ECLI:NL:RBDHA:2025:9838

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
NL25.22483 en NL25.22500
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, die in het bezit was van een visum, betwistte de rechtmatigheid van de inbewaringstelling en het terugkeerbesluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel van bewaring op 22 mei 2025 heeft opgeheven omdat de eiser naar Georgië is uitgezet. De rechtbank beperkte zich tot de vraag of de eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode van bewaring. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende gronden had aangevoerd voor de maatregel van bewaring, maar dat de lichte gronden van de minister wel voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.22483 en NL25.22500

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2025 (bestreden besluit 1) heeft de minister aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd. De minister heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 22 mei 2025 de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser is uitgezet naar Georgië.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 mei 2025, met behulp van een beeldverbinding, op zitting behandeld. Eiser en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Over het bestreden besluit 2
1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Heeft de minister voldaan aan de informatieplicht?
2. Eiser voert aan dat hij niet op de juiste wijze is geïnformeerd over de inbewaringstelling omdat in het dossier aanvankelijk slechts een Nederlandse informatiefolder aanwezig was. Het feit dat later een Russische folder aan het dossier is toegevoegd, betekent volgens eiser niet dat deze ook aan hem is uitgereikt. Eiser betoogt dat hij geen informatiefolder heeft ontvangen zoals bedoeld in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
2.1.
De rechtbank stelt vast dat de Russische informatiefolder in het rechtbankdossier feitelijk aanwezig is als gedingstuk 41. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de uitreiking hiervan niet heeft plaatsgevonden, mede gelet op het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling (M110). Daarin verklaart de verbalisant: “Ik reik u de folder uit met de uitleg van de inbewaringstelling in de Russische taal. Kunt u deze lezen, begrijpen en heeft u er vragen over?” waarop eiser zou hebben geantwoord: “Ja ik kan het lezen en ik heb geen vragen.” Dat ook een Nederlandse informatiefolder in het dossier aanwezig is, doet hier niet aan af. De beroepsgrond slaagt niet.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3.1.
De minister heeft de lichte grond 4e op de zitting laten vallen.
3.2.
Eiser betwist alle overgebleven gronden. Ten aanzien van de zware gronden 3a en 3b voert eiser aan dat hij vanaf 8 februari 2025 een vrije termijn had van 90 dagen aangezien hij in het bezit was van een paspoort met een visum. Eiser betoogt dat hij daarmee op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en daardoor rechtmatig verblijf had en zich niet aan het toezicht heeft onttrokken. Eiser betwist het standpunt van de minister dat zijn vrije termijn nooit is aangevangen omdat hij bij binnenkomst had moeten melden dat hij een misdrijf zou gaan plegen. Eiser betwist ook dat hij dit misdrijf heeft gepleegd. Eiser voert daarnaast aan dat het enkele feit dat hij zijn vrije termijn op het moment van inbewaringstelling met enkele dagen had overschreden, niet rechtvaardigt dat een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en een daaropvolgende inbewaringstelling zijn opgelegd. Ten aanzien van de lichte grond 4c voert eiser aan dat hij bij een vriend verbleef en dat hier ten onrechte geen navraag naar is gedaan. Ten aanzien van de lichte grond 4d voert eiser aan dat hij over voldoende middelen beschikte, nu hij in het bezit was van €1.800,-.
3.3.
De rechtbank is het met eiser eens dat de minister de zware gronden 3a en 3b in de maatregel onvoldoende heeft gemotiveerd. In de maatregel staat als motivering bij de zware grond 3a vermeld:
“Betrokkene had bij binnenkomst in Nederland moeten melden dat hij een misdrijf zou gaan plegen, namelijk art 3B, art 11/2 en art 11/5 van de Opiumwet. Op grond van de bepalingen van artikel 6 van de Schengengrenscode had betrokkene bij binnenkomst van de Europese Unie hier aan moeten voldoen. Doordat betrokkene dat niet heeft gedaan is de vrije termijn nooit aangevangen.”
Bij de zware grond 3b staat in de maatregel dat eiser zich enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken omdat eiser:
“bij binnenkomst in Nederland [had] moeten melden dat hij een misdrijf zou gaan plegen, namelijk art 3B, art 11/2 en art 11/5 van de Opiumwet. Doordat betrokkene dat niet heeft gedaan is de vrije termijn nooit aangevangen. Hierdoor is betrokkene onrechtmatig in Nederland geraakt. Betrokkene heeft vervolgens zijn onrechtmatigheid niet kenbaar gemaakt aan de korpschef van politie Nederland. Hierdoor heeft betrokkene zich onttrokken aan toezicht.”
3.3.1.
Uit het dossier volgt weliswaar dat eiser is aangetroffen bij een inval in hennepkwekerij, maar daaruit volgt nog niet dat eiser bij binnenkomst het voornemen had om een dergelijk misdrijf te gaan plegen. Dat volgt ook niet uit zijn verklaringen. De motivering zoals die is opgenomen in de maatregel is dus niet juist. De minister heeft op de zitting toegelicht dat uit de verklaringen van eiser wel blijkt dat hij naar Nederland was gekomen om te werken, wat niet is toegestaan in de vrije termijn. Daarom is die vrije termijn ook nooit aangevangen en was eisers binnenkomst al onrechtmatig, zodat hij zich ook had moeten melden bij de korpschef. Verder heeft de minister erop gewezen dat de vrije termijn sowieso op 14 mei 2025 (de datum van de inbewaringstelling) al enkele dagen was verlopen. Dit heeft eiser niet betwist.
3.3.2.
Deze toelichting kan de rechtbank wel volgen maar uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de motivering in het besluit tot inbewaringstelling moet staan en de rechtbank een op de zitting gegeven motivering niet bij de toetsing van het besluit mag betrekken. [1] Dit betekent dat de zware gronden 3a en 3b niet aan de maatregel ten grondslag gelegd kunnen worden.
3.4.
De minister heeft echter wel terecht en voldoende gemotiveerd de lichte gronden 4c en 4d tegengeworpen, omdat deze feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht. Zoals de minister terecht stelt, staat vast dat eiser niet met een vaste woon-of verblijfplaats stond ingeschreven in de BRP, hetgeen een onttrekkingsrisico oplevert. De stelling van eiser dat hij bij een vriend verbleef doet er niet aan af dat eiser geen vaste woon-of verblijfplaats had. De minister heeft volgens de rechtbank ook voldoende gemotiveerd dat eiser niet beschikte over voldoende middelen van bestaan om in zijn levensonderhoud te voorzien en zijn terugreis naar Georgië te kunnen bekostigen, waardoor eveneens een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. Uit het dossier blijkt dat het bedrag van €1.800,- strafrechtelijk in beslag is genomen. [2] Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikte zodat het onwaarschijnlijk was dat hij zijn uitreis kon bekostigen en uit eigen beweging zou vertrekken. Dit maakte onttrekking aan het toezicht aannemelijker dan vertrek.
3.5.
Hiermee is voldaan aan het vereiste van het tegenwerpen van twee gronden. Het ontbreken van een vaste woon-of verblijfplaats en het ontbreken van voldoende middelen van bestaan leidt echter niet zonder meer tot een risico op onttrekking aan het toezicht. [3] Bij de beoordeling van de gronden van bewaring dient te worden uitgegaan van de omstandigheden die in het besluit tot oplegging van de bewaring zijn vermeld, maar dit doet er niet aan af dat de minister, ter zitting van de rechtbank dan wel anderszins, kan toelichten waarom de in de maatregel vermelde gronden hem aanleiding hebben gegeven de vreemdeling in bewaring te stellen. [4] Deze toelichting dient vervolgens te worden betrokken bij de beoordeling of, voor zover thans van belang, er een risico bestaat dat de betrokken vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze toelichting mag geen nieuwe bewaringsgronden behelzen die niet in het besluit tot oplegging van de bewaring zijn vermeld en moet een zodanig toelichting bovendien te relateren zijn aan de in de maatregel vermelde gronden.
3.6.
In dit geval wordt in de motivering van de lichte grond 4d al genoemd dat eiser schulden heeft in Georgië, dat hij heeft verklaard illegaal in Nederland te werken en dat hij een onwettige situatie heeft gecreëerd. Op de zitting heeft de minister toegelicht dat dat illegale werken een onwettige situatie oplevert omdat dit in de vrije termijn niet is toegestaan, en dat daaruit volgt dat eiser nooit een vrije termijn in Nederland heeft gekregen zodat hij al vanaf het begin onrechtmatig in Nederland verbleef. Eiser heeft dit onrechtmatige verblijf ook niet kenbaar gemaakt bij de korpschef en heeft zich daardoor aan het toezicht onttrokken. Met de onderbouwing van de lichte grond 4d, de toelichting ter zitting dat de vrije termijn ook al was verlopen, en de toelichting in de maatregel onder de zware grond 3b dat eiser zijn onrechtmatige verblijf niet heeft gemeld bij de korpschef, heeft de minister voldoende onderbouwd dat sprake is van een onttrekkingsrisico. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [5]
Over het bestreden besluit 1
Kunnen de gronden het terugkeerbesluit dragen?
5. In het terugkeerbesluit heeft de minister vermeld dat een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. In het terugkeerbesluit heeft de minister dezelfde gronden gehanteerd als die hierboven zijn genoemd bij de maatregel van bewaring.
5.1.
Eiser heeft dezelfde gronden gericht tegen dit het terugkeerbesluit als tegen de maatregel van bewaring. Deze gronden heeft de rechtbank hiervoor al besproken afgewezen. Hieruit volgt dat ook de beroepsgrond tegen het terugkeerbesluit niet slaagt.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS, 8 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2156.
2.Zie gedingstukken 23 en 24.
3.ABRvS 4 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5677.
4.ABRvS 2 juli 2013. ECLI:NL:RVS:2012:BX0747, r.o. 2.1.3.
5.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.