Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2025 in de zaak tussen
[eiser], v-nummer: [nummer], eiser
de minister van Asiel en Migratie
Procesverloop
Overwegingen
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
“Betrokkene had bij binnenkomst in Nederland moeten melden dat hij een misdrijf zou gaan plegen, namelijk art 3B, art 11/2 en art 11/5 van de Opiumwet. Op grond van de bepalingen van artikel 6 van de Schengengrenscode had betrokkene bij binnenkomst van de Europese Unie hier aan moeten voldoen. Doordat betrokkene dat niet heeft gedaan is de vrije termijn nooit aangevangen.”
“bij binnenkomst in Nederland [had] moeten melden dat hij een misdrijf zou gaan plegen, namelijk art 3B, art 11/2 en art 11/5 van de Opiumwet. Doordat betrokkene dat niet heeft gedaan is de vrije termijn nooit aangevangen. Hierdoor is betrokkene onrechtmatig in Nederland geraakt. Betrokkene heeft vervolgens zijn onrechtmatigheid niet kenbaar gemaakt aan de korpschef van politie Nederland. Hierdoor heeft betrokkene zich onttrokken aan toezicht.”
Conclusie en gevolgen
Beslissing
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.