ECLI:NL:RBDHA:2025:9167

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
Nl25.20996
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel van bewaring in het bestuursrechtelijke kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van de maatregel van bewaring van een Gambiaanse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 10 januari 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft op 7 mei 2025 beroep ingesteld tegen deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 16 mei 2025, waar eiser via telehoren aanwezig was, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure van eiser, ondanks de argumenten van eiser dat er onvoldoende voortgang is. De rechtbank concludeert dat de minister niet in gebreke is gebleven en dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20996

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Gambiaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Inleiding

1. De minister heeft op 10 januari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft op 7 mei 2025 tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al tweemaal eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 25 maart 2025 [2] (in de zaak NL25.10529) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 21 maart 2025 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Beroepsgronden eiser
4. Eiser betoogt dat de voortduring van de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Hiertoe voert eiser aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat het laatste vertrekgesprek dateert van 17 april 2025, terwijl inmiddels meer dan vier weken zijn verstreken. Volgens eiser had eerder een vertrekgesprek moeten plaatsvinden. Daarnaast stelt eiser dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld doordat, nadat eiser op 27 maart 2025 zou hebben aangegeven niet bij het vertrekgesprek aanwezig te willen zijn, geen verdere pogingen zijn ondernomen om alsnog een vertrekgesprek met hem te voeren. Daarnaast voert eiser aan dat er geen zicht bestaat op uitzetting, nu de aanvraag voor een lp [3] bij de autoriteiten van Gambia al op
20 januari 2025 is ingediend en er vier maanden later nog geen reactie is ontvangen. Volgens eiser kan een reactie ook niet worden verwacht.
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage en wat op de zitting is besproken, blijkt dat sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure op 10 april 2025 en op 1 mei 2025 is gerappelleerd op de lp-aanvraag. Daarnaast is eiser op 24 april 2025 schriftelijk is gepresenteerd bij de Gambiaanse autoriteiten, nu eiser niet mee wilde werken aan een presentatie in persoon. Verder is op 17 april 2025 en 15 mei 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. De minister heeft ook eerder, op 27 maart 2025, geprobeerd een vertrekgesprek met eiser te voeren, maar eiser had toen aangegeven niet met de DT&V [4] in gesprek te willen gaan. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat op de minister een inspanningsverplichting rustte om hem diezelfde dag alsnog te spreken. Bovendien staat het eiser vrij om op eigen initiatief contact op te nemen met de DT&V wanneer hij alsnog in gesprek wenst te gaan. De weigering om het gesprek te voeren komt dan ook voor rekening van eiser en leidt niet tot de conclusie dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
5.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat zicht op uitzetting naar Gambia in algemene zin niet ontbreekt. Niet is gebleken dat de Gambiaanse autoriteiten geen lp verstrekken en ook niet dat zij op andere wijze geen medewerking verlenen aan gedwongen terugkeer. De rechtbank ziet ook ten aanzien van eiser persoonlijk geen aanleiding om aan te nemen dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd of gebleken die erop wijzen dat de Gambiaanse autoriteiten in het bijzonder voor eiser geen lp zullen verstrekken. De enkele stelling van eiser dat vier maanden zijn verstreken zonder reactie en dat een reactie niet te verwachten is, is daarvoor onvoldoende. Bovendien is eiser gepresenteerd bij de Gambiaanse autoriteiten, wat wijst op medewerking van hun zijde.
5.2.
Daarbij komt dat op eiser de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten. Deze plicht brengt met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. [5] De rechtbank constateert dat eiser deze medewerking niet verleent. Zo heeft hij het vertrekgesprek van 27 maart 2025 geweigerd en is hij schriftelijk gepresenteerd bij de autoriteiten, omdat hij niet bereid was om voor de presentatie naar de ambassade van Gambia te gaan. Ook om deze reden bestaat op dit moment al voldoende zicht op uitzetting.
5.3.
De rechtbank ziet ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de
maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr.
S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 25 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:4876.
3.Laissez-passer.
4.Dienst Terugkeer en Vertrek.
5.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85, en van 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.