ECLI:NL:RBDHA:2025:9597

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
24/7626
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schending van de zorgplicht in het kader van militair invaliditeitspensioen

In deze zaak heeft eiser, een voormalig militair, de staatssecretaris van Defensie aangeklaagd voor schadevergoeding wegens schending van de zorgplicht. Eiser heeft in het verleden psychische klachten ontwikkeld na uitzendingen naar voormalig Joegoslavië en Cyprus. Hij verzocht in 2004 om erkenning van aansprakelijkheid voor de schade die hij heeft geleden door nalatigheid in de opvang en begeleiding. De staatssecretaris heeft deze aansprakelijkheid echter afgewezen, met als argument dat er geen causaal verband bestaat tussen de psychische aandoeningen van eiser en zijn werkzaamheden. De rechtbank heeft de zaak op 25 maart 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door een geestelijk verzorger en de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank oordeelde dat de aansprakelijkheid terecht was afgewezen, omdat in een eerdere procedure over een militair invaliditeitspensioen al was vastgesteld dat er geen causaal verband was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet verplicht was om verder onderzoek te doen naar de zorgplicht, aangezien er geen basis was voor schadevergoeding. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard en hij kreeg het griffierecht niet terug. De uitspraak werd gedaan door mr. A.M. de Wit op 6 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/7626

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P. Slingerland).

Inleiding

1. Eiser heeft verweerder bij brief van 11 februari 2004 verzocht de aansprakelijkheid te erkennen voor geleden en nog te lijden schade ten gevolge van nalatigheid in adequate opvang en begeleiding.
1.1.
Verweerder heeft bij brief van 28 februari 2006 de gevraagde aansprakelijkheid afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 juli 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij deze afwijzing gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door geestelijk verzorger in de veteranenzorg [naam] , de gemachtigde van verweerder, mr. M.A. Moris en mr. G.H. Smit.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser was in dienst bij verweerder. Gedurende zijn dienstverband is hij in 1995 uitgezonden geweest naar voormalig Joegoslavië waar hij ingrijpende gebeurtenissen heeft meegemaakt. Vervolgens is eiser uitgezonden in 1998 naar Cyprus waar hij psychisch gedecompenseerd is. Eiser werd gerepatrieerd en ondanks een negatief advies in 1999 weer uitgezonden naar Cyprus. Daar is hij opnieuw psychisch gedecompenseerd. In 2002 is eiser blijvend dienstongeschikt geacht omdat hij lijdt aan een aandoening van psychische aard. Eiser houdt verweerder aansprakelijk voor zorgplichtschending.
Wat heeft verweerder besloten?
3. In het primaire besluit heeft verweerder de aansprakelijkheid afgewezen omdat het causaal verband tussen eisers klachten en zijn werkzaamheden niet is aangetoond. Eiser heeft vervolgens een procedure gevolgd voor een militair invaliditeitspensioen. Die aanvraag is afgewezen omdat de bij eiser geconstateerde psychische aandoening (een bipolaire stoornis in combinatie met dwangmatige, rigide persoonlijkheidstrekken) geen verband houdt met de uitoefening van de militaire dienst. De Centrale Raad van Beroep heeft dat besluit in hoger beroep in stand gelaten.
In het bestreden besluit wijst verweerder voor het ontbreken van causaal verband naar de onderzoeken die zijn verricht in het kader van eisers procedure over een militair invaliditeitspensioen.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Verweerder stelt ten onrechte dat eiser op het moment van keuren ten behoeve van uitzending niet bekend zou zijn bij de bedrijfsarts en niet aangemeld was voor een sociaal medische beoordeling. Eiser heeft al in 1998 een machtiging afgegeven voor overdracht van zijn medische gegevens. Deze gegevens hadden bij de keuring betrokken moeten worden. Er was sprake van een spierkwetsuur waar geen aanvullend onderzoek naar heeft plaatsgevonden. Het fysiek niet fit zijn heeft gevolgen voor de mentale belastbaarheid.
De bedrijfsarts heeft eiser geschikt geacht voor uitzending naar Cyprus op 24 september 1998, terwijl eiser niet fit en geschikt was. Dit had als gevolg dat eiser op Cyprus psychisch onwel is geworden. Uiteindelijk hebben de psychische problemen geleid tot eisers ontslag. Hierdoor is schade ontstaan die eiser vergoed wenst te zien.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank beoordeelt eerst ambtshalve of het beroep tijdig is ingediend. Verweerder heeft op 17 oktober 2024 toegelicht dat het bestreden besluit is verzonden aan mr. Van der Linden omdat zij eiser bijstond in de bezwaarprocedure. Noch eiser noch mr. Van der Linden heeft bij verweerder aangegeven dat zij eiser niet meer vertegenwoordigt. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt. De rechtbank stelt vast dat verweerder het bestreden besluit op juiste wijze bekend gemaakt heeft op 5 juli 2024 zodat de beroepstermijn eindigde op 16 augustus 2024. Het beroep van eiser op 29 augustus 2024 is daarmee niet tijdig ingediend. De rechtbank acht de termijnoverschrijding van iets minder dan twee weken in dit geval echter verschoonbaar omdat er sprake is van bijzondere omstandigheden. Het betreft een voor eiser emotionele procedure die hij zonder gemachtigde voortzette en het beroepschrift kostte eiser naar eigen zeggen veel voorbereiding. Gelet op de lange duur van de procedure, acht de rechtbank de geringe overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar.
6. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in ambtenarenzaken [1] moet voor de beantwoording van de vraag of voldoende aanleiding bestaat om schadevergoeding toe te kennen, zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. [2]
Volgens eveneens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter heeft het bestuursorgaan tegenover de ambtenaar een zorgplicht. De zorgplicht houdt onder meer in dat het bestuursorgaan de werkzaamheden van de ambtenaar zodanig moet inrichten en voor het verrichten daarvan zodanige maatregelen moet treffen en aanwijzingen moet geven als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Indien een bestuursorgaan zijn zorgplicht schendt, heeft een ambtenaar recht op vergoeding van daardoor geleden schade, ook voor zover rechtspositionele regelingen daarin niet voorzien.
In de bewoordingen “in de uitoefening van zijn werkzaamheden” is tot uitdrukking gebracht dat er tussen de uitoefening van de werkzaamheden en de schade causaal verband moet bestaan. Een dergelijk verband is eerst aanwezig indien er een voldoende mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de werkomstandigheden van de betrokken ambtenaar de bij die ambtenaar aan het licht getreden ziekte of letsel daadwerkelijk hebben veroorzaakt. Het is aan de ambtenaar om dit aannemelijk te maken door feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit blijkt dat van zo’n voldoende mate van waarschijnlijkheid sprake is. [3]
7. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat in de voorgaande procedure over een militair invaliditeitspensioen reeds is komen vast te staan dat er geen causaal verband bestaat tussen eisers psychische aandoening en zijn werkzaamheden. Zoals verweerder in het bestreden besluit en het verweerschrift heeft aangevoerd hoeft verweerder in zo’n geval niet over te gaan tot een nader onderzoek naar de zorgplicht. [4] Als er geen sprake is van een causaal verband tussen de ziekte en de werkzaamheden bestaat er geen grondslag voor schadevergoeding. De indrukwekkende gebeurtenissen die eiser schetst, die hij meegemaakt heeft ten tijde van zijn uitzendingen, kunnen daar, hoewel invoelbaar, niet aan afdoen. Tijdens de zitting is door partijen gesproken over de mogelijkheid van een gesprek tussen eiser en zijn toenmalige commandant. De rechtbank hoopt dat dit gesprek voor eiser de weg naar eerherstel kan zijn die hij zoekt.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2025.
De griffier is buiten staat te tekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep (CRvB).
2.Zie de uitspraken van 23 januari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:265) en 26 maart 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:793).
3.Uitspraak van de CRvB van 28 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:350.
4.Uitspraak van de CRvB van 1 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2407.