ECLI:NL:CRVB:2014:912
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand met betrekking tot dwangsom en ingebrekestelling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die van 20 april 2006 tot en met 15 november 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven. Het college had de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd. Appellant stelde het college in gebreke wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar, waarna het college een dwangsom toekende van € 900,-. Appellant betwistte de hoogte van deze dwangsom en stelde dat het college ten onrechte zijn bezwaar tegen het dwangsombesluit had doorgezonden aan de rechtbank.
De Raad heeft vastgesteld dat het college vanaf 31 december 2011 een dwangsom verschuldigd was aan appellant, en dat de hoogte van deze dwangsom niet correct was vastgesteld. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat het college voor 35 dagen een dwangsom verschuldigd was, terwijl het college uitging van 33 dagen. De Raad heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, het besluit van 5 maart 2012 herroepen en de dwangsom vastgesteld op € 980,-. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 532,98 bedragen, en moet het college het griffierecht van € 160,- vergoeden.
Deze uitspraak benadrukt de toepassing van de Algemene wet bestuursrecht, met name de artikelen die betrekking hebben op de dwangsom en de procedurele aspecten van bezwaar en beroep. De Raad heeft de relevante juridische bepalingen en de memorie van toelichting in zijn overwegingen betrokken, wat de proceseconomie ten goede komt.