ECLI:NL:RBDHA:2025:8951

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
C/09/670486 / HA ZA 24-651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis over de betaling van de bruidsgave in gouden munten of euro's

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2025 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen een vrouw en een man over de betaling van een bruidsgave, die oorspronkelijk was vastgesteld op 114 Bahar Azadi gouden munten. De vrouw, eiseres in conventie, vordert dat de man, gedaagde in conventie, het equivalent van deze gouden munten in euro's betaalt, omdat hij niet heeft voldaan aan de eerdere veroordeling tot overdracht van de munten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw recht heeft op betaling in euro's en dat de man een dwangsom verschuldigd is voor elke dag dat hij weigert te voldoen aan de veroordeling. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van betaling in termijnen besproken, gezien de financiële situatie van de man. De man heeft in reconventie vorderingen ingediend, waaronder een verklaring voor recht dat de vrouw onrechtmatig handelt door niet mee te werken aan een religieuze echtscheiding. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen, omdat de man niet heeft onderbouwd waarom de vrouw zou moeten meewerken aan de scheiding. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en het nemen van akten door partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/670486 / HA ZA 24-651
Vonnis van 21 mei 2025
in de zaak van
[de vrouw]te [woonplaats 1], gemeente [gemeente],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam,
tegen
[de man]te [woonplaats 2],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. K. Mohasselzadeh te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 23 juli 2024, met producties 1 tot en met 14;
  • de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie, met één productie;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met productie 15;
  • het tussenvonnis van 20 november 2024, waarin een mondelinge behandeling is bevolen.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 februari 2025. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de zitting is besproken.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen met elkaar afgesproken dat de vrouw het rapport van de stichting Internationaal Juridisch Instituut (hierna: het IJI) aan de man en aan de rechtbank zal verstrekken en dat de man bij akte op dat rapport mag reageren voor zover het gaat over het uitkeren van het equivalent van de gouden munten in euro’s. De zaak is daartoe verwezen naar de rol. Vervolgens heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • op 7 februari 2025 het rapport van het IJI van 11 april 2024 van de vrouw;
  • de akte houdende reactie op rapport IJI van 25 februari 2025 van de man.
1.4.
De rechtbank heeft vervolgens een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] 2017 in [plaats], Iran, met elkaar gehuwd. Zij hebben bij de huwelijkssluiting een notariële huwelijksakte getekend. In de huwelijksakte zijn partijen overeengekomen dat de man aan de vrouw een bruidsgave verschuldigd is van 114 Bahar Azadi gouden munten.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 8 april 2021 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is voor recht verklaard dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen. Beide partijen zijn in hoger beroep gekomen van deze beschikking voor wat betreft de verklaring voor recht. Bij beschikking van 23 februari 2022 heeft het gerechtshof Den Haag partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep, omdat de echtscheiding niet tijdig was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Bij vonnis van deze rechtbank van 23 februari 2022 is de man veroordeeld tot overdracht van 114 Bahar Azadi gouden munten aan de vrouw. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afspraak van partijen in de huwelijksakte over de bruidsgave beoordeeld moet worden naar Iraans recht. De man is in hoger beroep gekomen van dit vonnis. Bij vonnis van 4 april 2023 heeft het gerechtshof Den Haag het bestreden vonnis bekrachtigd.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 16 december 2022 is de echtscheiding (opnieuw) tussen partijen uitgesproken. Verder heeft de rechtbank voor recht verklaard dat Iraans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen. Dat is op 28 februari 2024 door het gerechtshof Den Haag bekrachtigd.
2.5.
Het huwelijk van partijen is op 19 juni 2024 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.6.
Naar Iraans religieus recht zijn partijen nog met elkaar gehuwd.
2.7.
Bij verstekvonnis van 29 november 2023 heeft deze rechtbank de vordering van de vrouw, samengevat, dat de man zijn volledige en onvoorwaardelijke medewerking verleent aan het tot stand komen van de Iraanse religieuze echtscheiding tussen partijen, toegewezen.
Bij vonnis in verzet van deze rechtbank van 19 juni 2024 is voormelde vordering van de vrouw afgewezen. De tegenvorderingen van de man zijn ook afgewezen. De man vorderde in reconventie, samengevat, dat de rechtbank:
de vrouw veroordeelt tot het verlenen van haar medewerking aan het tot stand komen van de religieuze echtscheiding;
bepaalt dat de vrouw bij de geestelijke verschijnt en dat in de door de geestelijke op te maken scheidingsakte moet worden vermeld dat de vrouw de man heeft gecompenseerd door af te zien van de bruidsgave;
bepaalt dat de vrouw gehouden is de overige kosten van de man te vergoeden.
2.8.
Bij brieven van 2 en 11 juli 2024 heeft (de advocaat van) de vrouw de man verzocht om aan het vonnis van 23 februari 2022 te voldoen. De man heeft niet aan het vonnis van 23 februari 2022 voldaan, omdat hij van mening is dat hij de vrouw niets verschuldigd is.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw te kennen gegeven dat zij de volgorde van de vorderingen wil wijzigen. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij hier bezwaar tegen heeft. Omdat de man zijn bezwaar niet heeft onderbouwd en omdat de vrouw de inhoud van de vorderingen niet wenst te wijzigen, gaat de rechtbank aan het bezwaar van de man voorbij.
3.2.
De vrouw vordert nu bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van het equivalent in euro’s van de verschuldigde 114 Bahar Azadi gouden munten, te weten een bedrag ter hoogte van € 57.648 aan de vrouw, indien hij niet binnen veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis uit eigen beweging de 114 Bahar Azadi gouden munten aan de vrouw ter hand stelt waar hij toe veroordeeld is;
subsidiair
II. te bepalen dat de man een dwangsom verschuldigd is van € 500 per dag voor iedere dag dat hij weigert om de veroordeling tot overdracht van 114 Bahar Azadi gouden munten aan de vrouw te voldoen, met een maximum van € 100.000;
meer subsidiair
III. te verklaren voor recht dat de man aansprakelijk is voor de schade die de vrouw heeft geleden en nog zal lijden doordat de man weigert om aan de veroordeling om 114 Bahar Azadi gouden munten over te dragen aan de vrouw te voldoen;
IV. de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een vervangende schadevergoeding, begroot op een bedrag van € 57.648, in plaats van de nakoming tot overdracht van 114 Bahar Azadi gouden munten;
V. de man te veroordelen tot betaling van de misgelopen rente over een bedrag van € 57.648 vanaf 23 februari 2022;
zowel primair als subsidiair en meer subsidiair
VI. de man te veroordelen in de proceskosten van deze procedure.
3.3.
De man voert verweer
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
De man vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat de vrouw onrechtmatig de man in huwelijksgevangenis heeft gehouden omwille van haar bruidsgave;
te verklaren voor recht dat de man op grond van artikel 1146 van het Iraanse Burgerlijk Wetboek recht heeft op compensatie;
te bepalen dat de vrouw gehouden is medewerking te verlenen aan de Khula scheiding bij een geestelijke die erkend is door de Iraanse ambassade;
te bepalen dat de vrouw de man dient te compenseren;
de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.6.
De vrouw voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inleidende overwegingen

4.1.
De kern van het geschil is de betaling van de bruidsgave (in gouden munten of in euro’s) en de vraag of de vrouw de man in het kader van de echtscheiding daarvoor compensatie moet bieden.
4.2.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om het geschil te beoordelen overeenkomstig de hoofdregel van het internationale privaatrecht, dat de gedaagde partij in Nederland woont. Anders dan de man meent, is aldus de Nederlandse rechter bevoegd.
4.3.
Partijen zijn het er over eens dat op de vorderingen met betrekking tot de bruidsgave Iraans recht van toepassing is. Ook naar het oordeel van de rechtbank is Iraans recht van toepassing, zoals blijkt uit voormelde uitspraken van 23 februari 2022 en 16 december 2022 die beiden zijn bekrachtigd door het gerechtshof.
4.4.
Bij voormeld vonnis van 23 februari 2022 is de man veroordeeld tot overdracht van 114 Bahar Azadi gouden munten aan de vrouw. Dit (gedeelte van het) vonnis is bekrachtigd door het gerechtshof, waarmee de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Dit betekent dat de toewijzing van de 114 Bahar Azadi gouden munten aan de vrouw vast staat.
in conventie
Betaling van het equivalent in euro’s
4.5.
De vrouw vordert primair de man te veroordelen tot betaling aan haar van het equivalent in euro’s van de verschuldigde 114 Bahar Azadi gouden munten, te weten een bedrag ter hoogte van € 57.648, indien de man niet binnen veertien dagen na de vonnisdatum uit eigen beweging de 114 Bahar Azadi gouden munten aan de vrouw ter hand stelt.
4.6.
De vrouw heeft de vordering als volgt toegelicht. De vrouw heeft op grond van de huwelijksakte en voormeld vonnis van de rechtbank van 23 februari 2022 recht op betaling van 114 Bahar Azadi gouden munten. De vrouw verkrijgt meer verhaalsmogelijkheden als de man wordt veroordeeld tot betaling van een geldbedrag. Daarom moet de man worden veroordeeld tot betaling van het equivalent van 114 Bahar Azadi gouden munten, als hij niet binnen een redelijke termijn alsnog uit eigen beweging overgaat tot overdracht van de munten aan de vrouw. Het equivalent van 114 Bahar Azadi gouden munten bedraagt volgens de vrouw € 57.648.
4.7.
Ter onderbouwing van haar vordering heeft de vrouw na de mondelinge behandeling een rapport van het IJI overgelegd, dat op 11 april 2024 in een andere zaak is uitgebracht. Daarin heeft het IJI diverse aan dit instituut voorgelegde vragen beantwoord, waaronder de vragen of het Iraanse recht de mogelijkheid kent een in de huwelijksakte afgesproken bruidsgave in de vorm van goudeenheden te voldoen in geld, en zo ja wie dan bepaalt of de bruidsgave in goudeenheden wordt betaald of in geld en als het naar Iraans recht mogelijk is om de in goudeenheden afgesproken bruidsgave te voldoen in geld, hoe de geldwaarde dan moet worden vastgesteld van de door partijen afgesproken bruidsgave en van welke peildatum daarbij moet worden uitgegaan.
4.8.
Het IJI schrijft in het rapport daarover onder meer:

1. Naar Iraans recht kan een in de huwelijksakte afgesproken bruidsgave in de vorm van
goudeenheden worden voldaan in geld. De vrouw mag bepalen of zij de als bruidsgave overeengekomen gouden munten/goudeenheden wenst te ontvangen dan wel dat zij de waarde daarvan in geld wenst te ontvangen.
2.
In de rechtsliteratuur en jurisprudentie zijn geen voorbeelden te vinden hoe de geldwaarde van een in de vorm van goudeenheden overeengekomen bruidsgave moet worden omgerekend naar een vreemde valuta. De dagwaarde van een Bahar Azadi gouden munt in Iraanse valuta (Rial) kan worden geraadpleegd via diverse Iraanse websites. Echter, gelet op de fluctuerende wisselkoers adviseert de correspondent om ter berekening van de waarde van de als bruidsgave overeengekomen goudeenheden aan te sluiten bij de mondiale goudprijs, waaraan ook de goudprijzen in Iran zijn gekoppeld. Ten aanzien van de peildatum wordt aangesloten bij de datum waarop de vrouw de bruidsgave voor het eerst in rechte heeft gevorderd, (…).
4.9.
De man heeft van het rapport van het IJI kennisgenomen en is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. De man komt tot de conclusie dat de vordering van de vouw moet worden afgewezen en licht dit als volgt toe. Uit het rapport blijkt dat het mogelijk is dat de vrouw verzoekt om in plaats van het ontvangen van de gouden munten een equivalent daarvan (in euro’s) te ontvangen. Maar omdat de vrouw het bedrag dat zij vordert niet heeft gebaseerd op de prijs van een gouden munt op de dag dat de vordering voor het eerst is ingediend, moet de vordering van de vrouw worden afgewezen.
4.10.
Partijen hebben de inhoud van het rapport van het IJI niet, dan wel onvoldoende, bestreden, zodat de rechtbank de daarin beschreven uitgangspunten in haar beoordeling zal betrekken.
4.11.
De rechtbank gaat voorbij aan het betoog van de man dat er twee soorten Bahar Azadi gouden munten zijn, die ieder een andere waarde hebben. De man heeft ter onderbouwing een productie in het Farsi overgelegd, zonder Nederlandse vertaling. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man dit standpunt desgevraagd niet kunnen verduidelijken. Uit het rapport van het IJI blijkt niet dat er meerdere soorten Bahar Azadi gouden munten zijn, zodat de rechtbank tot uitgangspunt neemt dat er één soort Bahar Azadi gouden munt is.
4.12.
De rechtbank is, gelet op het rapport van het IJI, van oordeel dat het naar Iraans recht aan de vrouw is om te beslissen of zij de overeengekomen bruidsgave in gouden munten wenst te ontvangen of de waarde daarvan in geld. Dit heeft de vrouw gedaan.
4.13.
Op basis van het rapport van het IJI komt de rechtbank tot het voorlopig oordeel dat bij de berekening van de geldwaarde van de Bahar Azadi gouden munten gerekend moet worden met de goudprijs op de dag waarop de vrouw de bruidsgave voor het eerst heeft opgeëist, te weten 21 april 2021 (de peildatum). Dit was de dag van dagvaarding inzake de eerste gerechtelijke vordering van de bruidsgave, die heeft geleid tot het vonnis van 23 februari 2022.
4.14.
De rechtbank heeft de website BullionByPost geraadpleegd om de geldwaarde van de gouden munten vast te stellen. Hieruit volgt dat de waarde per 21 april 2021 per munt € 388 bedraagt. Vast staat dat de man de vrouw 114 gouden munten moet betalen. Het voorgaande leidt ertoe dat de geldwaarde van de munten 114 x € 388 = € 44.232 bedraagt.
4.15.
De rechtbank stelt partijen in de gelegenheid zich uit te laten over de manier waarop de rechtbank de geldwaarde van de 114 Bahar Azadi gouden munten heeft berekend. Dus over de gehanteerde goudprijs en de omrekening naar euro’s.
Betaling in termijnen?
4.16.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij de 114 Bahar Azadi gouden munten niet aan de vrouw heeft voldaan, omdat hij dit niet kan betalen en geen vermogen heeft. De man heeft dit als volgt toegelicht. De man is vrachtwagenchauffeur en vervoert zeecontainers. Hij werkt bijna 50 uur per week en verdient € 2.600 netto per maand. Verder heeft de man twee kinderen uit een relatie van voor het huwelijk van partijen.
4.17.
De rechtbank vat het betoog van de man tijdens de mondelinge behandeling op als een verzoek om de bruidsgave in termijnen te betalen, omdat hij onvoldoende draagkracht heeft. Uit voormeld rapport van het IJI en uit de uitspraak van 2 juli 2020 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2020:5397, waar de man tijdens de mondelinge behandeling naar heeft verwezen, leidt de rechtbank af dat het Iraanse recht betaling in termijnen van de bruidsgave onder bepaalde omstandigheden toestaat.
4.18.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling geopperd dat partijen misschien een betalingsregeling kunnen treffen, maar zij wil eerst inzage in de financiële positie van de man (zoals aangifte inkomstenbelasting en salarisstroken), omdat zij niet op de hoogte is van zijn financiële situatie. De man heeft vervolgens verklaard dat hij zijn financiële gegevens in de echtscheidingsprocedure heeft overgelegd, dat de vrouw deze informatie heeft gezien en dat er geen verandering is geweest in zijn financiële situatie. De vrouw was niet zelf op de mondelinge behandeling aanwezig en heeft dit onvoldoende weersproken. De rechtbank beschikt in deze zaak niet over de financiële informatie uit de echtscheidingsprocedure, maar de vrouw moet in de echtscheidingsprocedure kennis hebben gehad van die gegevens.
4.19.
In de stellingen van de man over zijn financiële situatie ziet de rechtbank aanleiding om hem in de gelegenheid te stellen te onderbouwen dat hij het geldbedrag in euro’s niet in één keer aan de vrouw betaalt, maar in maandelijkse termijnen. De man moet inzicht geven in zijn inkomen en draagkracht en de vrouw een voorstel doen van wat hij kan betalen. De vrouw zal hierop bij antwoordakte mogen reageren.
Dwangsom
4.20.
De vrouw vordert te bepalen dat de man een dwangsom verschuldigd is van € 500 per dag voor iedere dag dat hij weigert om de veroordeling tot overdracht van 114 Bahar Azadi gouden munten aan de vrouw te voldoen.
4.21.
Voor zover de vrouw deze vordering handhaaft nadat zij de volgorde van haar vorderingen heeft veranderd, overweegt de rechtbank als volgt.
4.22.
Op grond van artikel 611a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechter de wederpartij veroordelen tot betaling van een dwangsom, voor het geval dat aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan. Een dwangsom kan niet worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom.
4.23.
Nu de man in het eindvonnis zal worden veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een geldsom (het equivalent in euro’s van 114 Bahar Azadi gouden munten), als hij de gouden munten niet binnen veertien dagen na de vonnisdatum betaalt, zal de rechtbank de gevorderde dwangsom in het eindvonnis afwijzen. Er kan immers geen dwangsom worden opgelegd in geval van veroordeling tot betaling van een geldsom.
Schade, vervangende schadevergoeding en vergoeding misgelopen rente
4.24.
De vrouw vordert verder nog:
 een verklaring voor recht dat de man aansprakelijk is voor de schade die de vrouw heeft geleden en nog zal lijden doordat de man weigert om aan de veroordeling om 114 Bahar Azadi gouden munten over te dragen aan de vrouw te voldoen;
 betaling van een vervangende schadevergoeding, begroot op een bedrag van € 57.648, in plaats van de nakoming tot overdracht van 114 Bahar Azadi gouden munten;
 betaling van de misgelopen rente over een bedrag van € 57.648 vanaf 23 februari 2022.
4.25.
De vrouw stelt dat zij schade lijdt ter hoogte van de waarde van de 114 Bahar Azadi gouden munten en onderbouwt dit als volgt. De vrouw was voornemens de munten om te wisselen naar euro’s. Nu de man weigert de munten aan de vrouw over te dragen, kan zij de munten niet te gelde maken. De vrouw stelt verder dat zij voornemens was om het bedrag, dat zij voor de munten zou hebben ontvangen, te beleggen. Het is volgens de vrouw de reële verwachting dat met beleggen ten minste het door de belastingdienst gehanteerde fictieve rendement van 6,17% per jaar te behalen is. Uitgaande van de waarde van de munten van € 57.648 en een rendement van 6,17% per jaar, becijfert de vrouw de aanvullende schade op ten minste € 3.557 per jaar aan misgelopen rendement.
4.26.
De rechtbank is met de man van oordeel dat naar Iraans recht moet worden beoordeeld of de vrouw schade heeft geleden en zo ja, voor welk bedrag.
4.27.
De vrouw heeft niet uitgelegd op basis van welke bepalingen in het Iraanse recht deze vorderingen moeten worden beoordeeld en toegewezen. De rechtbank ziet evenmin een grondslag waarop deze vorderingen zouden kunnen worden toegewezen. Daarom zal de rechtbank deze vorderingen in het eindvonnis afwijzen.
in reconventie
Heeft de vrouw de man onrechtmatig in huwelijksgevangenis gehouden?
4.28.
De man stelt dat de vrouw de man onrechtmatig in huwelijksgevangenis heeft gehouden omdat zij haar bruidsgave wil behouden en vordert een verklaring voor recht.
4.29.
De man heeft niet onderbouwd waarom hij belang heeft bij de verklaring voor recht. De rechtbank begrijpt dat deze vordering verband houdt met vorderingen 2 en 4 van de man die betrekking hebben op compensatie, omdat de man aan de ontbinding van het religieuze huwelijk de voorwaarde verbindt dat de vrouw hem daarbij voor de bruidsgave compenseert.
4.30.
De vrouw betoogt dat een vrouw een man naar Iraans recht niet ‘gevangen’ kan houden in een huwelijk en verwijst naar artikel 1133 van het Iraans Burgerlijk Wetboek, waarvan de Engelse vertaling luidt: “
A man can divorce his wife whenever he wishes to do so.” Als de man alleen wil scheiden onder de voorwaarde dat hij compensatie ontvangt van de vrouw, creëert hij volgens de vrouw zijn eigen gevangenschap in het huwelijk.
4.31.
De man heeft hier vervolgens niets tegenover gesteld. Nu Iraans recht van toepassing is op de vordering en de man op grond van artikel 1133 Iraans Burgerlijk Wetboek kan scheiden wanneer hij dat wil, zal de rechtbank de vordering in het eindvonnis afwijzen.
Heeft de man recht op compensatie?
4.32.
De man vordert een verklaring voor recht dat hij op grond van artikel 1146 van het Iraans Burgerlijk Wetboek recht heeft op compensatie. Daarnaast vordert de man te bepalen dat de vrouw de man dient te compenseren. De man verwijst naar een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 27 augustus 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1580, waarin het hof onder meer heeft overwogen dat uit artikel 1146 van het Iraans Burgerlijk Wetboek volgt dat de compensatie kan bestaan uit de originele bruidsgave of het geldelijke equivalent daarvan.
4.33.
De man stelt dat hij, nu de vrouw niet meewerkt aan de religieuze echtscheiding omdat zij haar bruidsgave wil behouden, gerechtigd is om niet te voldoen aan zijn plicht tot betaling van de bruidsgave totdat de vrouw zich bereid verklaart om mee te werken aan de religieuze scheiding volgens Sharia wetgeving in de vorm van Khula scheiding en de man compenseert.
4.34.
De vrouw betwist dat de man recht heeft op compensatie. Compensatie is volgens de vrouw niet aan de orde omdat de vrouw geen medewerking van de man nodig heeft om te kunnen scheiden. Zij verwijst naar voormelde uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 4 april 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:562 (zie 2.3), waarin het gerechtshof onder meer heeft overwogen: “
Uit het rapport Niet langer geketend aan het huwelijk van de Universiteit van Maastricht (…) volgt dat er verschillende mogelijkheden zijn voor de vrouw om in Iran te scheiden, te weten – voor zover van belang – (i) de vrouw roept in Iran de erkenning in van een Nederlandse echtscheidingsbeslissing, of (ii) de vrouw vraagt echtscheiding bij de rechter in Iran op een van de in de huwelijksakte vermelde gronden, zonder dat zij hiervoor afhankelijk is van de medewerking van de man, dan wel (iii) op verzoek van de vrouw verstoot de man de vrouw, al dan niet in ruil voor compensatie door de vrouw. Hieruit volgt dat de compensatie door de vrouw, in de vorm van afstand van haar recht op de bruidsgave, niet in alle gevallen een voorwaarde is voor een echtscheiding in Iran. Anders gezegd, is het denkbaar dat de vrouw ook in Iran een echtscheiding kan krijgen zonder dat zij daarvoor haar recht op de bruidsgave dient prijs te geven.” (zie overweging 29). Deze overweging heeft betrekking op de grief van de man die kort gezegd inhoudt dat het in Iran gewoonterecht is dat de bruidsgave pas bij een echtscheiding wordt betaald en de compensatie zou bestaan uit het prijsgeven van de aanspraak van de vrouw op de bruidsgave.
4.35.
De rechtbank stelt vast dat in het vonnis van 19 juni 2024 al op deze vorderingen is beslist (zie 2.7). In dat vonnis heeft de rechtbank de vordering van de man die ziet op compensatie door de vrouw als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Dit brengt mee dat de man niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen 2 en 4, omdat de rechtbank in het vonnis van 19 juni 2024 heeft geoordeeld over de vraag of bij echtscheiding en ontbinding van het religieuze huwelijk de vrouw de man moet compenseren.
4.36.
Voor zover over het recht op compensatie niet al is beslist in het vonnis van 19 juni 2024 geldt het volgende.
4.37.
De Engelse vertaling van artikel 1146 van het Iraans Burgerlijk Wetboek luidt als volgt: “
A Khul’a divorce occurs when the wife obtains a divorce owing to dislike of her husband, against property which she cedes to the husband. The property in question may consist of the original marriage portion, or the monetary equivalent thereof, whether more or less than the marriage portion.
4.38.
Op grond van artikel 1146 van het Iraans Burgerlijk Wetboek heeft de man mogelijk recht op compensatie, maar pas in de situatie dat een Iraanse echtscheiding wordt gevraagd. Dat is nu niet aan de orde. De man kan dan de compensatie nog verlangen als de vrouw in Iran de echtscheiding wenst, ook als hij de bruidsgave dan mogelijk al aan de vrouw heeft betaald. Het recht op compensatie is ook afhankelijk van de vorm van religieuze scheiding. De man is daar niet duidelijk over, terwijl dit bepalend is voor de aan de scheiding verbonden financiële gevolgen zoals compensatie van de bruidsgave.
4.39.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen, voor zover de man ontvankelijk zou zijn in zijn vorderingen, niet toewijsbaar zijn.
Moet de vrouw meewerken aan de Khula scheiding?
4.40.
De man vordert te bepalen dat de vrouw gehouden is mee te werken aan de Khula scheiding bij een geestelijke die erkend is door de Iraanse ambassade. De man stelt dat de vrouw heeft aangegeven niet mee te willen werken aan de religieuze scheiding omdat zij haar bruidsgave wil behouden.
4.41.
De vrouw betoogt dat de man haar medewerking niet nodig heeft en dat naar Iraans recht geen sprake is van een Khula scheiding.
4.42.
De rechtbank stelt vast dat in het vonnis van 19 juni 2024 ook al op deze vordering is beslist (zie 2.7). In voormeld vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de vrouw onder de gegeven omstandigheden onrechtmatig jegens hem handelt door niet mee te werken aan de door hem beoogde wijze van ontbinding van het religieuze huwelijk. Daarom heeft de rechtbank de vorderingen a en b van de man afgewezen.
4.43.
Voor zover de beslissing in het vonnis van 19 juni 2024 op dit punt geen kracht van gewijsde heeft gekregen, geldt dat de man opnieuw niet heeft onderbouwd waarom de vrouw moet meewerken aan een religieuze echtscheiding. Uit voormeld vonnis volgt dat er naar Iraans recht meerdere methodes zijn om te scheiden, met verschillende financiële gevolgen. De man heeft niet meer gesteld dan in de zaak die heeft geleid tot het vonnis van 19 juni 2024.
4.44.
Het voorgaande brengt mee dat de man niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
voorts in conventie en in reconventie
4.45.
Iedere verdere beslissing, ook over de proceskosten, zal worden aangehouden tot het eindvonnis.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
18 juni 2025voor het nemen van een akte door partijen als bedoeld onder 4.15;
5.2.
verwijst de zaak naar de rol van
18 juni 2025voor het nemen van een akte door de man als bedoeld onder 4.19, met vervolgens gelegenheid voor de vrouw voor antwoordakte;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in reconventie
5.4.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn vorderingen 2, 3 en 4;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2025.

Voetnoten

1.type: 2339