ECLI:NL:RBDHA:2024:15785

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.31461, NL24.31462
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublinverordening met psychische klachten en suïciderisico

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag behandeld. Eiser, een Syrische nationaliteitdrager, heeft op 4 maart 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. Eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de zaak op 17 september 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk.

Eiser voert aan dat hij psychische klachten heeft, waaronder suïcidale gedachten, en dat overdracht naar Oostenrijk een reëel risico op aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand met zich meebrengt. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische problematiek van eiser en dat er een zorgvuldigheidsgebrek is in het bestreden besluit. De rechtbank vernietigt het besluit van verweerder en draagt deze op om opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser, rekening houdend met de uitspraak. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed tot een bedrag van €1.750,-. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.31461 (beroep) en NL24.31462 (voorlopige voorziening).

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser en verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Franca).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening dat door eiser is ingediend.
1.1
Eiser heeft op 4 maart 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
1.2
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser met het bestreden besluit van
8 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.3
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL24.31461) ingesteld bij de rechtbank. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (NL24.31462) te treffen.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Fayez als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2002 en de Syrische nationaliteit te hebben. Eiser heeft verklaard dat hij in 2021 is vertrokken uit Syrië en vervolgens in Turkije, Bulgarije, Oostenrijk en Duitsland heeft verbleven voordat hij naar Nederland kwam.
Wat heeft verweerder besloten?
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die regelgeving staat in de Dublinverordening [1] . Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan [2] .
3.1
Omdat eiser heeft verklaard dat zijn asielaanvraag in Duitsland is afgewezen, heeft verweerder eerst een verzoek tot terugname gedaan bij de Duitse autoriteiten. Deze hebben dit verzoek afgewezen en Oostenrijk aangewezen als verantwoordelijke lidstaat. Op 22 april 2024 zijn de Oostenrijkse autoriteiten akkoord gegaan met het verzoek tot terugname op grond van artikel 18, eerste lid en onder b van de Dublinverordening en is de overdrachtstermijn aangevangen.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe in beroep de volgende gronden aan.
4.1
Eiser stelt dat hij psychische klachten en suïcidale gedachten heeft. Dit volgt ook uit het medisch dossier zoals door eiser is overgelegd. Hieruit blijkt onder andere dat hij al drie keer een zelfmoordpoging heeft ondernomen. Eiser maakt zich veel zorgen over overdracht naar een andere lidstaat en de dreigende uitzetting. Dat blijkt ook uit de overgelegde medische stukken. Op grond van deze stukken is het aannemelijk dat overdracht van eiser aan Oostenrijk zal leiden tot een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand, zoals bedoeld in het arrest [3] C.K. tegen Sloveniëvan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Gelet op de ernstige medische klachten en de ondernomen zelfmoordpogingen van eiser heeft verweerder ten onrechte geen deskundigenadvies van het BMA [4] ingewonnen voorafgaand aan het overdrachtsbesluit.
4.2
In beroep voert eiser ook aan dat verweerder ten onrechte geen aanvullende garanties heeft gevraagd bij de Oostenrijkse autoriteiten voordat een overdrachtsbesluit werd genomen. Eiser voert daartoe ten eerste aan dat hij tijdens zijn vlucht is verkracht door een grenswachter en dat hij daarom ten onrechte niet als ‘bijzonder kwetsbaar’ in de zin van het arrest
Tarakhel [5] is aangemerkt. In dit kader verwijst eiser naar een uitspraak [6] van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, waarin geoordeeld is dat voor de uitleg van het begrip ‘bijzonder kwetsbaar’ in het arrest Tarakhel verwezen is naar een arrest van het EHRM dat in de uitleg van dit begrip aansluiting zoekt bij de definitie van ‘kwetsbare personen’ als bedoeld in artikel 21 van de Opvangrichtlijn [7] . Dit is relevant, omdat in deze zaak - net als in de uitspraak van zittingsplaats Utrecht - niet in geschil is dat eiser een kwetsbare asielzoeker in de zin van artikel 21 van Opvangrichtlijn is omdat hij slachtoffer van seksueel geweld is. De hoogste bestuursrechter [8] heeft deze uitspraak bevestigd en geoordeeld dat verweerder aanvullende individuele garanties had moeten vragen. Eiser vindt zijn situatie vergelijkbaar, omdat het in die zaak ook ging om een vreemdeling die als gevolg van seksueel geweld psychische klachten heeft.
4.3
Tot slot voert eiser aan dat aanvullende garanties hadden moeten worden gevraagd, omdat uit het meest recente AIDA-rapport volgt dat in Oostenrijk geen effectief systeem is om kwetsbare groepen asielzoekers te herkennen. Daarbij is de procedure ingericht in een wantrouwende sfeer waarin de autoriteiten tewerk zouden gaan. Hierdoor bestaat de reële kans dat eiser na overdracht aan Oostenrijk niet de noodzakelijke zorg kan ontvangen en daarom aanvullende garanties nodig zijn om refoulement bij overdracht te voorkomen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Uit het arrest
C.K. tegen Sloveniëvolgt dat sprake kan zijn van een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest [9] , wanneer de overdracht van een Dublinclaimant met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening leidt tot een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand, zelfs indien niet ernstig gevreesd moet worden voor systeemfouten in de verantwoordelijke lidstaat. Het is aan de nationale autoriteiten van de overdragende lidstaat (in dit geval verweerder) om bij het nemen van een overdrachtsbesluit rekening te houden met alle aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor de gezondheidstoestand van eiser die ten gevolge van de overdracht kunnen ontstaan.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische problematiek van eiser en onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de vraag of deze psychische problemen en suïcide risico een reëel risico meebrengen op aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor de gezondheidstoestand van eiser als hij wordt overgedragen aan Oostenrijk.
7. De rechtbank leidt uit het overgelegde medisch dossier af dat eiser niet alleen suïcidale gedachtes heeft maar ook suïcide pogingen heeft ondernomen en dat eiser lichamelijke klachten heeft die volgens hem het gevolg zijn van seksueel geweld. Uit het bij de zienswijze overgelegde medische journaal van de GZA blijkt dat eiser meerdere zelfmoordpogingen zou hebben gedaan. Verder blijkt uit dit medisch dossier dat het COA op 21 april 2024 contact heeft gezocht met het GZA, omdat eiser door de politie van een viaduct is gehaald. Eiser stond met beide benen op de railing en de politie is een tijdje bezig geweest om eiser hier weer af te krijgen. Hierna is de crisisdienst ingeschakeld. Uit het medisch dossier blijkt ook dat eiser na dit incident medicatie is voorgeschreven. Verder blijkt dat op 30 april 2024 contact is gezocht met een psychiater en dat die eiser op korte termijn zal zien. Tevens is te lezen dat op 2 mei 2024 opnieuw de crisisdienst is ingeschakeld. Op 3 mei 2024 is eiser opnieuw beoordeeld en daarbij is geconstateerd dat geen aanwijzingen voor psychotische ontregeling aanwezig zijn, maar wel van herbelevingen passend bij PTSS. Daarnaast zijn er bij eiser zorgen over de asielprocedure, vooral de wanhoop dat afwijzing hem boven het hoofd hangt. Tot slot is in het medisch dossier te lezen dat sprake is van rectaal bloedverlies waar eiser last van stelt te hebben sinds hij tijdens zijn reis seksueel is misbruikt.
8. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat uit het medisch dossier kan worden afgeleid dat eiser psychische problemen heeft, maar niet dat de overdracht op zichzelf een verhoogd risico geeft op suïcide. De rechtbank is echter van oordeel dat onvoldoende uit het medische dossier kan worden afgeleid dat het suïciderisico niet aan de overdracht is gekoppeld. In dat licht is verweerder, voor een zorgvuldige voorbereiding van het besluit, gehouden om dit nader te onderzoeken.
9. Het bestreden besluit kent op dit punt een zorgvuldigheidsgebrek en komt om die reden voor vernietiging in aanmerking. De overige beroepsgronden behoeven geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet in dit geval geen mogelijkheden voor finale geschilbeslechting en zal het bestreden besluit daarom vernietigen en verweerder opdragen om opnieuw op de asielaanvraag van eiser te beslissen. Verweerder moet daarbij rekening houden met deze uitspraak.
11. Er bestaat in dit geval aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank stelt deze proceskosten vast op een bedrag van €1.750,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van €875,- en een wegingsfactor 1). Verweerder dient deze proceskosten aan de gemachtigde van eiser te betalen.
12. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit. [10]

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om opnieuw op de asielaanvraag van eiser te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.750,-.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en de uitspraak is verzonden op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen hoger beroep of verzet mogelijk.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie het arrest
4.Bureau Medische Advisering (vaste adviseur van verweerder voor medische kwesties in vreemdelingenzaken).
5.Zie het arrest
6.Zie de uitspraak van Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht van 22 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2325, rechtsoverweging 13.
7.Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 21 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1197.
9.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
10.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid van de Awb.