ECLI:NL:CRVB:2020:2407
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag militair invaliditeitspensioen en erkenning aansprakelijkheid schade door uitzending naar Bosnië
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig militair, had een aanvraag ingediend voor een militair invaliditeitspensioen, welke was afgewezen. De appellant stelde dat zijn psychische klachten, waaronder een posttraumatische stressstoornis (PTSS), het gevolg waren van zijn uitzending naar Bosnië van 1997 tot 1998. De staatssecretaris van Defensie weigerde echter aansprakelijkheid te erkennen, omdat er geen causaal verband zou zijn tussen de klachten van de appellant en zijn werkzaamheden tijdens de uitzending.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de staatssecretaris op goede gronden had aangenomen dat de appellant niet had aangetoond dat er schade was ontstaan in de uitoefening van zijn werkzaamheden. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn klachten in verband stonden met zijn uitzending. De Raad verwees naar eerdere uitspraken en medische rapporten die de afwezigheid van een oorzakelijk verband bevestigden. De Raad concludeerde dat de staatssecretaris niet verplicht was om verder onderzoek te doen naar de zorgplicht, aangezien er geen aanleiding was om te twijfelen aan de eerdere oordelen.
De uitspraak van de Raad houdt in dat de afwijzing van de aanvraag voor het militair invaliditeitspensioen en de weigering van de staatssecretaris om aansprakelijkheid te erkennen, rechtmatig zijn. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en wees het hoger beroep van de appellant af.