ECLI:NL:RBDHA:2025:4876

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
NL25.10529
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die op 10 januari 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan eiser, die van Gambiaanse nationaliteit is. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2025 behandeld, waarbij eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, en zijn gemachtigde en een tolk aanwezig waren in de rechtbank in Groningen. De minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder rechtmatig was, maar moest nu beoordelen of het voortduren van deze maatregel nog steeds gerechtvaardigd was. Eiser betoogde dat de minister onvoldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure, aangezien er pas op 6 maart 2025 was gerappelleerd op de lp-aanvraag die op 15 januari 2025 was verzonden. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld, gezien de eerdere vertrekgesprekken en de voortgangsrapportage.

De rechtbank concludeerde dat er voldoende zicht op uitzetting naar Gambia was en dat eiser niet voldoende medewerking verleende aan zijn uitzetting. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier S. Strating, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10529

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. De minister heeft op 10 januari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2025, met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam en de gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]
3. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
4. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 30 januari 2025 [2] (in de zaak NL25.1504) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 24 januari 2025.
Beroepsgrond van eiser
5. Eiser betoogt dat de voortduring van de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Hiertoe voert eiser aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. De lp [3] -aanvraag is op 15 januari 2025 naar de autoriteiten van Gambia verzonden, en pas op 6 maart 2025 is er gerappelleerd. Volgens eiser had de minister eerder op deze lp-aanvraag moeten rappelleren.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage en wat op de zitting is besproken, blijkt dat er sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure op 6 maart 2025 is gerappelleerd op de lp-aanvraag bij Gambia. Daarnaast is er op 7 februari 2025 en 27 februari 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Hoewel het rappel eerder had kunnen plaatsvinden, gezien het feit dat de minister doorgaans om de drie weken rappelleert, zijn er in de tussentijd wel vertrekgesprekken met eiser gevoerd, welke ook als uitzettingshandelingen worden beschouwd. De rechtbank acht het handelen van de minister daarom voldoende voortvarend.
6.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat zicht op uitzetting naar Gambia in algemene zin niet ontbreekt. Niet is gebleken dat de Gambiaanse autoriteiten geen lp’s verstrekken en ook niet dat zij op andere wijze geen medewerking verlenen aan gedwongen terugkeer. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier in het geval van eiser anders over te oordelen. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd of gebleken die erop wijzen dat de Gambiaanse autoriteiten in het bijzonder voor eiser geen lp zullen verstrekken.
6.2.
Daar komt bij dat op eiser de rechtsplicht rust Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee, dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting moet verlenen. [4] De rechtbank constateert op basis van de verslagen van de vertrekgesprekken die met eiser zijn gevoerd, dat eiser die medewerking niet voldoende verleent. Eiser geeft herhaaldelijk aan niet terug te willen naar Gambia en in de toekomst niet te willen spreken met de Gambiaanse ambassade. Ook om deze reden bestaat er op dit moment al voldoende zicht op uitzetting.
6.3.
De rechtbank ziet ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de
maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 30 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:1106.
3.Laissez-passer.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85 en van 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.