ECLI:NL:RBDHA:2025:921

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
NL24.51284
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Oostenrijk in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot medische kwetsbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraanse nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser voerde aan dat het voornemen tot overdracht ongeldig was, omdat het was ondertekend door een onbevoegd persoon, en dat hij niet in staat was geweest om zijn zienswijze naar behoren in te dienen, wat zijn belangen zou hebben geschaad. De rechtbank oordeelde dat het voornemen geen rechtshandeling was, maar een mededeling van feitelijke aard, en dat de ondertekening niet de rechtsgevolgen van het besluit beïnvloedde. Eiser had de gelegenheid om zijn zienswijze in te dienen, en de rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit door de bevoegde minister was genomen.

Daarnaast betoogde eiser dat zijn medische omstandigheden, waaronder transgender zijn en hiv-positief zijn, hem bijzonder kwetsbaar maakten en dat overdracht aan Oostenrijk zou leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheid. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had aangetoond dat zijn medische situatie zou verslechteren door overdracht en dat de medische voorzieningen in Oostenrijk vergelijkbaar waren met die in Nederland. Eiser had ook niet voldoende onderbouwd dat Nederland het meest geschikte land was voor zijn behandeling. De rechtbank concludeerde dat de minister de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling had genomen en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51284

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is aanwezig [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1995 en de Iraanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 19 juli 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat eiser door de buitenlandse vertegenwoordiging van Oostenrijk in het bezit is gesteld van een visum, dat geldig was van 7 juli 2024 tot 29 juli 2024. Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening [2] heeft Nederland aan Oostenrijk een verzoek om overname gedaan. Op 27 augustus 2024 hebben de Oostenrijkse autoriteiten het verzoek aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Oostenrijk vaststaat.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert daartoe het volgende aan. Het voornemen is ongeldig, omdat het is ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in plaats van de minister van Asiel en Migratie. Hierdoor is sprake van een onbevoegd genomen voornemen, waardoor eiser zijn zienswijze niet naar behoren heeft kunnen indienen en in zijn belangen is geschaad. Daarnaast is het voornemen een standaardvoornemen, waarin niet alle persoonlijke omstandigheden van eiser zijn betrokken. In dit kader verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 10 december 2024. [3] Ook is onduidelijk op welke wijze verweerder heeft getoetst aan artikel 17 van de Dublinverordening. De toets of eiser kan worden overgedragen op grond van artikel 4 van het Handvest [4] staat los van de beoordeling op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. Daarbij heeft verweerder zijn vergewisplicht geschonden. Eiser verwijst in dit kader naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 12 juli 2024. [5] Verder is eiser transgender en hiv-positief, waardoor hij zeer kwetsbaar is. Ook beroept eiser zich ter zitting op het arrest C.K. [6] en verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 2 oktober 2024. [7] Ter onderbouwing heeft eiser uittreksels uit zijn medisch journaal van 23 september 2024 en 6 januari 2025 overgelegd. Hieruit blijkt dat eiser kampt met stress- en paniekklachten, een verzoek heeft gedaan tot hervatting van hormoontherapie, suïcidale gedachten heeft en onder behandeling is bij de GGZ.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stellingen omtrent het voornemen. Het voornemen is namelijk geen rechtshandeling, maar een voorgenomen mededeling van feitelijke aard die wordt bekendgemaakt aan eiser. Een voornemen is dus geen op rechtsgevolg gericht besluit. Dat in het voornemen een onjuiste ondertekening is geconstateerd, maakt het vorenstaande niet anders. Het bestreden besluit is namelijk door de bevoegde minister van Asiel en Migratie genomen. Hoewel niet alle verklaringen van eiser kenbaar in het voornemen zijn betrokken, zijn daarin wel de door verweerder dragende overwegingen opgenomen. Eiser heeft door het indienen van een zienswijze de gelegenheid gehad om te reageren op het voornemen. Verweerder heeft vervolgens in het bestreden besluit de verklaringen van eiser uit het aanmeldgehoor en hetgeen eiser in de zienswijze over de onjuiste ondertekening van het voornemen, betrokken. In dit kader verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling [8] van 23 november 2023, waarin sprake was van een vergelijkbare handelwijze van verweerder. [9] Door eiser is ook niet geconcretiseerd hoe hij hierdoor in zijn belangen is geschaad. Zoals hierboven overwogen is, is eiser in de gelegenheid gesteld om op het voornemen te reageren voor een besluit werd genomen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Uit het arrest C.K. volgt dat het aan eiser is om met medische stukken aan te tonen dat zijn overdracht een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn medische situatie inhoudt. Het is dus aan eiser om met objectieve gegevens de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aan te tonen. [10] Eiser heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Met de uittreksels van zijn medisch journaal heeft eiser namelijk niet onderbouwd dat hij onder specialistische behandeling staat of dat Nederland het meest aangewezen land is om zijn gestelde medische klachten te behandelen. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat overdracht aan Oostenrijk zal leiden tot een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn medische situatie. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 2 oktober 2024 treft geen doel, omdat de situatie in die zaak niet vergelijkbaar is met die van eiser. In de verwezen uitspraak was namelijk sprake van overgelegde medische stukken waaruit een reëel en hoog risico op suïcide zou bestaan als gevolg van de overdracht.
6. Op grond van het Tarakhel-arrest [11] dient verweerder, in geval van bijzondere kwetsbaarheid van een vreemdeling, om individuele garanties te vragen voordat verweerder de vreemdeling overdraagt. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere kwetsbaarheid. Eiser is hier niet in geslaagd. Hij heeft immers enkel verklaard over zijn kwetsbaarheid, maar heeft zijn verklaringen nauwelijks nader geconcretiseerd of onderbouwd. Evenmin is gebleken van medische omstandigheden die eiser bijzonder kwetsbaar maken in de zin van het Tarakhel-arrest. Ook heeft verweerder er terecht op gewezen dat Oostenrijk, evenals Nederland, partij is bij het EVRM en het Handvest. [12] De verplichtingen die daaruit voortvloeien zijn dus ook van toepassing in Oostenrijk. Eiser heeft niet gesteld of geconcretiseerd dat sprake is van een andere positie van transgender personen in Oostenrijk. Als eiser vindt dat in zijn geval zijn rechten in Oostenrijk worden geschonden, kan hij zich beklagen bij de Oostenrijkse (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Niet is gebleken dat dit in geval van eiser niet kan of bij voorbaat zinloos is. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit en ter zitting vermeld dat op grond van artikel 32 van de Dublinverordening, waar nodig en met toestemming van eiser, de relevante medische gegevens van eiser aan Oostenrijk worden doorgegeven vóór overdracht. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
7. Eiser heeft bovendien niet onderbouwd dat Nederland het meest geschikte land is om hem te behandelen of dat de medische behandeling die hij nodig heeft niet in Oostenrijk aanwezig en toegankelijk is. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat volgens het interstatelijk vertrouwensbeginsel er van uit mag worden gegaan dat de medische voorzieningen in Oostenrijk vergelijkbaar zijn met de medische voorzieningen in Nederland en dat deze voorzieningen in Oostenrijk ook ter beschikking staan van eiser als Dublinclaimant. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn situatie niet het geval is. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen beslissen dat er geen reden is op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht.
8. Eiser heeft verder geen bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd die maken dat de overdracht aan Oostenrijk van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen beslissen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 27 januari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger-beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hoger-beroepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 in de zaak C.K. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.Volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3480.
11.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
12.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.