ECLI:NL:GHDHA:2024:1580

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
200.334.115/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van Iraans verstekvonnis en bruidsgave in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vorderingen van een vrouw tegen haar ex-echtgenoot met betrekking tot de erkenning van een Iraans verstekvonnis en de betaling van een bruidsgave. De vrouw had drie procedures aangespannen na de echtscheiding, waarbij de rechtbank Rotterdam in eerdere vonnissen had geoordeeld dat de man moest meewerken aan een religieuze echtscheiding in Iran en dat de vrouw recht had op een bruidsgave van 514 gouden Bahar-e Azadi munten. De vrouw stelde dat de man zijn verplichtingen niet nakwam en vorderde dat het hof de eerdere vonnissen zou vernietigen en haar vorderingen zou toewijzen.

Het hof oordeelde dat de vrouw niet voldoende had onderbouwd dat zij zonder de medewerking van de man kon scheiden volgens Iraans recht, ondanks haar stellingen over huiselijk geweld en verslaving van de man. Het hof concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de man kon vorderen dat de vrouw afstand deed van haar recht op de bruidsgave, omdat de echtscheiding in Iran nog niet rechtsgeldig was uitgesproken. Het hof bevestigde ook dat de vrouw niet had aangetoond dat de man op de hoogte was van de Iraanse procedure, wat essentieel was voor de erkenning van het verstekvonnis in Nederland.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof de vonnissen van de rechtbank en compenseerde de proceskosten tussen partijen, aangezien het om een procedure tussen gewezen echtelieden ging. De uitspraak benadrukt de complexiteit van internationale echtscheidingen en de erkenning van buitenlandse vonnissen in Nederland.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer hof : 200.334.115/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/645909 en C/10/646321
Arrest van 27 augustus 2024
in de zaak van
[de vrouw],
wonend op een geheim adres, woonplaats kiezende ten kantore van haar advocaat,
appellante,
advocaat: mr. A. Hashem Jawaheri, kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen
[de man],
wonend in [woonplaats] ,
verweerder,
advocaat: mr. A. Apistola, kantoorhoudend in Zwijndrecht.
Het hof zal partijen hierna noemen respectievelijk de vrouw en de man.

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de vraag of de rechter de man op de voet van artikel 431 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet veroordelen tot wat in een Iraans tussen partijen gewezen (verstek)vonnis is beslist en daarnaast, of de man moet worden veroordeeld tot overdracht aan de vrouw van 514 Bahar-e Azadi gouden munten of een equivalent daarvan.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 19 oktober 2023 waarmee de vrouw in hoger beroep is gekomen van twee vonnissen van de rechtbank Rotterdam, beide van 6 september 2023 en beide tussen partijen gewezen (hierna ook: de bestreden vonnissen) en waarin de vrouw vijf grieven heeft aangevoerd;
  • de memorie van antwoord van de man, met bijlagen.
De man heeft arrest gevraagd en zijn procesdossier overgelegd. Van de vrouw is geen instructie ontvangen.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 2016 in [huwelijksplaats] getrouwd. De man woonde toen al in Nederland. De vrouw woonde nog in Iran; zij is in 2018 in Nederland komen wonen.
3.2
In de huwelijksakte zijn partijen - onder meer en voor zover in deze procedure van belang - de voorwaarden overeengekomen, waaronder de vrouw de rechter zelfstandig, zonder medewerking van de man, om een echtscheiding kan verzoeken. Verder zijn partijen overeengekomen dat de man aan de vrouw een bruidsgave zal voldoen van 514 gouden Bahar-e-Azadimunten (in de Engelse vertaling van de huwelijksakte: “Full Bahar Azadi), te betalen wanneer de vrouw deze opeist. Tot heden is de bruidsgave niet door de man aan de vrouw voldaan.
3.3
Ten tijde van de huwelijkssluiting hadden beiden de Iraanse nationaliteit en had de man tevens de Nederlandse nationaliteit, wat ook nu nog zo is.
3.4
De familierechtbank van het arrondissement [plaats] in Iran heeft de man op verzoek van de vrouw bij verstekvonnis van [datum] 2019 veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bruidsgave van 514 gouden Bazar-e Azadimunten.
3.5
In 2019 heeft de man een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Rotterdam. De vrouw heeft bij wijze van zelfstandig verzoek ook aan de rechtbank verzocht de echtscheiding uit te spreken en verder om de man te veroordelen tot betaling van € 146.490,- ter zake van een bruidsgave en tot afgifte van de helft van zijn vermogensbestanddelen aan de vrouw. Partijen hebben nadien ieder deze verzoeken ingetrokken en de procedure is geëindigd.
3.6
Op 31 mei 2022 heeft de vrouw (wederom) een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Rotterdam. De rechtbank heeft bij beschikking van 19 september 2023 de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 22 januari 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.7
De vrouw heeft daarnaast bij afzonderlijke dagvaardingen drie procedures tegen de man aanhangig gemaakt bij de rechtbank Rotterdam:
de vrouw vordert dat de man wordt veroordeeld tot medewerking aan een Iraanse religieuze echtscheiding (rolnummer rechtbank [nummer] );
de vrouw vordert op de voet van artikel 431 Rv dat de rechtbank gezag zal toekennen aan het Iraanse vonnis van [datum] 2019, de man veroordeelt tot wat door de Iraanse rechter in dat vonnis is bepaald en bepaalt dat de man het equivalent in euro’s is verschuldigd, te weten een bedrag van € 433.995,90, indien de man niet binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis uit eigen beweging overgaat tot betaling van hetgeen waartoe hij door de Iraanse rechter is veroordeeld (rolnummer rechtbank [nummer 2] );
de vrouw vordert dat de rechtbank de man veroordeelt tot overdracht van 514 Bazar-e-Azadi gouden munten of een equivalent daarvan, gelijk aan € 433.995,90 en de man veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening (rolnummer rechtbank [nummer 3] ).
Het hoger beroep van de vrouw is gericht tegen de vonnissen onder 2) en 3).
3.8
In de onder 1) vermelde procedure (rolnummer [nummer] ) heeft de rechtbank bij vonnis van 6 september 2023 de man veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het tot stand komen van de religieuze echtscheiding in de vorm van een khul’a, waaronder in ieder geval wordt verstaan het verschijnen tijdens een (nog te maken) afspraak met geestelijke, de heer [naam] , met inachtneming van wat is overwogen in rechtsoverweging 4.17 en het inschrijven van de echtscheiding bij de Iraanse ambassade te ’s-Gravenhage. Tegen dit vonnis heeft geen van partijen hoger beroep ingesteld.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
Voor de vorderingen van de vrouw in eerste aanleg verwijst het hof naar wat daarover hiervoor in 3.7, onder 2) en 3) is vermeld.
4.2
De man heeft aangevoerd dat de vrouw naar Iraans recht alleen met zijn medewerking kan scheiden. De vrouw heeft in de in 3.7 onder 1) vermelde procedure die medewerking van de man gevorderd. In de procedure met rolnummer [nummer 2] heeft de man aangevoerd dat het Iraanse vonnis bij verstek is gewezen, dat hem onduidelijk is hoe de procedure in Iran door de vrouw is gevoerd, dat hij niet over de betekeningsstukken beschikt en dat in het Iraanse vonnis een onjuist adres als zijn woonplaats is vermeld (namelijk een adres in Iran terwijl hij in Nederland woont). De man heeft in de zaak met rolnummer [nummer 3] aangevoerd dat hij naar Iraans recht een compensatie kan verlangen voor zijn medewerking, die in dit geval moet bestaan uit het opgeven door de vrouw van de aanspraak op de bruidsgave.
4.3
De rechtbank heeft de vorderingen van de vrouw in de beide zaken, die momenteel in hoger beroep voorliggen, afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
De vrouw is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met de bestreden vonnissen. De vrouw vordert dat het hof (het hof leest: Den Haag) de bestreden vonnissen zal vernietigen en de vorderingen van de vrouw alsnog zal toewijzen.
5.2
De man concludeert tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen.

6.Beoordeling in hoger beroep

Hoger beroep bij één dagvaarding tegen twee vonnissen

6.1
Het hof stelt vast dat de vrouw bij haar appeldagvaarding tegen twee vonnissen in hoger beroep is gekomen. Het hof is van oordeel dat dit in dit geval rechtens toelaatbaar is. Immers, beide vonnissen zijn op dezelfde dag door dezelfde rechter tussen deze partijen gewezen en beide zaken hangen voldoende met elkaar samen om gezamenlijk door de rechter te worden behandeld en beslist (vgl Hoge Raad 21-6-2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ8317).
Is voldaan aan de in de huwelijksakte opgenomen voorwaarden, waaronder de vrouw zonder medewerking van de man naar Iraans recht kan scheiden?
6.2
In de eerste grief voert de vrouw aan dat zij wel degelijk zonder de medewerking van de man naar Iraans recht kan scheiden, omdat in de huwelijksakte voorwaarden zijn opgenomen onder welke zij zelfstandig de echtscheiding kan bewerkstelligen, zonder afhankelijk te zijn van de medewerking van de man. Zij stelt daartoe dat daaraan is voldaan, omdat de man jegens haar huiselijk geweld heeft gepleegd waardoor een voortzetting van de samenleving onmogelijk is geworden. Verder stelt zij dat daar ook aan is voldaan omdat de man verslaafd is aan verdovende middelen en omdat de man onvruchtbaar is. Aan iedere van deze in de huwelijksakte vermelde voorwaarden is voldaan, aldus de vrouw.
6.3
De man betwist dat zich een van de door de vrouw gestelde gronden waarop zij zelfstandig de echtscheiding naar Iraans recht kan bewerkstelligen, voordoet.
6.4
Het hof is van oordeel dat de vrouw haar stellingen in het geheel niet heeft onderbouwd. In eerste aanleg heeft de rechtbank al geoordeeld dat mishandeling door de man van de vrouw door de man is betwist en dat de vrouw haar stelling vervolgens op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Van de vrouw mag dan ook in hoger beroep meer onderbouwing van deze stelling worden verlangd en die heeft de vrouw niet gegeven. Ook de stellingen over de in hoger beroep voor het eerst aangevoerde gronden (verslaving en onvruchtbaarheid) heeft de man betwist. De vrouw heeft ook deze stellingen zonder enige onderbouwing ingenomen en heeft daarmee niet voldaan aan haar stelplicht. Aan de stelling van de vrouw, dat dergelijke voorwaarden in de huwelijksakte in strijd zouden zijn met de Nederlandse openbare orde en de goede zeden, gaat het hof voorbij, omdat de vrouw deze stelling niet heeft toegelicht. De rechtbank heeft bovendien overwogen dat in de huwelijksakte geen algemene volmacht aan de vrouw is gegeven om een scheiding teweeg te brengen door zelfverstoting, terwijl partijen er wel voor hadden kunnen kiezen een dergelijke algemene volmacht op te nemen. Tegen deze overweging heeft de vrouw geen bezwaren ingebracht. De eerste grief slaagt daarom niet.
Moet de vrouw afzien van haar vordering tot betaling door de man aan haar van de bruidsgave?
6.5
In de tweede grief en in de derde grief, die het hof gezamenlijk zal bespreken, voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de man kan vorderen dat de vrouw afziet van haar vordering tot betaling van de bruidsgave. De echtscheiding is in Iran al uitgesproken en in die beslissing is niet bepaald dat de vrouw afstand moet doen van haar recht op de bruidsgave. Als de Iraanse beslissing kennelijk niet rechtsgeldig tot stand is gekomen zoals de rechtbank kennelijk oordeelt, dan ontneemt dit aan de vrouw niet het recht op de bruidsgave, aldus de vrouw.
6.6
De man betwist dat in Iran de echtscheiding al zou zijn uitgesproken. Hij beroept zich op het gezag van gewijsde van het vonnis van 6 september 2023, waarin de rechtbank de man heeft bevolen zijn medewerking aan een echtscheiding naar Iraans recht te verlenen.
6.7
Het hof overweegt allereerst dat niet is gebleken dat in Iran de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. De vrouw heeft geen stuk overgelegd waaruit volgt dat de echtscheiding in Iran tussen partijen is uitgesproken. In elk geval volgt dit niet uit het verstekvonnis van de Iraanse rechter van [datum] 2019. Daarin is enkel bepaald dat de man de bruidsgave aan de vrouw zou moeten betalen. Het hof zal bij de bespreking van de vijfde grief verder op deze Iraanse rechterlijke uitspraak ingaan.
6.8
In het vonnis van de rechtbank Rotterdam (hiervoor in 3.7 onder 1) vermeld), waartegen de vrouw géén hoger beroep heeft ingesteld, heeft de rechtbank overwogen dat:
  • een echtscheiding slechts door de Iraanse ambassade wordt geregistreerd indien naast de Nederlandse echtscheidingsbeschikking een sharia-scheidingsakte wordt overgelegd, waarmee het belang van de vrouw bij een religieuze echtscheiding is gegeven;
  • het weigeren van medewerking door de man onrechtmatig is dus moet de man die medewerking verlenen;
  • bij een echtscheiding in de vorm van een khul’a de man dan kan verlangen dat de vrouw afstand doet van de bruidsgave;
  • de vrouw geen bezwaar heeft gemaakt tegen de khul’a als de vorm van een religieuze echtscheiding. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de echtscheiding moet plaatsvinden in de vorm van een khul’a;
  • in de door de geestelijke op te maken akte vermeld moet worden dat de vrouw de man heeft gecompenseerd door af te zien van de bruidsgave.
6.9
Naar het oordeel van het hof beroept de man zich terecht op het gezag van gewijsde van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 september 2023 met rolnummer [nummer] . De rechtbank heeft daarin beslist op welke wijze de man zijn medewerking moet verlenen en heeft daarbij tevens beslist dat in de akte moet worden vermeld dat de vrouw de man heeft gecompenseerd door af te zien van de bruidsgave. Nu tegen dit vonnis geen hoger beroep is ingesteld, dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan én de man zich beroept op het gezag van gewijsde van dit vonnis, kan het hof in deze procedure niet oordelen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de man kan vorderen dat de vrouw afziet van haar vordering tot betaling van de bruidsgave. Immers, dit betreft het zelfde geschilpunt als waarover in de procedure met rolnummer [nummer] is beslist dat de man dit wel kan vorderen. Dit vonnis van de rechtbank heeft in deze procedure in hoger beroep bindende kracht tussen partijen ten aanzien van dit geschilpunt. Bovendien heeft de rechtbank met betrekking tot de door de vrouw aan te bieden compensatie de Iraanse toepasselijke wetsbepalingen weergegeven. Uit artikel 1146 Iraans Burgerlijk Wetboek volgt dat de compensatie kan bestaan uit de originele bruidsgave of het geldelijke equivalent daarvan. Dat het niet gebruikelijk zou zijn om als compensatie af te zien van de gehele bruidsgave, anders dan in voornoemd wetsartikel is bepaald, is door de vrouw niet onderbouwd. De tweede grief en de derde grief van de vrouw falen daarom.
De gevolgen van een erkenning in Iran van een Nederlandse echtscheiding
6.1
In de vierde grief voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een erkenning van een door de Nederlandse rechter uitgesproken echtscheiding in Iran er niet toe leidt dat ook sprake is van een echtscheiding naar Iraans recht. Indien een Nederlandse echtscheiding wordt erkend in Iran, betekent dit dus dat de echtscheiding wel degelijk naar Iraans recht wordt erkend, aldus de vrouw.
6.11
Het hof zal ook deze grief passeren. De vrouw verbindt geen conclusie aan deze grief. Bovendien is het de vrouw zelf die de medewerking van de man voor een Iraanse religieuze echtscheiding heeft gevorderd, om zo ook voor de Iraanse wet gescheiden te zijn van de man.
Kan aan het Iraanse verstekvonnis gezag worden toegekend?
6.12
In de vijfde grief betoogt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet aan haar stelplicht heeft voldaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man gemotiveerd heeft betwist dat hij bekend was met de procedure in Iran. De vrouw stelt dat de inleidende processtukken wel degelijk rechtsgeldig en tijdig aan de man zijn betekend. Zij meent dat de man kan worden geacht bekend te zijn met de Iraanse procedure vanaf het moment dat de man daar in de Nederlandse procedure op is gewezen.
6.13
De man heeft de grief weersproken.
6.14
Het betreft hier de vraag of aan de uitspraak van de rechter in Iran van [datum] 2019 in Nederland gezag kan worden toegekend zodat deze in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd. De rechtbank overweegt terecht dat een vereiste is dat van een behoorlijke procesvoering sprake moet zijn en dat daartoe in elk geval, waar het een verstekvonnis betreft, een behoorlijke en tijdige oproeping behoort. Het hof is van oordeel dat de vrouw haar stelling, dat haar verzoek in de Iraanse procedure op de juiste wijze rechtsgeldig en tijdig aan de man bekend is gemaakt, ook in hoger beroep op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Het hof neemt de gronden van de rechtbank in deze over en maakt deze, na eigen afweging, tot de zijne. Dat de man er op enig moment op zou zijn gewezen dat in Iran een procedure is gevoerd, die heeft geleid tot het genoemde verstekvonnis, maakt niet dat daarom aan de Iraanse rechterlijke uitspraak gezag kan worden toegekend en dat aan het vereiste van een behoorlijke en tijdige oproeping in die procedure voorbij kan worden gegaan. De vijfde grief faalt daarom.
Conclusie en proceskosten
6.15
De conclusie is dat het hoger beroep van de vrouw niet slaagt. Daarom zal het hof de bestreden vonnissen bekrachtigen. Het hof zal de proceskosten tussen partijen compenseren, omdat het een procedure tussen gewezen echtelieden betreft.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 6 september 2023 met rolnummers [nummer 3] en [nummer 2] ;
  • compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, A.A.F. Donders en A. Zonneveld en is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024 in aanwezigheid van de griffier.