiseres rijdt vaak met hem mee. Ze gaan regelmatig via de achterkant de woning binnen en hij parkeert ook vaak zijn auto ergens anders en dan loopt hij weer naar de woning. De buurvrouw woont al 19 jaar in haar huidige woning, is hele dagen thuis en heeft vanuit haar woonkamer zicht op de woning van eiseres.
1.4 De sociale recherche heeft eveneens op 18 april 2013 een huisbezoek afgelegd bij eiseres. Eiseres was op dat moment in de woning aanwezig evenals eiser. Eiser verklaarde dat hij bij eiseres in de woning verbleef. In de tweede slaapkamer werd een wasrek aangetroffen met daarop hoofdzakelijk herenkleding. In de badkamer werd een wasmachine waargenomen met daarop een behoorlijke stapel kleding, hoofdzakelijk herenkleding. Eisers zijn verzocht zich te melden op het politiebureau voor het afleggen van een verklaring.
1.5 De sociale recherche heeft tot slot zowel eiseres als eiser diezelfde dag, 18 april 2013, gehoord. Eiseres heeft een verklaring afgelegd die is opgenomen in het proces verbaal van de sociale recherche. Eiseres verklaart -kort samengevat- dat eiser dit jaar (bedoeld wordt 2013) bijna altijd bij haar in de woning verblijft. Eiser helpt eiseres met alles, brengt haar naar afspraken, doet boodschappen en helpt met huishoudelijk werk. Eiseres doet de was van eiser. Eiseres kan niet precies aangeven hoeveel dagen eiser gemiddeld per week bij haar verblijft, maar geeft aan dat eiser ook wel blijft slapen.
Eiser verklaart -kort samengevat- dat hij sinds een maand of zeven, acht vaak bij eiseres in de woning verblijft en verklaart tevens dat hij vanaf januari 2013 nog meer bij haar is. Gezien de situatie waarin eiseres verkeert, verblijft eiser, volgens eigen zeggen, minimaal zes dagen en nachten bij haar. Hij slaapt echter niet op haar kamer. Eiser verklaart voorts voor eiseres te zorgen en verklaart ook dat eiseres zijn was doet.
2.Verweerder heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat er per 1 september 2012 sprake is van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wwb. Eiseres heeft dit niet aan verweerder gemeld en heeft hierdoor haar inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wwb geschonden. Zij heeft per 1 september 2012 geen zelfstandig recht meer op bijstand. Eiser kan over inkomen beschikken dat hoger is dan de bijstandsnorm voor gehuwden. Met het inkomen van eiser beschikt eiseres dan over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien en verkeert niet meer in bijstandsbehoeftige omstandigheden. Om die reden wordt de bijstand van eiseres met ingang van 1 september 2012 ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, onder a, van de Wwb (zoals dat ten tijde in geding van kracht was). Voorts vordert verweerder de te veel betaalde bijstand over de periode van 1 september 2012 tot en met 31 maart 2013 ten bedrage van € 7.146,30 van eiseres terug op grond van artikel 58, eerste lid, van de Wwb. Tot slot vordert verweerder de teveel verstrekte bijstand aan eiseres eveneens van eiser terug op grond van artikel 59, tweede en derde lid, van de Wwb.
3.De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder aan de intrekking van de bijstand per 1 september 2012 geen einddatum heeft verbonden. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (zie onder meer de uitspraak van 18 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:
BP2413) volgt dat de beoordeling door de bestuursrechter in een dergelijk geval de periode bestrijkt vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het primaire (intrekkings)besluit. Voor het onderhavige geval betekent dit dat beoordeeld dient te worden de periode van 1 september 2012 tot en met 14 mei 2013. De te beoordelen periode wat betreft de terugvorderingen loopt van 1 september 2012 tot en met 31 maart 2013, nu de besluiten tot deze periode beperkt zijn.
Ten aanzien van 13/6053
4.1Eiseres heeft in beroep gesteld dat er geen redelijke grond was voor het afleggen van het huisbezoek, dat zij geen toestemming heeft gegeven om de woning te betreden en er geen sprake is geweest van “informed consent”. Daarnaast stelt eiseres dat zij de Nederlandse taal onvoldoende spreekt en begrijpt om in het Nederlands te communiceren en haar door de sociale recherche ten onrechte geen tolk is aangeboden.
4.2Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat van een redelijke grond voor een huisbezoek sprake is als voorafgaand aan – dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van – het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of de volledigheid van de door de betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van (de omvang) van het recht op bijstand en deze niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd (verwezen wordt onder meer naar de uitspraak van 1 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP3831). De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de buurvrouw en de resultaten van de verrichte observaties bij elkaar een redelijke grond vormen op grond waarvan eiseres verplicht was mee te werken aan het huisbezoek. Daarnaast kon ook het waterverbruik voor verweerder aanleiding zijn om te veronderstellen dat eiseres niet alleen woonde. De rechtbank overweegt voorts dat voldoende aannemelijk is dat verweerder niet met voor eiseres minder belastende effectieve onderzoeksmiddelen, zoals de door eisers aangehaalde bankafschriften, de mogelijkheid had om de rechtmatigheid van de aan eiseres verleende bijstand te verifiëren.
4.3Nu eiseres betwist vrijwillig te hebben meegewerkt aan de uitvoering van het huisbezoek zal verweerder voldoende aannemelijk moeten maken dat de toestemming op basis van vrijwilligheid is verleend, waarbij heeft te gelden dat er sprake moet zijn van een “informed consent”. Dit houdt in dat de toestemming van eiseres gebaseerd moet zijn op volledige en juiste informatie over de reden en doel van het huisbezoek alsmede welke gevolgen niet meewerken kan hebben voor de verlening van de bijstand. De rechtbank overweegt dat eiseres het toestemmingsformulier voor het huisbezoek weliswaar heeft ondertekend, maar dat hierop niet is aangekruist dat aan haar is uitgelegd dat zij verplicht is om aan dit huisbezoek mee te werken en dat weigering hiervan directe consequenties zal hebben voor haar bijstand. De sociale recherche heeft ten behoeve van de bezwaarprocedure in een nadere toelichting verklaard dat het doel van het huisbezoek aan eiseres is meegedeeld. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, gelet op het door haar ondertekende toestemmingsformulier en de verklaringen van de sociale recherche, wel toestemming heeft verleend voor het betreden van haar woning door de sociale recherche. De rechtbank acht het voorts, gelet op hetgeen ter zitting door de medewerkers van de sociale recherche is verklaard, aannemelijk dat eiseres deze toestemming heeft verleend nadat zij volledig en juist is geïnformeerd over de reden en doel van het huisbezoek en de mogelijke gevolgen van weigering voor haar uitkering. Zelfs al zou hiervan geen sprake zijn geweest, dan kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het gebruik maken van door verweerder van hetgeen tijdens het huisbezoek is verklaard en waargenomen zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelend bestuursorgaan mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat er een redelijke grond voor het huisbezoek bestond zodat eiseres in ieder geval had moeten meewerken (verwezen wordt naar de uitspraak van 24 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4064).
4.4De rechtbank overweegt vervolgens dat eiseres haar stelling omtrent haar gebrek aan kennis van de Nederlandse taal niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Verder heeft verweerder gesteld dat eiseres én eiser de Nederlandse taal wel degelijk voldoende beheersen en communicatie met hen in het Nederlands nimmer een probleem is geweest en onderbouwt dit met diverse getuigenverklaringen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de beroepsgrond(en) van eiseres omtrent haar gebrek aan taalvaardigheid, meer in het bijzonder het ten onrechte ontbreken van een tolk bij het verhoor, niet slagen.
5.1Aangezien de onderhavige besluiten voor eisers belastende besluiten zijn, is het naar vaste rechtspraak van de CRvB aan verweerder om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te verzamelen. Ter beoordeling ligt voor de vraag of de onderzoeksbevindingen van de sociale recherche voldoende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt van verweerder dat eisers in de periode in geding een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd op het adres van eiseres. Voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wwb dient aan twee criteria te zijn voldaan, namelijk het gezamenlijke hoofdverblijf en de wederzijdse zorg.
5.2De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, moet volgens vaste rechtspraak van de CRvB worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
5.3De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksbevindingen van de sociale recherche onvoldoende grondslag bieden voor het standpunt dat eisers in de periode van 1 september 2012 tot en met 31 december 2012 hun hoofdverblijf hadden in de woning van eiseres aan de Van Goghstraat 5. De verklaringen van eisers en de buurvrouw zien niet op deze periode. De intrekking van de bijstand over de periode tot 1 januari 2013 baseert verweerder enkel op de bevindingen van de observaties. De rechtbank stelt vast dat deze observaties niet in de gehele periode vanaf 1 september 2012 tot en met 31 december 2012 hebben plaatsgevonden en overweegt dat verweerder hiermee op zichzelf, zonder aanvullende feiten en omstandigheden, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser reeds vanaf 1 september 2012 zijn hoofdverblijf bij eiseres heeft gehad.
5.4Naar het oordeel van de rechtbank is er wel voldoende grond om aan te nemen dat eisers in de periode van 1 januari 2013 tot en met 14 mei 2013 hun hoofdverblijf hadden in de woning van eiseres. wat betreft de periode van 1 januari 2013 tot en met 14 mei 2013 acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat eiser zijn hoofdverblijf in de woning van eiseres had. De rechtbank leidt dit met name af uit de verklaringen van eiser en eiseres, zoals samengevat in rechtsoverweging 1.5. Deze verklaringen komen op hoofdpunten met elkaar overeen voor wat betreft het verblijf van eiser bij eiseres. Verder hecht de rechtbank betekenis aan de verklaring van de buurvrouw en de voor verweerder verrichte observaties waarbij de auto van eiser nabij de woning van eiseres werd aangetroffen. Dat de auto van eiser bij de observaties in de nabijheid van haar woning is aangetroffen is volgens eiseres omdat ze wordt bedreigd en gestalkt. Door de aanwezigheid van de auto van eiser lijkt het dan alsof ze niet alleen thuis is. Eiser is niet altijd bij eiseres aanwezig als zijn auto daar staat, want hij maakt dan gebruik van vervoer van zijn familie uit Tiel. De rechtbank acht deze uitleg van eiseres omtrent de reden van de aanwezigheid van de auto van eiser niet aannemelijk. Dat er na 25 maart 2013 geen observaties hebben plaatsgevonden acht de rechtbank niet van belang nu er geen aanwijzingen zijn dat de leefsituatie van eiseres nadien wezenlijk is veranderd. De rechtbank acht evenmin van belang dat eisers terugkomen op de bij de sociale recherche afgelegde verklaringen. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB mag, ook indien de betrokkene later van een afgelegde verklaring terugkomt, in het algemeen worden uitgegaan van de juiste weergave van de aanvankelijk tegenover een sociaal rechercheur afgelegde en vervolgens ondertekende verklaring (zie onder meer de uitspraak van 16 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY0433). Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zich zodanig bijzondere omstandigheden voordoen dat op dit algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. Zoals reeds eerder overwogen kan het beroep van eisers op hun taalvaardigheid niet slagen. Eisers hebben een gedetailleerde verklaring afgelegd. Hetgeen eisers later ter ontkrachting van die verklaring naar voren hebben gebracht is onvoldoende om aan de juiste weergave van de eerdere verklaring afbreuk te doen.
5.5Met betrekking tot het tweede criterium, de wederzijdse zorg, overweegt de rechtbank als volgt. De wederzijdse zorg kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkene in elkaars verzorging voorzien. Nu er voor gezamenlijke huishouding sprake moet zijn van hoofdverblijf én wederzijdse zorg en het hoofdverblijf slechts vanaf 1 januari 2013 wordt aangenomen, zal de beoordeling van de wederzijdse zorg dan ook enkel zien op de periode van 1 januari 2013 tot en met 14 mei 2014.
5.6De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen die eisers hebben afgelegd (zie rechtsoverweging 1.5) voldoende grond bieden om aan te nemen dat, tussen eisers sprake is geweest van wederzijdse zorg. Dat eiser voor eiseres zorgt is tussen partijen niet in geschil. Uit de verklaringen van eiseres volgt dat eiseres ook voor eiser zorgt, beiden verklaren dat eiseres de was voor eiser doet. Daarnaast stelt eiseres haar woning beschikbaar aan eiser, die daarvoor geen huur hoeft te betalen. De rechtbank verwijst in dit verband nog naar de uitspraak van de CRvB van 3 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2641.
6.De rechtbank stelt vast dat eiseres de gezamenlijke huishouding over de periode van 1 januari 2013 tot en met 14 mei 2013 niet aan verweerder heeft gemeld zodat eiseres de inlichtingenverplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wwb heeft geschonden. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat zij, naar haar oordeel, geen gezamenlijke huishouding voert en om die reden niet had hoeven begrijpen dat zij verweerder had moeten informeren.
7.Het vorenstaande brengt mee dat verweerder bevoegd is de bijstand van eiseres in te trekken over de periode van 1 januari 2013 tot en met 14 mei 2013 op grond van artikel 54, derde lid, onder a, van de Wwb (zoals dat ten tijde in geding van kracht was). In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank echter geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Over de periode 1 september 2012 tot en met 31 december 2012 was verweerder hiertoe niet bevoegd zodat de bijstand over die periode ten onrechte is ingetrokken.
8.Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Wwb is verweerder verplicht de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover te bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting. Eiseres heeft in beroep gesteld dat er dringende redenen zijn op grond waarvan verweerder van gehele of gedeeltelijke terugvordering had moeten afzien als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Wwb. De rechtbank acht deze stelling van eiseres onvoldoende onderbouwd om dergelijk dringende redenen aan te nemen, waardoor verweerder terecht niet heeft afgezien van de terugvordering.
Nu eiseres in de periode van 1 januari 2013 tot en met 14 mei 2013 haar inlichtingenverplichting heeft geschonden, ziet de terugvordering enkel op de teveel betaalde bijstand over deze periode. Gelet op hetgeen onder 7 is overwogen heeft verweerder ten onrechte ook de teveel betaalde bijstand over de periode 1 september 2012 tot en met 31 december 2012 van eiseres teruggevorderd.
9.Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van eiseres gegrond is en dat het bestreden besluit 1, voor zover het ziet op de periode van 1 september 2012 tot en met 31 december 2012 onzorgvuldig is voorbereid en niet op een deugdelijke grondslag berust. Het bestreden besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en zal het primaire besluit 1 voor zover de intrekking ziet op de periode van 1 september 2012 tot en met 31 december 2012 herroepen. Voorts zal de rechtbank het primaire besluit 2 herroepen en bepalen dat slechts de teveel betaalde bijstand over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2013 ten bedrage van € 2.637,30 netto, zoals dat blijkt uit de uitkeringsspecificatie, van eiseres wordt teruggevorderd.
Ten aanzien van 13/6052
10.1Eiser heeft in beroep de gezamenlijke huishouding en de schending van de
inlichtingenverplichting van eiseres betwist. Voor zover deze betwisting ziet op de periode vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2013 verwerpt de rechtbank, onder verwijzing naar de overwegingen 5.4 tot en met 6, deze beroepsgrond.
10.2Eiser heeft voorts, subsidiair, gesteld dat de periode van de intrekking en daarmee de hoogte van de terugvordering van de bijstand van eiseres, gelet op de verklaringen van eisers bij de sociale recherche, niet verder terug dient te gaan dan met ingang van januari 2013. Deze beroepsgrond van eiser slaagt. De rechtbank verwijst voor de motivering hiervan naar de rechtsoverwegingen 5.3, 8 en 9. Nu de periode van intrekking van de bijstand van eiseres en hiermee de hoogte van het terugvorderingsbedrag is gewijzigd, geldt voor eiser eveneens het bedrag van de terugvordering zoals vastgesteld in rechtsoverweging 9.
10.3Eiser heeft vervolgens gesteld dat verweerder af had moeten zien van de terugvordering jegens hem, omdat eiseres wel recht op bijstand had gehad wanneer de inlichtingenverplichting wel juist en volledig was nagekomen. Verder stelt eiser dat hij ten onrechte hoofdelijk aansprakelijk is voor de terugvordering van de bijstand van eiseres, omdat hij geen profijt heeft gehad van de bijstand die eiseres heeft ontvangen. Hij kan bovendien hetgeen hij aan verweerder zou moeten vergoeden niet op eiseres verhalen.
10.4Ingevolge artikel 59, tweede lid, van de Wwb kunnen de kosten van bijstand, indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven wegens schending van de inlichtingenverplichting, mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden. Nu eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting omtrent de gezamenlijke huishouding niet is nagekomen, is gegeven dat ten aanzien van eiser is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 59, tweede lid, van de Wwb.
Verweerder was derhalve bevoegd om het bedrag van de ten onrechte aan eiseres verleende bijstand terug te vorderen van eiser. Het is dan aan betrokkene om aannemelijk te maken dat in het geval door de bijstandsgerechtigde wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan over de desbetreffende periode recht op (aanvullende) bijstand bestond (uitspraak van de CRvB van 26 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW9395).
Eiser onderbouwt zijn stelling dat eiseres, bij verlening van de juiste en volledige inlichtingen, wel recht op bijstand in de periode in geding had niet. Eiser heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres in de periode in geding wel in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeerde. Het is de rechtbank voorts ook niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid, om de bijstand van eiseres mede van eiser terug te vorderen, gebruik heeft kunnen maken.
10.5Ingevolge artikel 59, derde lid, van de Wwb zijn de in het tweede lid bedoelde personen hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd. De door eiser aangevoerde beroepsgrond dat hij niet van de aan eiseres verleende bijstand heeft geprofiteerd, slaagt niet, nu deze omstandigheid, gelet op artikel 59, tweede lid van de Wwb, geen voorwaarde is voor de bevoegdheid van verweerder om tot medeterugvordering over te kunnen gaan (verwezen wordt onder meer naar de uitspraak van de CRvB van 29 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ0082). De vraag of eiseres al dan niet verhaalsmogelijkheden biedt, is evenmin van belang voor de terugvorderingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de Wwb.
11.Uit voorgaande volgt dat het beroep van eiser gegrond is en dat het bestreden besluit 2 onzorgvuldig is voorbereid en niet op een deugdelijke grondslag berust. Het bestreden besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en zal het primaire besluit 3 herroepen en bepalen dat slechts de teveel aan eiseres betaalde bijstand over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2013 ten bedrage van € 2.637,30 netto, zoals dat blijkt uit de uitkeringsspecificatie, mede van eiser wordt teruggevorderd.
12.De rechtbank ziet in de (gedeeltelijke) vernietiging van de bestreden besluiten 1 en 2 aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers. Met toepassing van het per 1 januari 2014 geldende Besluit proceskosten bestuursrecht worden ter zake van rechtsbijstand in bezwaar en beroep vier punten (indienen bezwaarschrift, verschijnen hoorzitting, indienen beroepschrift en verschijnen ter zitting) toegekend, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen samenhangende zaken zijn als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en worden om die reden als één zaak beschouwd voor de toekenning van de proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep van eiseres gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit 1, voor zover dit ziet op de intrekking van de bijstand over de periode van 1 september 2012 tot en met 31 december 2012, en de terugvordering;
-herroept het primaire besluit 1 in zoverre het betreft de intrekking van bijstand over de periode van 1 september 2012 tot en met 31 december 2012;
-herroept het primaire besluit 2 en bepaalt dat een bedrag van € 2.637,30 aan verstrekte bijstand van eiseres wordt teruggevorderd;
-en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit 1;
-verklaart het beroep van eiser gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit 2;
-herroept het primaire besluit 3 en bepaalt dat een bedrag van € 2.637,30 aan eiseres verstrekte bijstand mede van eiser wordt teruggevorderd;
-bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit 2;
-bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierechten van (2 x € 44,00) € 88,00 aan hen vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 1.948,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, mr. S.W. van Osch - Leysma en mr. E.M. Vermeulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Wolsink-van Veldhuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.