ECLI:NL:RBDHA:2025:9285

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL23.35777 en NL23.35779
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing van een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit een Ghanese moeder en haar twee minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die in zijn besluit stelde dat er geen sprake was van beschermenswaardig familieleven en dat de kinderen in Ghana konden opgroeien. De rechtbank heeft op 24 april 2025 een zitting gehouden, waarbij een kindgesprek met de kinderen heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in zijn besluit niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken en dat de belangen van de kinderen onvoldoende zijn meegewogen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan de minister om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de belangen van de kinderen en de situatie in Ghana. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL23.35777 (beroep)
NL23.35779 (voorlopige voorziening)
V-nummers: [V-nummer 1]
[V-nummer 2]
[V-nummer 3]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1974, eiseres en verzoekster (hierna: eiseres), van Ghanese nationaliteit
en haar minderjarige kinderen

[eiser 1] , hierna: [eiser 1]

geboren op [geboortedatum 2] 2010, van Ghanese nationaliteit
en

[eiser 2] , hierna: [eiser 2]

geboren op [geboortedatum 3] 2014, van Ghanese nationaliteit
hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , hierna: de minister
(gemachtigde: mr. Y.M. van der Lei).

Procesverloop

1. In het besluit van 25 augustus 2022 heeft de minister de aanvraag van eisers voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM [2] afgewezen. In het besluit van 7 november 2023 (het bestreden besluit) is de minister bij deze afwijzing gebleven.
1.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarnaast hebben zij een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening, strekkende tot het verbieden van hun uitzetting totdat op het beroep is beslist. De minister heeft gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
Voorafgaand aan de zitting op 24 april 2025 heeft de (voorzieningen)rechter in aanwezigheid van de griffier een kindgesprek gehouden met [eiser 1] en [eiser 2] .
1.3.
De rechtbank/de voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) heeft de zaken van eisers op 24 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en hun gemachtigde en de gemachtigde van de minister. Ook is verschenen J. Ankomah als tolk in de taal Twi. Tevens was – als toehoorder – bij de zitting aanwezig [de persoon] , [functie] bij ASKV [3] .

Overwegingen

De griffierechten
2. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van de griffierechten. De rechtbank wijst dit verzoek toe, omdat is gebleken dat zij niet in staat zijn tot betaling daarvan.
Het beroep
3. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De rechtbank is van oordeel dat aan het bestreden besluit meerdere gebreken kleven. In de rechtsoverwegingen 8.4 tot en met 8.12. van deze uitspraak legt de rechtbank uit welke gebreken er zijn en daarna welke gevolgen dit heeft. In de bijlage bij deze uitspraak heeft de rechtbank een brief gevoegd voor [eiser 1] en [eiser 2] waarin de uitspraak en de gevolgen van deze uitspraak in kindvriendelijke taal worden uitgelegd.
Achtergrond
5. Het gaat in deze zaak om de aanvragen van eiseres, [eiser 1] en [eiser 2] voor een verblijfsvergunning. Eiseres is in 2009 Nederland binnengekomen met een visum. Vanaf
19 maart 2009 tot 16 augustus 2010 heeft zij een verblijfsvergunning gehad. [eiser 1] is momenteel veertien jaar oud en [eiser 2] is tien jaar oud. Beiden zijn geboren in Nederland en hebben hun gehele leven in Nederland gewoond. [4] [eiser 1] en [eiser 2] hebben nooit een verblijfsvergunning gehad. [eiser 1] is wel verwekt tijdens het rechtmatig verblijf van eiseres. De vader van [eiser 1] en [eiser 2] is [naam 1] , hij is geboren op [geboortedatum 4] 1978 en heeft ook de Ghanese nationaliteit. Hij verblijft momenteel in Ghana.
5.1.
Eiseres heeft in het verleden aanvragen ingediend voor haar, [eiser 1] en [eiser 2] voor een verblijfsvergunning onder de beperking “Niet-tijdelijke humanitaire gronden” op grond van de Afsluitregeling langdurig verblijvende kinderen. Deze aanvragen zijn afgewezen op
2 april 2015 en 10 oktober 2019.
5.2.
Eisers hebben aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning op grond van hun in Nederland opgebouwde familie- en privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Het kindgesprek
6. Aangezien de procedure met name gaat over [eiser 1] en [eiser 2] , heeft de rechtbank zoals gezegd een kindgesprek met hen gevoerd. De rechtbank heeft daar op de zitting een samenvatting van gegeven. De samenvatting is ook aan het digitale dossier toegevoegd. Wat [eiser 1] en [eiser 2] tijdens dit kindgesprek hebben verteld, zal de rechtbank – voor zover van belang – bij de beoordeling betrekken.
Besluitvorming
7. De minister heeft bij besluit van 25 augustus 2022, gehandhaafd in het bestreden besluit, de aanvraag van eisers afgewezen. De minister heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eisers niet beschikken over een geldige mvv [5] en niet in aanmerking komen voor vrijstelling van dit vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM. De minister concludeert dat er geen sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eisers hebben geen rechtmatig verblijf in Nederland en kunnen het familieleven voortzetten in Ghana.
7.1.
De minister heeft aangenomen dat eisers privéleven hebben in Nederland. De minister heeft de daaropvolgende belangenafweging echter in het nadeel van eisers laten uitvallen. De minister heeft in het voordeel van [eiser 1] en [eiser 2] meegewogen dat zij in Nederland zijn geboren en hier zijn opgegroeid. Zij hebben sociale contacten en gaan in Nederland naar school. Zij hebben daarmee banden opgebouwd met Nederland. In het nadeel van eiseres heeft de minister meegewogen dat eiseres niet werkt en geen opleiding heeft gevolgd. Ook heeft zij geen stukken overgelegd waaruit haar privéleven in Nederland blijkt. Eiseres is meerderjarig en heeft een substantieel deel van haar leven in Ghana doorgebracht. Bovendien spreekt zij de taal en is zij bekend met de cultuur en de gebruiken in Ghana. In het nadeel van [eiser 1] en [eiser 2] heeft de minister meegewogen dat zij met hun moeder de Ghanese taal spreken en dat zij via hun moeder ook gewend zijn aan de cultuur en gewoonten in Ghana. [eiser 1] en [eiser 2] kunnen in Ghana naar school gaan en vrienden en hobby’s krijgen. Dat dit anders zal zijn dan in Nederland begrijpt de minister, maar ook in Ghana groeien kinderen op. De minister vindt dat eiseres als ouder hierin een belangrijke verantwoordelijkheid heeft om haar kinderen de aandacht, steun en verzorging te geven die ze nodig hebben om op te groeien. De minister ziet het overgelegde BIC [6] -rapport van
29 april 2022 gedeeltelijk als een deskundigenrapport. De deskundige kan weliswaar iets zeggen over wat er voor een kind nodig is om mogelijke ontwikkelingsschade tegen te gaan, maar niet over de kwaliteit en het aanbod van zorg en onderwijs in het buitenland. Een gedragsdeskundige is immers geen landendeskundige. De conclusies uit het BIC-rapport van 29 april 2022 ten aanzien van [eiser 1] en [eiser 2] maken niet dat van [eiser 1] en [eiser 2] niet kan worden verwacht dat zij vertrekken naar Ghana. De minister gaat ervan uit dat [eiser 1] en [eiser 2] zullen moeten wennen aan een nieuwe situatie, maar dat zij zich kunnen aanpassen. In het verweerschrift heeft de minister aangevuld dat bovendien uit het BIC-rapport volgt dat het voor de ontwikkeling van [eiser 1] en [eiser 2] bevorderlijk zou zijn om in de fysieke nabijheid van hun vader, die in Ghana woont, te verblijven. Er zijn volgens de minister geen redenen om te verwachten dat door het vertrek naar Ghana grote problemen ontstaan in de ontwikkeling van [eiser 1] en [eiser 2] . Daarnaast wonen familieleden van eisers in Ghana en heeft eiseres er zelf voor gekozen om in Nederland te verblijven ondanks aanzeggingen om Nederland te verlaten. Tot slot heeft de minister het economisch belangn het nadeel van eisers gewogen.
Artikel 8 van het EVRM
8. De rechtbank stelt voorop dat de omvang van het geschil zich beperkt tot de besluitvorming over het privéleven. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers in Nederland privéleven hebben opgebouwd. Tussen partijen is wel in geschil of de minister alle revelante feiten en omstandigheden heeft betrokken bij de belangenafweging en of de minister de belangenafweging in het nadeel van eisers heeft kunnen laten uitvallen.
8.1.
Eisers menen dat de minister niet alle relevante feiten en omstandigheden bij de besluitvorming heeft betrokken en dat de belangenafweging in hun voordeel had moeten uitvallen. [eiser 1] en [eiser 2] zijn geboren en getogen in Nederland, zijn nog nooit in Ghana geweest [7] en bevinden zich nu in een belangrijke fase in hun ontwikkeling. In dit kader wijzen eisers op de BIC-rapportages van 15 december 2020 en 29 april 2022 en de omstandigheden die daaruit blijken. De rapportages noemen verschillende risicofactoren bij gedwongen vertrek naar Ghana. Er zijn allerlei ontwikkelingsrisico’s, de continuïteit en stabiliteit binnen het gezin zal verder afnemen en het sociaal netwerk zal wegvallen. [eiser 1] en [eiser 2] kunnen niet verantwoordelijk worden gesteld voor het gedrag van hun moeder om in Nederland te blijven en de stelling van de minister dat de gedragsdeskundigen geen landendeskundigen zijn, is onnavolgbaar. Ook heeft de minister de belangen van [eiser 1] en [eiser 2] niet voorop gesteld. Zij hebben zwaarwegende belangen om in Nederland te blijven. Aan de zijde van de minister zijn geen zwaarwegende belangen gesteld. Daarnaast zijn de materiële omstandigheden in Ghana erg precair en ontoegankelijk en hebben [eiser 1] en [eiser 2] een taalachterstand als zij vertrekken naar Ghana. Dat maakt het moeilijk om onderwijs te volgen. Eisers menen ook de minister een te zware bewijslast hanteert met betrekking tot het aannemelijk maken van het risico op ontwikkelingsschade. In dit kader doen eisers een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 15 september 2022. [8]
8.2.
Uit de jurisprudentie van het EHRM [9] , onder meer het arrest [naam 2] en [naam 3] tegen Nederland [10] , volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde familie- of gezinsleven of privéleven een ‘fair balance’ gevonden moet worden tussen het belang van de vreemdelingen enerzijds en het algemeen belang van de Staat anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken.
8.3.
Uit het arrest [naam 4] tegen Noorwegen [11] kan voorts worden afgeleid dat zwaarwegende redenen van migratiebeleid in beginsel aanleiding kunnen zijn om het gedrag van ouders aan kinderen toe te rekenen, in verband met het risico dat ouders gebruikmaken van de positie van hun kinderen om een verblijfsrecht te verkrijgen. Indien de desbetreffende vreemdeling dan wel diens ouders konden – althans hadden moeten – weten dat het verblijfsrecht van die vreemdeling onzeker was, bestaat slechts onder bijzondere omstandigheden reden voor de conclusie dat op grond van artikel 8 van het EVRM een verplichting bestaat tot het laten voortzetten van het privé-, familie- en gezinsleven. Het EHRM noemt in dit arrest een aantal elementen die een rol kunnen spelen bij de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden. Relevant is onder meer de onbekendheid van de minderjarigen met hun onrechtmatige status, het niet handelen van de overheid en het zeer lange verblijf in de lidstaat. [12]
8.4.
De rechtbank stelt vast dat in deze procedure twee BIC-rapporten zijn overgelegd, namelijk een rapport van 15 oktober 2020 en van 29 april 2022. Het laatste BIC-rapport is een actualisatie van het eerdere BIC-rapport. Deze rapporten kunnen daarom niet los van elkaar worden gezien. De rechtbank heeft op de zitting aan de gemachtigde van de minister gevraagd waaruit blijkt dat ook het eerste BIC-rapport bij de besluitvorming is betrokken. De gemachtigde van de minister heeft op de zitting aangegeven dat alleen het tweede rapport kenbaar bij de besluitvorming is betrokken. Reeds hierom is sprake van gebrekkige besluitvorming en moet het beroep gegrond worden verklaard. Hierna zal de rechtbank de andere gebreken bespreken.
8.5.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat in zaken over minderjarige kinderen het belang van het kind een eerste overweging vormt. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat de minister de belangen van [eiser 1] en [eiser 2] niet voorop heeft gesteld. Zo heeft de minister in de belangenafweging onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom het in het beste belang van [eiser 1] en [eiser 2] is om – ondanks de geschetste kwetsbaarheden en risico’s – te vertrekken naar Ghana. Hierbij is ook van belang dat de minister in het bestreden besluit geen onderscheid heeft gemaakt tussen het privéleven van eiseres en het privéleven van [eiser 1] en [eiser 2] , ondanks dat dit op grond van de Werkinstructie 2020/16 wel noodzakelijk is. Het standpunt van de minister op zitting dat het belang van de kinderen voorop is gesteld, omdat de belangenafweging begint met de belangen van eisers, is daartoe onvoldoende. Het is aan de minister om het belang van [eiser 1] en [eiser 2] materieel voorop te stellen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken, en daaraan zwaar gewicht toe te kennen. Dat heeft de minister in dit geval niet gedaan.
8.6.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat de minister onvoldoende waarde heeft gehecht aan de conclusies in de overgelegde BIC-rapporten. Deze BIC-rapporten dienen te worden beschouwd als een deskundigenrapport. [13] Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling [14] dient dan in beginsel uitgegaan te worden van de juistheid van de conclusies in het rapport, tenzij aanknopingspunten aanwezig zijn om aan de juistheid en volledigheid daarvan te twijfelen. [15] Niet kan worden volstaan met het plaatsen van kritische kanttekeningen bij de resultaten van het rapport. De – overigens algemeen geformuleerde – kritische kanttekening van de minister over de deskundigheid van de gedragsdeskundige is daarom onvoldoende. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de conclusies uit de rapporten. De gemachtigde van de minister heeft op de zitting verklaard dat de risico’s die worden beschreven door de deskundigen onvoldoende zijn voor het verlenen van een verblijfsvergunning, omdat deze risico’s zich niet per se zullen verwezenlijken en dat de deskundigen geen landendeskundigen zijn. De rechtbank is van oordeel dat deze opmerking van de gemachtigde van de minister evenmin voldoende is om te twijfelen aan de conclusies van de rapporten. De rechtbank oordeelt dat de minister een te zware bewijslast verlangt met betrekking tot het risico op ontwikkelingsschade en dat het meer de in rede ligt om dit te beoordelen in termen van aannemelijkheid. De rechtbank betrekt hierbij dat er twee rapporten zijn van een gerenommeerde, onafhankelijke instelling, die beide betrekking hebben op specifiek [eiser 1] en [eiser 2] en die concluderen dat [eiser 1] en [eiser 2] een groot risico lopen op ernstige ontwikkelingsschade als zij moeten vertrekken naar Ghana. Daarnaast blijkt uit de beide BIC-rapporten dat door de deskundigen gebruik is gemaakt van wetenschappelijke bronnen over de algemene omstandigheden in Ghana. De rechtbank ziet daarom niet in waarom de deskundigen zich hierover niet hebben kunnen uitlaten.
8.7.
De rechtbank is ook van oordeel dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de banden die [eiser 1] en [eiser 2] zouden hebben met Ghana. Uit de BIC-rapporten volgt dat het gezin waarschijnlijk niet zal beschikken over een netwerk wat hen materieel kan ondersteunen, ondanks de aanwezige familieleden. [16] [eiser 1] en [eiser 2] hebben bovendien in het kindgesprek verklaard dat zij amper mensen kennen in Ghana. [eiser 1] heeft verklaard dat hij geen contact meer heeft met zijn vader. [17] In dit kader merkt de rechtbank op dat de minister ervoor had kunnen kiezen om [eiser 1] en [eiser 2] zelf te horen, maar dat de minister daar niet voor heeft gekozen. Dit komt voor haar rekening en risico.
8.8.
De rechtbank is ook van oordeel dat de minister de banden van eisers met Nederland onvoldoende kenbaar heeft betrokken bij de belangenafweging. Zo volgt uit de BIC-rapporten dat sprake is van een groot steunend netwerk in Nederland. [18] De minister heeft in het besluit weliswaar aangegeven dat eiseres op de hoorzitting heeft aangeven over financiële steun van derden te beschikken, maar het is niet duidelijk of en op welke wijze deze (en andere) steun daadwerkelijk in de belangenafweging is betrokken. Ook dit is een gebrek.
8.9.
De minister is naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende ingegaan op de moeilijkheden die volgens de gedragsdeskundigen zijn te verwachten bij een gedwongen vertrek naar Ghana. Uit het BIC-rapport van 15 december 2020 volgt dat [eiser 1] en [eiser 2] geworteld zijn in de Nederlandse samenleving en dat een gedwongen vertrek naar Ghana naar verwachting een traumatische ervaring voor hen zal zijn. Een vertrek naar Ghana brengt risico’s mee voor een gezonde identiteitsontwikkeling, de kans op ontwikkelingsschade is groot en de continuïteit in de opvoeding van [eiser 1] en [eiser 2] komt onder druk komt te staan. Verwacht wordt ook dat de moeder verminderd beschikbaar zal zijn voor [eiser 1] en [eiser 2] als het netwerk in Nederland wegvalt. De verwachting van de deskundigen is dat een hereniging met de vader in Ghana hiervoor deels zal kunnen compenseren, maar dat hij niet kan compenseren voor de traumatische ervaring die een gedwongen vertrek voor [eiser 1] en [eiser 2] zal inhouden. [19] Daarnaast bestaan er zorgen over de vervulling van de basisbehoeften van [eiser 1] en [eiser 2] wanneer zij zullen moeten vertrekken naar Ghana – zoals de toegang tot schoon drinkwater – en dat het gezin waarschijnlijk niet zal kunnen beschikken over een netwerk wat hen materieel kan ondersteunen. Er zijn ook zorgen over de schoolgang van [eiser 1] en [eiser 2] bij vertrek naar Ghana. Het schrijven en spreken van de Ghanese taal vormen een belemmering voor het volgen van onderwijs en er zal sprake zijn van een taalachterstand. [20] Uit het rapport van 29 april 2022 volgt dat bij een vertrek naar Ghana de stabiliteit en continuïteit binnen de opvoedingsomgeving onder druk komen te staan, dat [eiser 1] en [eiser 2] de taal beperkt spreken, zij de normen, waarden en gebruiken van het land niet kennen en in Ghana geen vrienden hebben. Gedwongen vertrek doet daarom een groot beroep op het aanpassingsvermogen van [eiser 1] en [eiser 2] , vanwege de ongewilde verandering en de achteruitgang in kwaliteit van leven. Een dergelijke overgang geeft een ernstig risico op ontwikkelingsschade. Het netwerk dat eiseres in Ghana heeft, zal naar verwachting niet in staat zijn het gezin materieel te ondersteunen. Ook in het tweede rapport wordt de kans op ontwikkelingsschade bij gedwongen vertrek naar Ghana groot geacht. [21] De minister is in het bestreden besluit onvoldoende ingegaan op de geschetste kwetsbaarheden en risico’s op ontwikkelingsschade bij een vertrek naar Ghana. De overweging in het bestreden besluit dat het begrijpelijk is dat de situatie in Ghana anders zal zijn dan in Nederland, maar dat in Ghana ook kinderen opgroeien, is naar het oordeel van de rechtbank volstrekt misplaatst. Daarmee gaat de minister voorbij aan de ernst van de verwachte kwetsbaarheden en risico’s op ontwikkelingsschade bij een gedwongen vertrek naar Ghana.
8.10.
De minister heeft in de belangenafweging zwaar gewicht toegekend aan het economisch belang. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister te beperkt getoetst aan het economisch belang. Het ligt op de weg van de minister om het economisch belang in een breder kader te bezien. Zo kan de minister hierbij rekening houden met het feit dat eiseres niet in Nederland mag werken, terwijl zij dit wel graag wil. Dit is ook in enige mate toegelicht door eiseres. Daarnaast kan het in het economisch belang zijn om het arbeidspotentieel van eiseres en op latere leeftijd van [eiser 1] en [eiser 2] te benutten. Het belang van [eiser 1] en [eiser 2] is niet alleen gelegen om in Nederland naar school te gaan en te studeren, maar ook om in alle (economische) aspecten van de Nederlandse samenleving mee te draaien. De enkele stelling van de gemachtigde van de minister op zitting dat dit louter onzekere toekomstige gebeurtenissen zijn is daartoe onvoldoende omdat dit geen recht doet aan de potentie en bereidwilligheid van eisers.
8.11.
De gemachtigde van de minister heeft op de zitting verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 4 april 2024. [22] Hieruit volgt volgens de minister dat artikel 8 van het EVRM niet in de weg staat aan het weigeren van een verblijfsvergunning aan kinderen die hier zijn geboren en opgegroeid. De rechtbank volgt de minister hierin niet. De rechtbank heeft in de voorgaande overwegingen immers uiteengezet dat de minister niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken in de besluitvorming. En anders dan in de aangehaalde zaak heeft de minister in de zaak van eisers één van de overgelegde BIC-rapporten überhaupt niet betrokken in de besluitvorming.
8.12.
Het laatste punt is dat de minister het standpunt heeft ingenomen dat uit het arrest [naam 4] tegen Noorwegen volgt dat het gedrag van de ouders aan kinderen mag worden tegengeworpen, gelet op zwaarwegende redenen van migratiebeleid. De rechtbank oordeelt hierover dat de minister dit niet onverkort kan stellen. Uit dit arrest volgt weliswaar dat zwaarwegende redenen van migratiebeleid
in beginselaanleiding kunnen zijn om het gedrag van ouders aan kinderen toe te rekenen, maar het EHRM noemt ook diverse relevante factoren waarmee rekening gehouden moet worden. In het geval van eisers is de rechtbank van oordeel dat de minister onvoldoende heeft betrokken dat [eiser 1] en [eiser 2] in Nederland zijn geboren en getogen en – anders dan in het arrest [naam 4] tegen Noorwegen – nimmer in het land van herkomst hebben gewoond. Ook heeft de minister onvoldoende inzichtelijk gemaakt of en zo ja, vanaf wanneer [eiser 1] en [eiser 2] op de hoogte waren van hun onrechtmatig verblijf. Ook heeft de minister in de besluitvorming zich geen rekenschap gegeven van het niet handelen van de overheid. Dat zijn allemaal factoren die gelet op het arrest [naam 4] tegen Noorwegen van belang zijn en die minister niet, althans niet kenbaar, bij de besluitvorming heeft betrokken.
Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening
9. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting van eisers te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank vandaag op het beroep beslist.

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit meerdere zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken bevat. Het bestreden besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart om die reden het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet gelet op de aard van de gebreken geen aanleiding om deze gebreken te passeren of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Ook draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. De minister moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. Het voorgaande betekent dat eisers gelijk krijgen. De overige beroepsgronden behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking.
10.1.
De rechtbank geeft in het kader van de nieuwe besluitvorming aan de minister het volgende mee. De minister moet nader onderzoek doen naar de relevante feiten en omstandigheden en deze feiten en omstandigheden kenbaar en voldoende gemotiveerd bij de belangenafweging betrekken. De rechtbank geeft de minister in dat verband nog mee, onder verwijzing naar artikel 12 van het IVRK [23] , om [eiser 1] en [eiser 2] zelf op kindvriendelijke wijze te horen, al dan niet via- of in overleg met een instantie als de Raad voor de Kinderbescherming. [eiser 1] en [eiser 2] zijn namelijk veertien en tien jaar oud en gebleken is dat zij in staat zijn om hun mening te vormen over de voorliggende situatie. De minister moet in het nieuwe besluit ook rekening houden met de algemene situatie in Ghana en wat dat voor de ontwikkeling van [eiser 1] en [eiser 2] inhoudt. De minister moet daarbij concreet ingaan op wat daarover in de BIC-rapporten is geschreven, met name in het eerste BIC-rapport en de verwijzing daarbij naar wetenschappelijke bronnen. De minister moet zich in het bestreden besluit ook houden aan de Werkinstructie 2020/16. Daarin staat dat indien de vreemdeling op minderjarige leeftijd Nederland is binnengekomen en hoe langer de vreemdeling tijdens zijn minderjarigheid privéleven heeft opgebouwd, daar zwaarder gewicht aan toekomt. Ook mag de illegale komst naar Nederland aan een minderjarige niet zwaar worden aangerekend in de belangenafweging. De minister moet zich hiervan kenbaar rekenschap geven in het nieuwe besluit. De minister moet ook rekening houden met wat [eiser 1] en [eiser 2] in het kindgesprek hebben verteld, onder andere dat [eiser 1] heeft verklaard dat hij momenteel geen contact heeft met zijn vader. Ook met de omstandigheid dat in het tweede BIC-rapport meer klachten van de moeder worden omschreven dan in het eerste rapport. De minister zal de geschetste kwetsbaarheid en risico’s door de deskundigen en het effect daarvan op de ontwikkeling van [eiser 1] en [eiser 2] kenbaar moeten betrekken. Daarbij zal de minister ook de algemene veiligheidssituatie in Ghana moeten betrekken, zoals de toegang tot en het niveau van onderwijs. Omstandigheden zoals het onderwijsniveau kunnen immers relevant zijn, aangezien deze het belang van [eiser 1] en [eiser 2] om hun privéleven te blijven uitoefenen in Nederland kunnen vergroten. [24] In dit kader is ook relevant of gedwongen vertrek naar Ghana ‘a certain degree of hardship’ teweegbrengt. [25]
10.2.
Omdat eisers geen griffierecht hebben betaald, hoeft de minister geen griffierecht aan hen te vergoeden. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.721,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL23.35777:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 7 november 2023; en
- draagt de minister op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL23.35779:
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter,
in alle zaken:
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.721,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B. de Boer, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.W. Kwakman, griffier.

Bijlage: terugkoppeling van de uitspraak aan [eiser 1] en [eiser 2]

Beste [eiser 1] en [eiser 2] ,
Op 24 april 2025 hebben wij met elkaar gepraat bij de rechtbank. Heel goed van jullie dat jullie zijn gekomen en mij hebben verteld wat jullie van de situatie vinden.
Jullie hebben mij onder andere verteld dat jullie graag in Nederland willen blijven en graag een identiteitskaart willen. Jullie zijn hier geboren en opgegroeid en weten (bijna) niets over Ghana. Jullie hebben hier vrienden. In Ghana kennen jullie eigenlijk niemand.
Aan het eind van ons gesprek hebben we samen afgesproken wat ik uit ons gesprek mocht vertellen op de rechtszitting. Ook hebben we toen samen afgesproken dat ik jullie zou laten weten wat mijn beslissing zou zijn. Daarom schrijf ik jullie nu deze brief.
Op 24 april 2025, vlak na ons gesprek, was de zitting. Toen heb ik gepraat met jullie moeder en haar advocaat en met een mevrouw die kwam namens de minister voor Asiel en Migratie. Jullie waren ook op de zitting aanwezig en er was ook iemand om te vertalen wat er werd gezegd.
Ik heb op de zitting verteld wat jullie vinden van de situatie, zoals we dat aan het eind van ons gesprek met elkaar hadden afgesproken. De mensen die op de zitting waren, hebben verteld wat zij van de situatie vinden. Na de zitting heb ik nagedacht over mijn beslissing.
Mijn beslissing is dat de minister beter naar jullie situatie moet kijken. Ik neem die beslissing, omdat de minister niet alle stukken die door jullie zijn ingediend bij haar beslissing heeft betrokken en omdat de minister beter moet uitleggen waarom het voor jullie goed zou zijn om naar Ghana te gaan en niet in Nederland te blijven. De minister moet daarom nog een keer goed kijken naar jullie situatie en een nieuwe beslissing nemen. De minister moet dan rekening houden met mijn aanwijzingen. Ik heb ook tegen de minister gezegd dat het misschien goed is om jullie zelf te horen. Het kan dus zo zijn dat jullie door de minister worden gevraagd om te zeggen wat jullie van de situatie vinden.
Mijn beslissing betekent niet dat jullie definitief in Nederland mogen blijven. De minister moet opnieuw naar jullie situatie kijken en opnieuw een beslissing nemen. Dit kan even duren. Ik heb de minister daarvoor een termijn van acht weken gegeven. Het is de bedoeling dat jullie binnen deze termijn een nieuw besluit krijgen.
Als jullie of jullie moeder of de minister het niet eens is met mijn beslissing, dan kan die binnen vier weken in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dat is een hogere rechter, die dan nog eens naar de situatie gaat kijken. Als er geen hoger beroep komt, dan is de rechterlijke procedure na mijn beslissing klaar en moet de minister een nieuw besluit nemen.
Ik hoop dat het voor jullie zo duidelijk is wat ik heb beslist, en waarom ik deze beslissing heb genomen. Verder hoop ik dat het goed met jullie gaat.
Groetjes,
De rechter
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op de voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Het Amsterdams Solidariteits Komitee Vluchtelingen.
4.[eiser 1] is toen hij drie jaar oud was een keer in Ghana geweest.
5.Machtiging tot voorlopig verblijf.
6.Best Interests of the Child-Assesment.
7.[eiser 1] is toen hij drie jaar oud was een keer in Ghana geweest.
9.Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
10.Arrest van 31 januari 2006, app.no. 50435/99.
11.Arrest van 4 december 2012, app.no. 47017/09.
12.Idem, overwegingen 80-85.
13.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 7 april 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:3325.
14.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
15.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:258
16.Zie bijvoorbeeld pagina 7 van het BIC-rapport van 15 december 2020 en pagina 5 van het BIC-rapport van 29 april 2022.
17.Eiseres heeft op de zitting bevestigd dat er momenteel geen contact is met de vader van haar kinderen.
18.Zie pagina 3 van het BIC-rapport van 15 december 2020 en pagina 3 van het BIC-rapport van 29 april 2022.
19.Ten tijde van het opstellen van de beide rapporten was er nog sprake van contact met de vader, maar inmiddels is dat dus niet meer het geval.
20.Zie pagina 6 tot en met 8 van het BIC-rapport van 15 december 2020.
21.Zie pagina 4, 5 en 7 van het BIC-rapport van 29 april 2022.
23.Verdrag inzake de rechten van het kind.
24.Zie in dit verband bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van