In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting [X] en de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam over de vraag of de reiskostenvergoeding voor de kinderen van een evangelist als loon moet worden aangemerkt. Eiseres, de werkgever, had in de arbeidsovereenkomst met de werknemer [B] afgesproken dat de kosten voor het vervoer van zijn kinderen naar school zouden worden vergoed. De werknemer had zes kinderen, waarvan er drie in 2011 thuiswoonden en naar een reformatorische school gingen. De reiskosten voor deze kinderen werden door eiseres vergoed, maar de inspecteur van de Belastingdienst beschouwde deze vergoedingen als belastbaar loon.
De rechtbank oordeelde dat de reiskostenvergoeding terecht als loon werd aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de vergoeding een voordeel was dat voortvloeide uit de dienstbetrekking van [B]. De rechtbank wees erop dat, hoewel er een verband was tussen de religieuze functie van de werknemer en de keuze voor de scholen van zijn kinderen, de reiskostenvergoeding niet kon worden aangemerkt als een vrije vergoeding. De rechtbank concludeerde dat de kosten voor het vervoer van de kinderen naar school een privéaangelegenheid waren en dat de vergoeding niet als een beloningsvoordeel kon worden beschouwd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de vergoedingen die door de Diaconie en de Stichting [H] werden verstrekt, eveneens als loon moesten worden aangemerkt, omdat deze vergoedingen in wezen dienden ter vervulling van de verplichtingen van eiseres jegens [B]. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding en heeft de uitspraak openbaar gedaan.