Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2025 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
“(…) om nader toe te lichten waarom in januari 2019 geen benutbare mogelijkheden werd aangenomen en er op de datum in geding (21-10-2019) wel mogelijkheden zijn”heeft [naam 4] beoordeeld of de rapportages van [naam 2] en [naam 3] en de daarin opgenomen conclusies over de psychische toestand van eiser, diens belastbaarheid onderbouwen. Volgens [naam 4] geldt dat niet voor de rapportage van [naam 2] , maar wel voor de rapportage van [naam 3] . Volgens [naam 4] blijkt uit het rapport van [naam 3] niet dat er bij eiser (nog) sprake is van forse psychische beperkingen en ook niet dat sprake is van een instabiele psychische situatie.
“(…) Er is evident sprake van ernstige verslavingsproblematiek. Dat was er ook op de in geding zijnde datum. Op het moment van beoordeling en op de in geding zijnde datum kan niet worden uitgesloten dat er sprake is van psychiatrisch comorbide problematiek. Dat lijkt eerder wel dan niet waarschijnlijk maar is onvoldoende onderzoek[sic]
. Anders dan op de in geding zijnde datum, zijn er op het moment van de onderhavige beoordeling wel aanwijzingen voor het bestaan van een psychotisch toestandsbeeld. Beperkingen als rechtstreeks gevolg van een geobjectiveerde ziekte of gebrek zijn er op gebied van verstoring van de cognitieve functies door doorlopende intoxicatie. De overige functies zijn dan ook ernstig gestoord. Er zijn verdergaande beperkingen in het functioneren die niet alleen vanuit de verslaving verklaard kunnen worden maar die wel verklaard zouden kunnen worden door persoonlijkheidsproblematiek of een verstandelijke beperking. Om uitsluitsel daarover te verkrijgen, is een klinische opname en klinische observatie en diagnostiek noodzakelijk.”
“Uit de externe stukken komt zonder twijfel naar voren dat er op de in geding zijnde datum ook sprake moet zijn geweest van een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. Ten aanzien van overige problematiek op dat moment is het niet goed mogelijk om uitsluitsel te geven. Betrokkene blijkt zich veelal onttrokken te hebben zorg en kennelijk is er geen zorg in een gedwongen kader ingezet. Ten hoogste kan ik in waarschijnlijkheden spreken. Op de in geding zijnde datum lijkt er geen sprake te zijn van een psychotisch toestandsbeeld. Andere problematiek zoals persoonlijkheidsproblematiek, zwakbegaafdheid of een verstandelijke beperking kan uitdrukkelijk niet worden uitgesloten (en dit had wellicht wel gedaan moeten worden).”
“(…) de enige harde vaststelling van het onderzoek dat op de datum in geding sprake was van verslavingsproblematiek. Belanghebbende was in verband met die problematiek op de datum in geding echter niet opgenomen of onder behandeling anderszins. Uit de verslaving vloeide geen gebreken voort als bijvoorbeeld levercirrose of een Korsakov syndroom. Het komt mij dan voor dat het gaat om verslavingsproblematiek die volgens vaste rechtspraak van de CRvB niet geldt als ziekte of gebrek (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2022:66, uitspraak van 6 januari 2022). Gezien het voorgaande is er voor mij geen reden om aan te nemen dat belanghebbende psychisch meer beperkingen had of in het geheel geen benutbare mogelijkheden had. Mijns inziens is de onzekerheid die de psychiater opwerpt over mogelijk andere psychiatrische problematiek op de datum in geding ook niet zodanig dat er een diagnostische opname plaats zou moeten vinden. Daarnaast wijs ik erop dat er in de Functionele Mogelijkhedenlijst al een duidelijk afgenomen psychische belastbaarheid aangenomen is. Vooralsnog is er geen reden om aan te nemen dat de klachten van belanghebbende daarmee niet voldoende afgedekt zijn.”
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het Uwv op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.633,-;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser in verband met het verzoek om schadevergoeding tot een bedrag van € 211,63;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.867,-;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiser in verband met het verzoek om schadevergoeding tot een bedrag van € 241,87.