ECLI:NL:RBDHA:2025:873

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
SGR 22/3250 en SGR 22/6486
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten inzake gehandicaptenparkeerkaart en dwangsombesluiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 januari 2025, zijn de beroepen van eiser tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag inzake een gehandicaptenparkeerkaart en dwangsombesluiten gegrond verklaard. Eiser had aanvankelijk een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerkaart, welke door het college werd afgewezen. Na een aantal besluiten en intrekkingen, waaronder een dwangsombesluit, heeft de rechtbank vastgesteld dat het college artikel 4:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in acht heeft genomen. Dit leidde tot de conclusie dat de dwangsombesluiten onbevoegd zijn genomen. De rechtbank heeft de besluiten vernietigd en een dwangsom van € 707,- vastgesteld. Tevens is er een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de overschrijding geheel aan de rechtbank zelf te wijten was. Eiser heeft recht op een schadevergoeding van € 1.500,-. De rechtbank heeft het college ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 100,- aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/3250 en SGR 22/6486
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2025 in de zaken en op het verzoek om schadevergoeding tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigden: mr. D. van der Klaauw en C. van Klaveren),
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de volgende beroepen van eiser.
SGR 22/3250
1.1.
Met primair besluit 1 van 30 november 2021 heeft het college eisers aanvraag om een gehandicaptenparkeerkaart ten behoeve van bestuurders en passagiers afgewezen.
1.2.
Met primair besluit 2 van 16 december 2021 heeft het college eisers bewonersparkeervergunning gehandicapten ingetrokken.
1.3.
Met het besluit van 28 december 2021 heeft het college eisers aanvraag om een gehandicaptenparkeerkaart ten behoeve van bestuurders en passagiers toegewezen.
1.4.
Met een brief van 9 maart 2022 heeft de voorzitter van de adviescommissie bezwaarschriften aan eiser bericht dat primair besluit 2 als niet verzonden moet worden beschouwd.
1.5.
Met besluit van 15 april 2022 heeft het college primair besluit 1 en primair besluit 2 ingetrokken en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
SGR 22/6486
1.6.
Bij besluit van 31 mei 2022 (dwangsombesluit 1) heeft het college besloten aan eiser geen dwangsom te zijn verschuldigd.
1.7.
Met besluit van 30 augustus 2022 (dwangsombesluit I) heeft het college het bezwaar van eiser tegen dwangsombesluit 1 gegrond verklaard en aan eiser een dwangsom van € 707,- toegekend.
1.8.
Met besluit van 8 maart 2023 (dwangsombesluit II) heeft het college dwangsombesluit I herroepen, bepaald dat geen dwangsom verschuldigd is en besloten de in dwangsombesluit I toegekende dwangsom niet terug te vorderen.
In beide zaken
1.9.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van het college.
1.10.
Naar aanleiding van het verzoek van eiser om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank de Staat als partij aangemerkt.

Totstandkoming van de besluiten

2.
2.1.
Eiser heeft met de op 10 september 2021 gedateerde en op 21 september 2021 door het college ontvangen aanvraag het college gevraagd om verlenging van zijn gehandicaptenparkeerkaart (gpk). Nadat de GGD op 24 november 2021 een sociaal medisch advies (SMA) had uitgebracht, heeft het college eiser op 25 november 2021 het voornemen tot afwijzing van de aanvraag gestuurd. Hierop is primair besluit 1 gevolgd. Omdat eiser als gevolg van primair besluit 1 niet langer over een gpk beschikte, heeft het college eiser op 1 december 2021 het voornemen tot intrekking van de bewonersparkeervergunning gehandicapten toegestuurd. Vervolgens heeft het college primair besluit 2 genomen.
2.2.
Op 22 december 2021 heeft de GGD een nieuw SMA uitgebracht en het college geadviseerd eiser een gpk voor bestuurders en passagiers toe te kennen. Hierop heeft het college bij besluit van 28 december 2021 eiser alsnog een gpk toegekend. Vervolgens is de onder 1.4 genoemde brief aan eiser verstuurd.
2.3.
In het besluit van 15 april 2022 stelt het college zich op het standpunt dat de primaire besluiten 1 en 2 abusievelijk niet met het besluit van 28 december 2021 zijn ingetrokken. Het college doet dit bij besluit van 14 april 2022 daarom alsnog. Met de toekenning van de gpk van 28 december 2021 en de intrekking van de primaire besluiten 1 en 2 komen de gronden van het bezwaar te vervallen, zodat de bezwaren volgens het college kennelijk ongegrond zijn.
2.4.
Op 16 november 2021 heeft eiser het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 21 september 2021. Naar aanleiding van deze ingebrekestelling heeft het college dwangsombesluit 1 genomen. Het college legt daaraan ten grondslag dat met primair besluit 1 binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling een besluit op de aanvraag is genomen. In dwangsombesluit I stelt het college zich op het standpunt dat met de intrekking van primair besluit 1, dit besluit wordt geacht nooit te hebben bestaan en dat dit betekent dat eerst met het besluit van 28 december 2021 op de aanvraag van eiser is beslist. Het college heeft daarom over de periode van 2 december 2021 tot 28 december 2021, een periode van 25 dagen, een dwangsom van € 707,- verbeurd. Volgens het college heeft eiser geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
2.5.
Het college stelt zich in dwangsombesluit II op het standpunt dat het college 8 weken de tijd had om op de aanvraag van 21 september 2021 te beslissen. De beslistermijn liep dus tot en met 16 november 2021. Eisers ingebrekestelling van 16 november 2021 is daarom ontvangen toen de beslistermijn nog niet was verstreken. Deze is daarom prematuur ingediend, zodat het college daarom toch geen dwangsom is verschuldigd. Het college zal de toegekende dwangsom niet terugvorderen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank komt in de zaken tot de volgende beoordeling.
In SGR 22/6486
4. Dwangsombesluit II betreft een besluit ter vervanging van dwangsombesluit I, zoals bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep van eiser tegen dwangsombesluit I heeft daarom van rechtswege mede betrekking op dwangsombesluit II.
4.1.
De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het college bevoegd was dwangsombesluiten I en II te nemen, dit gelet op het bepaalde in artikel 4:19, eerste lid, van de Awb.
4.2.
Eiser heeft op 26 mei 2022 beroep ingesteld tegen het besluit van 15 april 2022.
4.3.
Dwangsombesluit 1 betreft een besluit ter vaststelling van de verschuldigdheid van de dwangsom zoals bedoeld in artikel 4:18 van de Awb. Met zijn bezwaarschrift van 2 juni 2022 tegen dwangsombesluit 1 heeft eiser dit besluit betwist. Op grond van artikel 4:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van eiser met zaaknummer SGR 22/3250 van rechtswege mede betrekking op dwangsombesluit 1. Dit betekent dat het college niet bevoegd was om op het bezwaar van eiser tegen dwangsombesluit 1 te beslissen en het college het bezwaarschrift van 2 juni 2022 op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb ter beoordeling als beroep aan de rechtbank had moeten doorzenden. [1]
4.4.
Het voorgaande betekent dat dwangsombesluiten I en II onbevoegd zijn genomen. De rechtbank zal het beroep tegen dwangsombesluiten I en II daarom gegrond verklaren en deze besluiten vernietigen.
In SGR 22/3250
Het beroep tegen het besluit van 15 april 2022
5. De rechtbank stelt vast dat het college het besluit van 28 december 2021 heeft genomen naar aanleiding van het bezwaar van eiser tegen primair besluit 1. Dit besluit dient dan ook te worden beschouwd als de beslissing op eisers bezwaar tegen primair besluit 1 (bestreden besluit A). Deze beslissing is vervolgens met het besluit van 15 april 2022 aangevuld door primair besluit 1 te herroepen. Verder stelt de rechtbank vast dat uit de onder 1.4 genoemde brief van 9 maart 2022 blijkt dat het college terugkomt op primair besluit 2. Het college heeft de inhoud van deze brief onderschreven. Deze brief dient dan ook te worden beschouwd als de beslissing op eisers bezwaar tegen primair besluit 2 (bestreden besluit B). Voor zover in het besluit van 15 april 2022 primair besluit 2 wordt herroepen, betreft dit een herhaling van bestreden besluit B. In zoverre is het besluit van 15 april 2022 daarom niet op rechtsgevolg gericht en dus geen besluit.
5.1.
Het voorgaande betekent dat de beroepsgronden van eiser tegen het besluit van 15 april 2022 mede gericht worden geacht tegen bestreden besluiten A en B.
5.2.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het college ter beoordeling van de aanvraag ten onrechte een medisch onderzoek heeft laten verrichten. Dit omdat het bij de aanvraag reeds duidelijk was dat eiser aan de voorwaarden voor toekenning daarvan voldeed. Aan eiser was eerder een gpk toegekend en zijn medische toestand was ongewijzigd. Doordat eiser een medisch onderzoek moest laten verrichten heeft hij onnodig kosten moeten maken. Verder heeft het college ten onrechte geweigerd eiser een proceskostenvergoeding te betalen. Tot slot heeft eiser verzocht om schadevergoeding voor de kosten van het medisch onderzoek, consulten en een compensatie vanwege onbehoorlijk bestuur door het college.
5.2.1.
Op grond van artikel 2 van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart wordt een gpk niet afgegeven alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager. Een dergelijk onderzoek kan in een aantal gevallen achterwege worden gelaten. Eiser heeft niet onderbouwd dat een van deze gevallen zich voordoet. Hoewel hem eerder een gpk is verstrekt, is niet gebleken dat daarbij is bepaald dat eiser bij een volgende aanvraag aan de criteria van een gpk voldoet en geen medisch onderzoek nodig is. Het college heeft dan ook terecht een medisch onderzoek laten verrichten.
5.2.2.
Verder heeft het college terecht geweigerd eiser een proceskostenvergoeding toe te kennen. Op grond van artikel 7:15, vierde lid, van de Awb en artikel 1 van het Besluit proceskoten bestuursrecht komen slechts bepaalde kosten voor vergoeding in aanmerking. Niet is gebleken en eiser heeft ook niet onderbouwd dat hij in bezwaar dergelijke kosten heeft gemaakt.
5.2.3.
Eisers verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat eiser de door hem gestelde schade niet met objectieve en verifieerbare stukken heeft onderbouwd en eiser, wat betreft de kosten van het medisch onderzoek, niet heeft onderbouwd dat dit onderzoek niet nodig was, zoals geoordeeld onder 5.2.1.
Het beroep van rechtswege tegen dwangsombesluit 1
6. Het college heeft eisers aanvraag om verlenging van zijn gpk op 21 september 2021 ontvangen. De beslistermijn liep tot en met 16 november 2021.
6.1.
Eiser heeft het college op 16 november 2021 en dus voor het verstrijken van de beslistermijn in gebreke gesteld. De ingebrekestelling is daarmee prematuur. Omdat geen sprake is van een geldige ingebrekestelling, is het college (in beginsel) geen dwangsom verschuldigd. Het beroep tegen dwangsombesluit 1 zou dan ongegrond moeten worden verklaard. Nu eiser in het te vernietigen dwangsombesluit I een dwangsom is toegekend, ziet de rechtbank gelet op het verbod van reformatio in peius aanleiding om het beroep gegrond te verklaren, dwangsombesluit 1 te vernietigen en eiser een dwangsom van € 707,- toe te kennen. Daarmee is eiser niet tekort gedaan.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep met zaaknummer SGR 22/6486 is gegrond omdat de dwangsombesluiten I en II onbevoegd zijn genomen. De rechtbank vernietigt daarom dwangsombesluiten I en II.
8. Het beroep met zaaknummer SGR 22/3250 is ongegrond voor zover gericht tegen de besluiten van 15 april 2022, A en B. Het beroep is gegrond voor zover gericht tegen dwangsombesluit 1. De rechtbank vernietigt daarom dwangsombesluit 1 en stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 707,-.
8.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Verzoek om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn
9. Eiser heeft tot slot verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
9.1.
De redelijke termijn is in een geval als dit in beginsel niet overschreden als de procedure vanaf het indienen van het bezwaarschrift in haar geheel niet langer dan twee jaar heeft geduurd, waarbij in beginsel geldt dat de bezwaarfase niet langer dan een half jaar en de beroepsfase niet langer dan anderhalf jaar mag duren. Uitgangspunt is een schadebedrag van € 500,- per half jaar of deel daarvan dat de redelijke termijn is overschreden.
9.2.
In dit geval is sprake van meerdere samenhangende zaken van één belanghebbende, namelijk besluiten op de aanvraag van eiser en de daarmee samenhangende intrekking en dwangsom. In beroep zijn alle zaken van eiser gezamenlijk behandeld. Omdat sprake is van gezamenlijke behandeling, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van die gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500,- per half jaar gehanteerd. Als de rechtsmiddelen waarmee de bezwaren zijn ingeleid niet tegelijkertijd zijn aangewend, dient ter bepaling van de mate van overschrijding van de redelijke termijn te worden gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel. [2]
9.3.
Wat betreft het beroep met zaaknummer SGR 22/3250 geldt het volgende. Eiser heeft op 12 december 2021 bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten 1 en 2. Gelet op de datum van deze uitspraak is de redelijke termijn met (afgerond naar boven) 14 maanden overschreden. Eiser heeft daarom recht op een schadevergoeding van € 1.500,-. De overschrijding is geheel aan de rechtbank toe te rekenen, zodat de vergoeding geheel ten laste van de Staat zal worden uitgesproken.
9.4.
Wat betreft het beroep met zaaknummer SGR 22/6486 geldt het volgende. Eiser heeft op 2 juni 2022 bezwaar gemaakt tegen dwangsombesluit 1. Gelet op de datum van deze uitspraak is de redelijke termijn met (afgerond naar boven) 8 maanden overschreden. De overschrijding is geheel aan de rechtbank toe te rekenen. Eiser heeft daarom recht op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. In hetgeen hiervoor in 9.2 is geoordeeld, ligt besloten dat die vergoeding reeds in aanmerking is genomen bij het bepalen van de hiervoor in 9.3 vermelde vergoeding van € 1.500,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt dwangsombesluit 1 en de dwangsombesluiten I en II;
- stelt de door het college te betalen dwangsom vast op € 707,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde dwangsombesluit 1;
- bepaalt dat het college het griffierecht van in totaal € 100,- aan eiser moet vergoeden
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 25 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:912.
2.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 19 februari 2019, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.10.2, en de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 april 2022, ECLI:NL:CBB:2022:187, r.o. 7.1 e.v.