ECLI:NL:RBDHA:2025:9513

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
C/09/675576 / HA ZA 24-975
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders voor onbetaalde facturen door vennootschappen en gevolgen van faillissement

In deze zaak vorderde Stolp+KAB Adviseurs en Accountants B.V. betaling van openstaande facturen van verschillende vennootschappen, waaronder [bedrijfsnaam] B.V. en TPH Invest B.V., en stelde zij dat [naam 1], als bestuurder van deze vennootschappen, ook persoonlijk aansprakelijk was. De rechtbank Den Haag oordeelde dat de vorderingen van Stolp+KAB tegen de vennootschappen gegrond waren, omdat deze niet verschenen waren en de vorderingen niet betwistten. De rechtbank kende Stolp+KAB een bedrag toe van € 56.757,20 aan hoofdsom en € 8.802,80 aan rente, evenals buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Echter, de vordering tegen [naam 1] werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat Stolp+KAB onvoldoende had aangetoond dat [naam 1] wist of had moeten weten dat de vennootschappen hun verplichtingen niet zouden nakomen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van bestuurdersaansprakelijkheid, omdat de werkzaamheden voor de vennootschappen waren uitgevoerd en niet voor [naam 1] in privé. De procedure tegen Quality Food Group US B.V. werd geschorst vanwege het faillissement van deze vennootschap, en de rechtbank besloot dat de vorderingen tegen de andere vennootschappen konden worden toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/675576 / HA ZA 24-975
Vonnis van 28 mei 2025
in de zaak van
STOLP+KAB ADVISEURS EN ACCOUNTANTS B.V.te Voorburg,
eisende partij,
hierna te noemen:,
advocaat: mr. W. van Leuveren,
tegen

1.[bedrijfsnaam] B.V.te Amsterdam,

niet verschenen,
2.
TPH INVEST B.V.te Amsterdam,
niet verschenen,
3.
QUALITY FOOD GROUP US B.V.te Amsterdam,
niet verschenen,
4.
[naam 1]te [woonplaats] ,
advocaat: mr. F.S. van Steenbergen,
gedaagde partijen,
Partijen worden hierna aangeduid als Stolp+KAB, [bedrijfsnaam], TPH Invest, QFG US en [naam 1] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 oktober 2024 met de producties 1 – 6;
- het tegen [bedrijfsnaam], TPH Invest en QFG US verleende verstek;
- de conclusie van antwoord van [naam 1] met de producties 1 – 5;
- het tussenvonnis van 15 januari 2025 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overlegging producties van Stolp+KAB, inclusief de daarin opgenomen toelichting, met de producties 7 – 24.
1.2.
Op 22 april 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden waarbij Stolp+KAB en [naam 1] zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens Stolp+KAB waren aanwezig de heer [naam 2] , de heer [naam 3] en de heer [naam 4] . De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken. Aansluitend is vonnis bepaald.
1.3.
In dit vonnis wordt ten aanzien van gedaagden onderscheid gemaakt tussen [naam 1] , die inhoudelijk verweer heeft gevoerd, [bedrijfsnaam] en TPH Invest, aan wie verstek is verleend en door wie de vorderingen aldus niet zijn betwist en ten slotte QFG US, aan wie ook verstek is verleend maar die inmiddels, zoals hierna vermeld, in staat van faillissement is verklaard.

2.De feiten

2.1.
Stolp+KAB is een accountantskantoor dat onder meer controle- en samenstellingsopdrachten uitvoert.
2.2.
[naam 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam], dat op haar beurt bestuurder is van TPH Invest en QFG US. QFG US en haar eerder reeds in staat van faillissement verklaarde zustervennootschap Quality Food Group B.V. (hierna: QFG) hielden zich bezig met onder meer de import en (groot)handel van quinoa.
2.3.
Stolp+KAB heeft diverse werkzaamheden verricht ten behoeve van gedaagden. Deze werkzaamheden werden van tijd tot tijd, in overleg met de behandelend medewerker van Stolp+KAB, aan Stolp+KAB opgedragen en door Stolp+KAB aan [bedrijfsnaam], TPH Invest, QFG US of QFG gefactureerd. In deze procedure gaat het om facturen die tussen het laatste kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2024 zijn verstuurd.
2.4.
Stolp+KAB heeft op 15 juli 2020 een offerte voor haar werkzaamheden gestuurd aan Impact Partners Holland B.V., een vennootschap waarvan [bedrijfsnaam] bestuurder was en die inmiddels is ontbonden. Als werkzaamheden worden, onder meer, genoemd het samenstellen van jaarrekeningen en salarisadministratie. Daarnaast wordt genoemd het invullen en indienen van de aangiften vennootschapsbelasting van Impact Partners Holland B.V., QFG, QFG US en Quality Food Group International B.V. Onder het kopje ‘Aangifte inkomstenbelasting’ staat vermeld: “
Wij zorgen voor het invullen en elektronisch indienen van de aangifte inkomstenbelasting van u en uw partner.” Aan het slot van de offerte staat:

AKKOORDVERKLARING
Quality Food Group International B.V.
Gaat op basis van de inhoud van deze offerte met kenmerk […] akkoord met het voorstel zoals dat door Stolp+KAB is gedaan op 15-07-2020 jl.
Op deze overeenkomst zijn van toepassing onze Algemene Voorwaarden.
Voor akkoord,
Stolp+KAB
adviseurs en accountants
[handtekening] [handtekening]
[naam 3] [naam 1]
Accountant-Administratieconsulent Directeur [bedrijfsnaam] B.V.”
2.5.
Stolp+KAB heeft op 5 december 2023 een offerte voor haar werkzaamheden gestuurd aan [bedrijfsnaam]. Hierin staat onder meer:
“Betreft: opdrachtbevestiging samenstellingsopdracht voor:
  • [bedrijfsnaam] B.V.
  • TPH Invest B.V.
  • Quality Food Group B.V.
  • Quality Food Group US B.V.
Hierna te noemen “de vennootschappen”
Geachte directie,
U heeft ons opdracht gegeven met ingang van boekjaar 2022 de jaarrekening van de vennootschappen samen te stellen. (…)
(…)
Overige werkzaamheden
Naast het samenstellen van de jaarrekening zullen wij voor u de volgende werkzaamheden verzorgen:
(…)
het jaarlijks opstellen van de aangifte inkomstenbelasting van u (en uw partner) met uitzondering van (…);
(…)
(…)
Wij vragen u de opdrachtbevestiging te voorzien van uw handtekening en te retourneren, ter bevestiging dat deze brief een correcte weergave is van hetgeen wij overeenkwamen, inclusief de specifieke werkzaamheden die wij hebben afgesproken.
Met vriendelijke groet, Voor akkoord getekend namens
Stolp+KAB
adviseurs en accountants [bedrijfsnaam] B.V.
[naam 5] directeur, [naam 1]
Accountant-Administratieconsulent
Voor akkoord werkzaamheden aangifte(n) inkomstenbelasting:
De heer [naam 1] Mevrouw [naam 6] ”
Deze offerte is door geen van de genoemde personen ondertekend.
2.6.
Omdat [bedrijfsnaam], TPH Invest, QFG US en QFG diverse facturen onbetaald lieten heeft Stolp+KAB haar werkzaamheden op enig moment opgeschort. Onder meer in juni 2024 is tussen [naam 1] en de heer [naam 2] van Stolp+KAB per e-mail gecorrespondeerd over de mogelijkheden van een afbetalingsregeling en het voortzetten van werkzaamheden. Op 13 juni 2024 heeft de heer [naam 2] een mail gestuurd waarin hij onder meer de openstaande vorderingen uiteen zet:

Debiteur Openstaand
Quality Food Group BV 27.334,24
Quality Food Group US BV 530,89
TPH Invest BV 3.630,00
[bedrijfsnaam] 9.470,13
40.965,26
2.7.
Op 10 december 2024, dus na de dagvaarding in deze procedure, is QFG US in staat van faillissement verklaard.

3.Het geschil

3.1.
Stolp+KAB vordert – samengevat – hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van € 66.973,32, vermeerderd met rente en kosten. Stolp+KAB beroept zich daarbij op haar recht tot nakoming van door haar met gedaagden gesloten overeenkomsten van opdracht. Ten aanzien van [naam 1] beroept zij zich daarnaast op bestuurdersaansprakelijkheid.
3.2.
[naam 1] betwist de vorderingen van Stolp+KAB en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Stolp+KAB , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Stolp+KAB , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Stolp+KAB in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal achtereenvolgens de vorderingen behandelen jegens eerst QFG US, daarna [bedrijfsnaam] en TPH Invest en ten slotte [naam 1] .
Quality Food Group US B.V.
4.2.
De rechtbank dient, vanwege het na dagvaarding ingetreden faillissement van QFG US, ambtshalve te onderzoeken welke gevolgen dit faillissement heeft voor deze procedure. De vordering op QFG US betreft een vordering tot voldoening van een geldsom, uit hoofde van overeenkomst. Dit betreft een vordering die voldoening van een verbintenis vanuit de boedel tot doel heeft. Op grond van artikel 29 Faillissementswet (Fw) is dit geding, voor zover het QFG US betreft, daarom van rechtswege geschorst om alleen voortgezet te worden als de vordering bij verificatie betwist wordt.
4.3.
De rechtbank dient de hiervoor bedoelde schorsing ambtshalve vast te stellen en zal de vordering op QFG US gedurende de schorsing van het geding niet verder behandelen.
[bedrijfsnaam] en TPH Invest
4.4.
[bedrijfsnaam] en TPH Invest zijn niet in deze procedure verschenen en hebben aldus de vorderingen van Stolp+KAB niet betwist. De in het petitum gevorderde contractuele rente is in de dagvaarding niet onderbouwd. Wel kan Stolp+KAB aanspraak maken op wettelijke handelsrente. De vorderingen komen de rechtbank voor het overige niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze zullen worden toegewezen als uitgewerkt in het dictum.
4.5.
Stolp+KAB vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Daarom zal een bedrag van € 1.255,40 worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
4.6.
[bedrijfsnaam] en TPH Invest zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Stolp+KAB worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
61,05
(€ 122,09 × 2/4)
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
1.214,00
(1 punt × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.342,05
4.7.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
[naam 1] in privé
4.8.
Stolp+KAB vordert ook van [naam 1] betaling van de openstaande facturen. Daaraan legt Stolp+KAB zowel ten grondslag dat [naam 1] medeschuldenaar is, en dus gehouden zou zijn tot nakoming, als dat [naam 1] uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid gehouden zou zijn tot vergoeding van schade, bestaande uit het bedrag van de niet betaalde facturen.
4.9.
De rechtbank gaat voorbij aan het standpunt van Stolp+KAB dat [naam 1] moet worden aangemerkt als haar (mede)opdrachtgever. Stolp+KAB beroept zich in dat kader met name op het feit dat door haar mede werkzaamheden zijn uitgevoerd ten behoeve van [naam 1] en zijn partner in privé. Dat maakt echter nog niet dat [naam 1] daarmee moet worden geacht mede-opdrachtgever te zijn voor alle werkzaamheden die zijn verricht voor de verschillende vennootschappen.
4.10.
De enige getekende schriftelijke opdracht die is overgelegd (zie hiervoor onder 2.4) is gericht aan Impact Partners Holland B.V., al staat onderaan juist Quality Food Group International B.V. genoemd, en is door [naam 1] ondertekend in zijn hoedanigheid van bestuurder van [bedrijfsnaam] (kennelijk als bestuurder van Impact Partners Holland B.V. of Quality Food Group International B.V.). Hieruit kan dus niet worden afgeleid dat [naam 1] in privé een overeenkomst met Stolp+KAB is aangegaan.
4.11.
Hetzelfde geldt voor de hiervoor onder 2.5 weergegeven offerte. Deze offerte is weliswaar niet ondertekend, maar niet in geschil is dat er wel werkzaamheden zijn uitgevoerd. De offerte is echter gericht aan [bedrijfsnaam], zodat het er, bij gebreke van aanwijzingen anderszins, voor moet worden gehouden dat de werkzaamheden in opdracht van [bedrijfsnaam] zijn gedaan.
4.12.
Daarbij komt dat geen van de facturen gericht is aan [naam 1] , maar allemaal aan [bedrijfsnaam], TPH Invest, QFG US dan wel QFG. Bovendien noemt de heer [naam 2] zelf ook uitsluitend deze vennootschappen als de debiteuren in zijn e-mail aan [naam 1] (zie hiervoor onder 2.6). Slotsom is dus dat [naam 1] niet in privé mede-opdrachtgever is ten aanzien van de door Stolp+KAB verrichte werkzaamheden.
4.13.
Het voorgaande wordt niet anders doordat Stolp+KAB ook werkzaamheden heeft verricht voor [naam 1] (en zijn partner) in privé. Dat de vennootschappen niet gebaat zijn geweest bij deze werkzaamheden maakt niet dat zij daarvoor niet de opdracht hebben kunnen geven. Of zij de daarmee gemoeide kosten aan [naam 1] hebben doorbelast, wat volgens Stolp+KAB in dat geval had gemoeten, doet daarbij niet ter zake. Enkel is van belang of [naam 1] met Stolp+KAB, al dan niet stilzwijgend, een overeenkomst is aangegaan.
4.14.
Het feit dat de werkzaamheden voor [naam 1] in privé genoemd zijn in de offertes maakt, anders dan door Stolp+KAB betoogd, juist niet dat aangenomen moet worden dat hij de opdracht (mede) in privé heeft gegeven. Het feit dat die werkzaamheden in de offerte genoemd zijn geeft steun aan de stelling van [naam 1] dat ook deze werkzaamheden in opdracht van en voor rekening van de vennootschappen werden uitgevoerd. Daarbij komt dat Stolp+KAB in deze procedure alle openstaande facturen als één vordering benadert. Er is geen onderscheid gemaakt tussen de kosten voor de werkzaamheden voor [naam 1] in privé en de overige kosten. Ook dat is een aanwijzing dat de werkzaamheden in opdracht van en voor rekening van [bedrijfsnaam], dan wel een van de andere vennootschappen, zijn verricht.
4.15.
In het licht van het voorgaande is onvoldoende onderbouwd dat [naam 1] (op zijn minst) opdrachtgever is ten aanzien van de ten gunste van hem verrichte werkzaamheden. De vordering van Stolp+KAB kan daarom niet op grond van nakoming worden toegewezen.
4.16.
Subsidiair beroept Stolp+KAB zich op aansprakelijkheid van [naam 1] als (indirect) bestuurder van de vennootschappen. Zij betoogt daartoe kort gezegd dat [naam 1] als (indirect) bestuurder namens de vennootschappen opdrachten aan Stolp+KAB heeft verstrekt terwijl hij op dat moment wist of behoorde te weten dat de vennootschappen hun verplichting (betaling) niet zouden nakomen en daartoe geen verhaal zouden bieden (de zogenoemde
Beklamel-norm). [1] Uit vaste rechtspraak volgt dat een bestuurder bij schending van de
Beklamel-norm persoonlijk aansprakelijk kan zijn voor de daardoor ontstane schulden van de vennootschap als hem in dat kader een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. [2] Die mogelijke aansprakelijkheid vormt een uitzondering op het uitgangspunt dat in beginsel alleen de vennootschap zelf aansprakelijk is voor (de gevolgen van) niet nakoming van haar verbintenissen, voor welke uitzondering een hoge drempel geldt.
4.17.
De rechtbank is van oordeel dat Stolp+KAB onvoldoende heeft onderbouwd dat [naam 1] bij het verstrekken van de verschillende opdrachten wist of behoorde te weten dat de vennootschappen hun verplichting niet zouden nakomen en daartoe geen verhaal zouden bieden én dat [naam 1] daarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank licht dat als volgt toe.
4.18.
Stolp+KAB legt aan haar standpunt met name twee argumenten ten grondslag: (i) [naam 1] heeft in januari 2023 geprobeerd een
WHOA-trajectin gang te zetten en (ii) de vennootschappen hadden al langere tijd, vanaf 2020, onvoldoende liquiditeit en leden verlies, wat onder meer blijkt uit het feit dat de oudste openstaande factuur dateert van november 2021 en uit de jaarrekeningen van de vennootschappen. [naam 1] heeft betwist dat hij ten tijde van het verstrekken van de opdrachten wist of behoorde te weten dat de vennootschappen niet zouden nakomen en geen verhaal zouden bieden en dat hem een persoonlijk verwijt valt te maken. Volgens hem was pas duidelijk dat de vennootschappen, kort gezegd, geen verhaal meer zouden bieden toen op 16 augustus 2024 bleek dat een aantal beoogde investeerders, waaronder enkele reeds bestaande investeerders, niet zouden deelnemen aan een nieuwe kapitaalronde en daardoor geen kapitaal meer kon worden opgehaald.
4.19.
Ten aanzien van het
WHOA-trajectstelt de rechtbank vast dat uit de door partijen overgelegde stukken blijkt dat door [naam 1] , namens QFG, op 11 juni 2024 een voorstel is gedaan voor een onderhands akkoord en dat dit voorstel op 13 juni 2024 door Stolp+KAB is afgewezen. In zoverre speelt het
WHOA-trajectdus na de laatste opdracht, want de laatste factuur dateert van 31 maart 2024. Stolp+KAB stelt wel dat [naam 1] daar in januari 2023 al mee bezig was, maar concretiseert dat niet. Ter zitting heeft [naam 1] gezegd dat begin 2023 inderdaad is gekeken of een
WHOA-trajectzinvol zou zijn, maar daarvan is afgezien omdat werd gevreesd dat de destijds bestaande afnemers in dat geval hun overeenkomsten zouden opzeggen. [naam 1] heeft onbetwist gesteld dat hij daarom in plaatst van een
WHOA-trajectte doorlopen in april en juni 2023 kapitaal heeft opgehaald om de bedrijfsvoering te kunnen doorzetten. Het feit dat begin 2023 een
WHOA-trajectis overwogen is in dat licht onvoldoende om aan te nemen dat toen al duidelijk was dat de vennootschappen niet meer zouden kunnen nakomen.
4.20.
Stolp+KAB heeft evenmin voldoende concreet onderbouwd dat alle betrokken vennootschappen, of een deel daarvan, vanaf 2020 onvoldoende liquiditeit hadden en dat de situatie dusdanig was dat [naam 1] daaruit had moeten afleiden dat de vennootschappen (nieuwe) overeenkomsten (opdrachten aan Stolp+KAB) niet meer zou kunnen nakomen. Stolp+KAB heeft in het kader van die stelling verwezen naar het faillissementsverslag van QFG, waaruit zou volgen dat in 2020 een belangrijk distributiecontract was opgezegd en er daarna geen reële businesscase meer resteerde.
4.21.
Nog daargelaten dat het hiervoor bedoelde verslag van de curator alleen QFG betreft, en dus geen steun kan bieden voor de vorderingen met betrekking tot de onbetaalde facturen van [bedrijfsnaam], TPH Invest en QFG US, stelt de rechtbank vast dat in het verslag van de curator inderdaad vermeld staat dat in 2020 een belangrijk distributiecontract met betrekking op de Franse markt werd opgezegd, maar dat QFG zich daarna is gaan richten op de Nederlandse markt en dat er in 2021 tot en met 2023 geleverd werd aan supermarkten van Dirk, Plus en Albert Heijn. Ook volgt uit het verslag dat in 2024 de regels voor biologisch gecertificeerde quinoa werden aangescherpt, wat zorgde voor “een enorme stijging in de kostprijs”.
4.22.
In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het faillissementsverslag geen steun biedt voor de stelling dat [naam 1] al vanaf november 2021 (de datum van de oudste openstaande factuur) wist of behoorde te weten dat de vennootschappen niet zouden nakomen en geen verhaal zouden bieden. Dat volgt evenmin zonder meer uit het feit dat de facturen onbetaald zijn gebleven, zoals door Stolp+KAB gesteld. Ook als er vanuit wordt gegaan dat de betrokken vennootschappen in 2021-2023 verlieslatend zijn geweest, zoals door Stolp+KAB gesteld, is dit op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat [naam 1] moet hebben geweten dat niet zou worden nagekomen. Het bestaan van een negatief eigen vermogen en het lijden van verlies wil nog niet zeggen dat het punt bereikt is waarop het onverantwoord is de onderneming te continueren en nog verdere verbintenissen met derden aan te gaan. Dat daarvan sprake was is dus onvoldoende door Stolp+KAB onderbouwd. [3]
4.23.
Daarbij komt dat het bij aansprakelijkheid op de
Beklamel-grond aankomt op een verschil in kennis tussen de namens de vennootschap handelend bestuurder en de wederpartij. Indien de bestuurder beschikt over zodanige informatie dat hij weet of behoort te begrijpen dat de vennootschap haar verplichtingen niet zal kunnen nakomen en geen verhaal zal bieden voor de daaruit voortvloeiende schade, handelt hij onrechtmatig door
zonder die informatie te delennamens de vennootschap de overeenkomst aan te
gaan. Daardoor wordt immers ten onrechte de schijn van kredietwaardigheid van die vennootschap gewekt. Indien echter de wederpartij - helemaal als dat een professional is zoals in dit geval - ongeveer net zoveel informatie heeft over de financiële toestand van de vennootschap met wie zij handelt, kan niet zonder meer gezegd worden dat die bestuurder onrechtmatig handelt indien de bestuurder (toch) namens de vennootschap de overeenkomst sluit. In dat geval immers kan ook de wederpartij van de vennootschap (naar objectieve maatstaven te beoordelen) verwachten dat de vennootschap niet zou kunnen nakomen en geen verhaal biedt. Van het wekken van schijn van kredietwaardigheid, althans van een gerechtvaardigd vertrouwen daarop, is dan niet zonder meer sprake. [4]
4.24.
De hiervoor bedoelde situatie doet zich hier voor, voor zover Stolp+KAB zich erop beroept dat [naam 1] uit de, door Stolp+KAB zelf opgestelde, jaarcijfers had moeten afleiden dat de vennootschappen (vanaf dat moment) nieuw aangegane verplichtingen niet meer zouden kunnen nakomen. Dat Stolp+KAB in weerwil daarvan toch werkzaamheden voor de vennootschappen is blijven uitvoeren kan ook worden opgevat als een commerciële keuze, waarvan [naam 1] niet zonder meer het risico hoeft te dragen.
4.25.
De slotsom is dat Stolp+KAB onvoldoende heeft onderbouwd dat [naam 1] als bestuurder aansprakelijk is voor het door [bedrijfsnaam], TPH Invest, QFG en/of QFG onbetaald laten van de facturen.
4.26.
Stolp+KAB is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [naam 1] betalen. De proceskosten van [naam 1] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.693,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verstaat dat de procedure tussen Stolp+KAB en Quality Food Group US B.V. op de voet van art. 29 Fw is geschorst;
5.2.
veroordeelt [bedrijfsnaam] B.V. en TPH Invest B.V. hoofdelijk om aan Stolp+KAB te betalen een bedrag van € 56.757,20 aan hoofdsom en € 8.802,80 aan reeds verschenen rente, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW vanaf 24 oktober 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [bedrijfsnaam] B.V. en TPH Invest B.V. hoofdelijk om aan Stolp+KAB te betalen een bedrag van € 1.255,40 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf 24 oktober 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [bedrijfsnaam] B.V. en TPH Invest B.V. in de proceskosten van Stolp+KAB van € 4.342,05, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de wettelijke rente als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijven zijn betaald. De proceskosten worden verhoogd met € 92,00 plus de kosten van betekening als [bedrijfsnaam] B.V. en TPH Invest B.V. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening,
5.5.
wijst ten aanzien van [bedrijfsnaam] B.V. en TPH Invest B.V. het meer of anders gevorderde af,
5.6.
wijst de vorderingen op gedaagde 4, [naam 1] , af,
5.7.
veroordeelt Stolp+KAB in de proceskosten van [naam 1] van € 2.693,00, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Stolp+KAB niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.8.
verklaart de onder 5.2, 5.3, 5.4 en 5.7 genoemde vorderingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door (dhr.) mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.

Voetnoten

1.HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521.
2.HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628, rov. 3.5.2.
3.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21 augustus 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7490.
4.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 december 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11395, rov. 4.7.