ECLI:NL:RBDHA:2025:8654

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
NL24.32060
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en terugkeerbesluit Syrië met toepassing van artikel 1(F) Vv

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2025, is het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en het terugkeerbesluit naar Syrië ongegrond verklaard. Eiser, een Syrische nationaliteitdrager, had een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd ingetrokken op basis van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, omdat hij onjuiste gegevens had verstrekt en betrokken was bij een terroristische organisatie. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de verblijfsvergunning terecht had ingetrokken, en dat er ernstige redenen waren om aan te nemen dat eiser een gevaar vormde voor de openbare orde en nationale veiligheid. Eiser had eerder een gevangenisstraf van zes jaar en zes maanden gekregen voor zijn betrokkenheid bij terroristische activiteiten, maar het gerechtshof had het eerdere vonnis van de rechtbank Rotterdam vernietigd. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning en het terugkeerbesluit rechtmatig waren, en dat eiser geen reëel risico liep op ernstige schade bij terugkeer naar Syrië. De rechtbank oordeelde ook dat de belangen van de staat bij intrekking van de verblijfsvergunning zwaarder wogen dan de belangen van eiser. Eiser kreeg wel een vergoeding van zijn proceskosten, omdat er een procedurefout was gemaakt in de ondertekening van het besluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32060

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigden: mr. W.J. Poot en mr. J.V. de Kort).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de intrekking van eisers verblijfsvergunning en het besluit van verweerder dat eiser moet terugkeren naar Syrië. Eiser is het niet eens met de besluiten. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de bestreden besluiten.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder de verblijfsvergunning van eiser heeft kunnen intrekken en hem daarbij terecht een terugkeerbesluit en inreisverbod heeft opgelegd. Het beroep van eiser is dus ongegrond. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 17 juli 2024 heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 16 maart 2014 (de ingangsdatum). Bij aanvullend bestreden besluit van 14 februari 2025 heeft verweerder een terugkeerbesluit uitgevaardigd, bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten en eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twintig jaren.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, [tolk] als tolk, en de gemachtigden van partijen.
2.3.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

Bevoegdheid minister
3. De rechtbank stelt, met eiser, vast dat het bestreden besluit van 17 juli 2024 is ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en niet door de minister van Asiel en Migratie. Met de brief van 17 februari 2025 heeft verweerder bevestigd dat de minister het besluit voor haar rekening neemt. Niet gebleken is dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad. Daarom kan dit gebrek worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat artikel regelt dat een besluit, ondanks schending van een rechtsregel, in stand kan worden gelaten, als iemand niet is benadeeld. Vanwege het gebrek ziet de rechtbank wel aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser.

Wat ging aan het bestreden besluit vooraf?

4. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [datum] 1977. Op 16 maart 2014 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 25 april 2014 is eiser deze vergunning verleend.
4.1.
Bij vonnis van 20 september 2021 heeft de rechtbank Rotterdam eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf jaren en negen maanden, onder meer vanwege deelname en leiding geven aan een organisatie ( [organisatie] ) die tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven. Bij arrest van 9 april 2024 heeft het gerechtshof Den Haag het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het hof acht deelname aan een terroristische organisatie bewezen, maar het leiding geven daaraan niet. Het hof heeft eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en zes maanden. Van dit arrest is eiser in cassatie gegaan. Hierop is nog niet beslist.
De bestreden besluiten
5. Verweerder heeft bij bestreden besluit van 17 juli 2024 eisers verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat eiser bij zijn aanvraag gegevens heeft achtergehouden. Als deze gegevens bekend waren geweest ten tijde van de beoordeling van eisers asielaanvraag, zou aan eiser geen verblijfsvergunning zijn verleend. Eiser heeft immers verzwegen dat hij tussen 2012 en 2014 deel heeft uitgemaakt van [organisatie] . [organisatie] fungeerde tot eind juli 2016 als de Syrische tak van Al Qaida en stond op de sanctielijst van zowel de Verenigde Naties als de Europese Unie. Verweerder overweegt dat er een overvloed aan aanwijzingen is dat [organisatie] , ook in de periode 2012-2014, stelselmatig en op zeer grote schaal terroristische misdrijven heeft gepleegd. De misdrijven waarmee verweerder eiser in verband brengt, zijn te scharen onder artikel 1(F), aanhef en onder b en c, van het Vluchtelingenverdrag (Vv). Verweerder overweegt dat eiser weet had van de misdrijven en zich bewust was van het misdadig karakter van zijn handelen (
knowing participation)en dat hij persoonlijk verantwoordelijk is voor de misdrijven waarmee hij in verband wordt gebracht (
personal participation).
5.1.
Verweerder concludeert dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid. Daarnaast zijn er ernstige redenen om aan te nemen dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Dit betekent dat er op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) redenen bestaan de aan eiser verleende verblijfsvergunning in te trekken. Ook wordt eiser gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS) voor de duur van 20 jaar.
5.2.
Verweerder heeft ook beoordeeld of eiser bij terugkeer naar Syrië een reëel risico loopt op ernstige schade als gevolg van een door artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verboden behandeling. In het aanvullende bestreden besluit van 14 februari 2025 concludeert verweerder, met verwijzing naar het landgebonden beleid van Syrië, dat dit niet langer het geval is. Daarbij neemt verweerder mee dat, sinds de val van het Assad-regime op 8 december 2024, Hayat Tahrir al-Sham (HTS) aan de macht is. Omdat eiser een actieve aanhanger is van het huidige regime, is het niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Syrië een reëel risico loopt op ernstige schade. Om deze reden heeft verweerder, op grond van artikel 62a, eerste en tweede lid, van de Vw, een terugkeerbesluit uitgevaardigd en bepaald dat eiser onmiddellijk moet terugkeren naar Syrië. Ook is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twintig jaren, gerekend vanaf het moment dat eiser Nederland en de EU heeft verlaten. Eiser vormt namelijk een ernstige bedreiging voor de nationale veiligheid. Verweerder geeft hiermee toepassing aan artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, gelezen in samenhang met artikel 66a, zevende lid, onder b en c, van de Vw. Verder heeft verweerder de SIS-signalering gehandhaafd en deze gekoppeld aan het terugkeerbesluit.
Toetsingskader
6. Op grond van artikel 1(F) van het Vv zijn de bepalingen van het Vv niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat:
hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen;
hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten;
hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
6.1.
Verweerder heeft in paragraaf C2/7.10.7.4 van Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) een nadere uitwerking van de beoordeling van artikel 1(F) van het Vv. Hierin is, voor zover hier van belang, onder meer het volgende opgenomen:
“Voor tegenwerping van artikel 1F Vv, moet de IND aantonen dat er ‘ernstige redenen’ zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling verantwoordelijk gehouden kan worden voor één van de misdrijven zoals bedoeld in dit artikel. Indien de IND ‘ernstige redenen’ heeft aangetoond, moet de vreemdeling dit gemotiveerd weerleggen, om toepassing van artikel 1F Vv te voorkomen. Om te bepalen of de vreemdeling verantwoordelijk kan worden gehouden voor misdrijven en daden als bedoeld in artikel 1F Vv, onderzoekt de IND of de vreemdeling weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf (knowing participation) en of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (personal participation).”
6.2.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, onder a en b, van de Vw kan een asielvergunning worden ingetrokken, indien “de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid” (a) en/of indien “de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid” (b).
6.3.
Uit artikel 3.105f, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) volgt (voor zover relevant) dat een verblijfsvergunning wordt ingetrokken als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder a, van de Vw. Het tweede lid bepaalt (kort gezegd) dat een verblijfsvergunning op grond van artikel 32, eerste lid, onder b, van de Vw slechts wordt ingetrokken als er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling misdrijven heeft gepleegd als bedoeld in artikel 1(F) van het Vv.
Heeft verweerder artikel 1(F) van het Vv kunnen tegenwerpen?
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende bewijs is om artikel 1(F) van het Vv aan hem te kunnen tegenwerpen. Eiser ontkent de bewezenverklaring in de strafzaak, om welke reden hij in cassatie is gegaan van het arrest van het hof. Volgens eiser hanteert verweerder een onjuiste bewijsmaatstaf en had verweerder eisers ontkenning van de tenlastegelegde feiten zelfstandig moeten beoordelen. Daarbij betoogt eiser dat een definitieve veroordeling is vereist op grond van artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn. [1] Verweerder had daarom de uitkomst van de cassatieprocedure moeten afwachten. Daarnaast betwist eiser de aan hem tegengeworpen
personal participation. Eiser stelt dat de verklaringen, waarnaar verweerder ook verwijst, verklaringen van horen zeggen zijn en niet betekenen dat sprake is van strafrechtelijk handelen. Uit zijn woorden in een telefoongesprek, dat hij zich afvroeg hoe men wist dat hij bij [organisatie] zat, kan niet een bekentenis worden afgeleid.
7.1.
In het bestreden besluit van 17 juli 2024 heeft verweerder overwogen dat voor het tegenwerpen van artikel 1(F) van het Vv een lagere bewijsmaatstaf geldt dan voor een strafrechtelijke veroordeling. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, omdat het hof de misdrijven waarmee eiser in verband wordt gebracht bewezen heeft verklaard, ook is voldaan aan dat lagere criterium dat er voldoende ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat eiser handelingen heeft begaan zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vv. Om die reden hoefde een definitieve veroordeling niet te worden afgewacht. Bovendien stelt verweerder dat gemotiveerd is toegelicht dat het vonnis van het hof aan de bewijsmaatstaf voldoet. Verweerder heeft toegelicht dat sprake is van
knowingen
personal participation, met verwijzing naar concrete passages en voorbeelden uit het arrest van het hof. [2]
7.2.
Vaststaat dat eiser in twee instanties is veroordeeld voor deelname aan een terroristische organisatie. De rechtbank is van oordeel dat voor het tegenwerpen van artikel 1(F) van het Vv niet is vereist dat sprake is van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling. Artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn, waarvan lid 4 onder b bepaalt dat de vluchtelingenstatus kan worden ingetrokken wanneer de vreemdeling definitief is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf, is niet op eiser van toepassing. Dit is ten eerste zo omdat eiser geen vluchtelingenstatus (artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw) heeft, maar subsidiaire bescherming (artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw). Ten tweede kan, óók bij een vreemdeling met een vluchtelingenstatus, de verblijfsvergunning worden ingetrokken als een vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt of achtergehouden of aan hem artikel 1(F) van het Vv kan worden tegengeworpen. [3]
7.3.
Verweerder heeft zich bovendien niet enkel gebaseerd op het arrest, maar ook op de daarin opgenomen en aangehaalde bewijsmiddelen, waaronder de getuigenverklaringen en opnames van vertrouwelijke gesprekken. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat de bewijslast voor het tegenwerpen van artikel 1(F) van het Vv in het kader van de vreemdelingrechtelijke procedure minder zwaar is dan de bewijslast in een strafrechtelijke procedure. [4] Dat eiser de feiten waarvoor hij is veroordeeld ontkent, kan daarom ook niet leiden tot een ander oordeel. Immers zijn eisers verweren in het strafproces beoordeeld en gemotiveerd verworpen. Zo zijn de opgenomen gesprekken door het hof uitdrukkelijk niet uitgesloten van het bewijs. Verweerder mocht de gesprekken dan ook betrekken bij zijn beoordeling. De feiten die door de strafrechter bewezen zijn verklaard, zijn daarbij voldoende voor de conclusie dat bij eiser sprake is van
knowingen
personal participation. Verweerder stelt zich daarom terecht op het standpunt dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen als bedoeld in artikel 1(F), aanhef en onder b en c, van het Vv.
Had verweerder de bestreden besluiten moeten aanhouden?
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder had moeten afwachten met het nemen van de bestreden besluiten tot de veroordeling definitief was. Verweerder heeft geen redelijk belang bij de bestreden besluiten gelet op het refoulementverbod. Eiser wordt ernstig benadeeld, omdat hij nu niet in aanmerking komt voor vervroegde invrijheidsstelling en zijn volledige straf moet uitzitten.
8.1.
Verweerder betoogt dat er geen aanleiding was de besluitvorming aan te houden. Eiser was op het moment van het verzoek tot aanhouding in twee strafrechtelijke instanties veroordeeld. Bovendien is inmiddels een terugkeerbesluit genomen, reden waarom eisers standpunten over het refoulementsverbod en benadeling niet langer van toepassing zijn.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het recht had om een besluit te nemen, en in hetgeen eiser heeft aangevoerd heeft verweerder geen reden hoeven zien om aan te houden. Dat er nog geen definitieve veroordeling is, maakt dat niet anders. In de strafprocedure spelen andere belangen een rol dan in de bestuursrechtelijke procedure. Bovendien heeft verweerder inmiddels een terugkeerbesluit uitgevaardigd, zodat eiser geen belang meer heeft bij het handhaven van zijn standpunt.
Had verweerder eiser een verblijfsrecht moeten toekennen?
9. Eiser betoogt dat aan hem een verblijfsrecht moet worden toegekend, omdat er geen terugkeerbesluit kan worden uitgevaardigd vanwege de situatie in Syrië. Daarbij verwijst eiser naar een uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Roermond, waarin prejudiciële vragen over dit onderwerp zijn gesteld. [5] Ook stelt eiser dat er een duurzaam uitzetbeletsel is. Het is voorzienbaar dat hij de komende tien jaar niet uitzetbaar is.
9.1.
De rechtbank oordeelt dat eiser geen belang meer heeft bij deze beroepsgrond, omdat verweerder bij aanvullend bestreden besluit van 14 februari 2025 een terugkeerbesluit heeft opgelegd. Van een duurzaam uitzetbeletsel is bovendien geen sprake, omdat eiser nog niet tien jaar zonder verblijfsvergunning in Nederland heeft verbleven. [6]
Had verweerder een terugkeerbesluit mogen uitvaardigen?
10. Eiser stelt dat het terugkeerbesluit in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Eiser wijst erop dat het onrustig en onveilig is in Syrië en er geen gedwongen uitzettingen plaatsvinden. Om die reden is er een besluit- en vertrekmoratorium en worden geen terugkeerbesluiten opgelegd. [7] Het feit dat hij is veroordeeld, maakt niet dat Syrië voor hem veiliger is dan voor landgenoten. Volgens eiser ligt de bewijslast dat eiser geen reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer bij verweerder. Desondanks heeft eiser stukken aangeleverd van UNHCR [8] waaruit blijkt dat de situatie in Syrië precair is.
10.1.
In het aanvullend bestreden besluit van 14 februari 2025 heeft verweerder overwogen dat het besluit- en vertrekmoratorium niet van toepassing is op intrekkingsprocedures. Ook personen die een gevaar vormen voor de openbare orde en op wie artikel 1(F) van het Vv van toepassing is, zijn uitgezonderd. Voorts verwijst verweerder naar het landgebonden beleid Syrië, waaruit volgt dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling uit Syrië bij of na terugkeer vanuit het buitenland in beginsel een reëel risico op ernstige schade loopt. Een uitzondering op dit algemene uitgangspunt geldt (onder meer) voor een vreemdeling die een actieve aanhanger van het regime is. Daarbij stelt verweerder dat het overgrote deel van Syrië onder controle staat van HTS. HTS is voortgekomen uit [organisatie] , waartoe eiser heeft behoord. Verweerder wijst er verder op dat eiser in vertrekgesprekken heeft aangegeven dat hij terug wil naar Syrië, maar niet in de huidige omstandigheden, omdat zijn stad ( [plaats] ) is vernietigd. Eiser kan zich in een andere plaats vestigen. Het feit dat HTS aan de macht is en eisers verklaring dat hij op termijn terug wil, maakt dat verweerder het niet aannemelijk acht dat eiser een reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Dat heeft eiser, met zijn verwijzing naar de
Flash Update No.10 on the recent developments in Syriad.d. 7 januari 2025 van de OCHA [9] , niet gedaan. Dit gaat over opvangkampen, de gezondheidszorg, voedselzekerheid, beschikbaarheid van water en elektriciteit en de beschikbaarheid van onderdak. Alleen de tekst over voedselzekerheid gaat over heel Syrië en alle andere genoemde zaken gaan enkel over het noordoosten van Syrië.
10.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder terecht heeft overwogen dat het besluit- en vertrekmoratorium niet op eiser van toepassing is. De rechtbank overweegt voorts dat het eerst aan eiser is om een begin van bewijs te leveren dat de situatie in Syrië voor hem dusdanig onveilig is dat hij een reëel risico op ernstige schade loopt. Als eiser daarin slaagt, is het vervolgens aan verweerder om (nader) onderzoek te doen. [10] Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser daarin niet is geslaagd. Eiser heeft weliswaar zijn standpunt onderbouwd met verwijzing naar openbare bronnen, maar verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom eiser daarmee zijn vrees niet aannemelijk heeft gemaakt. Hoewel verweerder voor wat betreft zijn stelling dat eiser een actieve aanhanger is van het regime ten onrechte heeft verwezen naar het verouderde landenbeleid, welk beleid immers betrekking heeft op het voormalig regime, heeft verweerder ter zitting terecht toegelicht dat eiser betrokken is geweest bij de organisatie die nu de macht heeft in Syrië. Eiser heeft dit zowel erkend als in twijfel getrokken. [11] Verweerder heeft terecht toegelicht dat deze individuele omstandigheid eiser onderscheidt van andere Syriërs. Het is dan aan eiser om te onderbouwen dat hij desondanks toch een reëel risico op ernstige schade loopt. Daarin is eiser niet geslaagd. Verweerder mocht derhalve een terugkeerbesluit en inreisverbod uitvaardigen.
10.3.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat bij feitelijke uitzetting, na afloop van eisers detentie, zal worden beoordeeld in hoeverre gedwongen uitzetting mogelijk is. De situatie waarin een terugkeerbesluit wordt genomen waarin tegelijkertijd wordt vastgesteld dat gedwongen terugkeer naar het land van herkomst – op dit moment – niet mogelijk is, is niet in strijd met de Terugkeerrichtlijn. [12] Een nadere beoordeling van het risico op non-refoulement zal op een later moment alsnog kunnen en soms moeten plaatsvinden, zo volgt ook uit het arrest Ararat. [13]
Is een SIS-signalering toegestaan?
11. Eiser stelt zich op het standpunt dat SIS-signalering geen enkel redelijk doel dient, omdat er een uitzetbeletsel is. Eiser handhaaft deze beroepsgrond, ook na het uitvaardigen van het terugkeerbesluit.
11.1.
Zoals hiervoor overwogen, is er inmiddels een terugkeerbesluit en een inreisverbod uitgevaardigd. Vanwege het terugkeerbesluit en inreisverbod wordt eiser in het SIS gesignaleerd. De wettelijke grondslag volgt uit artikel 66a, derde lid, van de Vw en artikel 24 van Verordening (EU) 2018/1861. Eisers beroepsgrond faalt.
Zijn de evenredigheidstoets en het openbare orde-criterium goed toegepast?
12. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte geen evenredigheidstoets heeft toegepast op eisers aanspraken op het behoud van zijn verblijfsrecht en wijst op artikel 4:84 van de Awb. Verder stelt eiser dat hij geen actuele bedreiging voor de openbare orde vormt: hij heeft, voor zijn detentie, jarenlang in Nederland verbleven en toen was er geen gevaar.
12.1.
Verweerder stelt dat de belangen van de staat bij intrekking zwaarder wegen dan de belangen van eiser bij het behouden van zijn verblijfsvergunning. Eiser heeft handelingen begaan in strijd met artikel 1(F) van het Vv en is daarvoor veroordeeld. Daarom komt aan hem geen bescherming toe. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd toegelicht dat eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de nationale veiligheid vormt.
12.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is er bij intrekkingen op de grond dat onjuiste gegevens zijn verstrekt geen ruimte voor een evenredigheidsbeoordeling. Immers, als het verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van informatie doorslaggevend is geweest voor de verlening van de verblijfsvergunning moet worden ingetrokken. [14] Dan is er dus geen ruimte voor een nadere evenredigheidsbeoordeling in het concrete geval, ook niet op basis van het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. [15]
12.3.
Bij intrekkingen op grond van openbare orde moet worden getoetst of de vreemdeling een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving vormt (het unierechtelijk openbare orde-criterium). [16] Gelet op het arrest K. en H.F. van het HvJEU [17] moet het gevaar dat een vreemdeling vormt voor de nationale veiligheid beoordeeld worden aan de hand van zijn persoonlijke gedragingen. Uit dit arrest volgt verder dat de uitzonderlijke ernst van de betrokken handelingen ook na lang tijdsverloop het voortbestaan van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving kan meebrengen. Gelet op de aard van de feiten waarvoor eiser is veroordeeld en de omstandigheid dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt. Ook als door Nederland nu banden worden aangehaald met het regime, zoals eiser stelt, waarvan eerder werd gezegd dat het een terroristische organisatie is, maakt dit niet de situatie uit het verleden ongedaan en doet dit niets af aan de ernst van de feiten waarvoor eiser is veroordeeld.
Is het bestreden besluit in strijd met artikel 20 VWEU [18] en/of artikel 8 van het EVRM?
13. Eiser heeft aangevoerd dat hij een gezin in Nederland heeft, van wie hij zal worden gescheiden als hij terug moet keren naar Syrië. Dit is in strijd met artikel 20 van het VWEU en artikel 8 van het EVRM, zo stelt hij. Volgens eiser worden zijn kinderen, als burgers van de Unie, met zijn vertrek feitelijk gedwongen ook de Europese Unie te verlaten, waarbij hij verwijst naar het arrest Zambrano. [19] Eiser vormt geen gevaar in Nederland en heeft altijd goed voor zijn gezin gezorgd. Het belang van eiser om zijn gezinsleven in Nederland te kunnen (blijven) uitoefenen weegt zwaarder dan het belang van de staat bij zijn vertrek.
13.1.
Op grond van het arrest Zambrano kan een derdelander-ouder, zoals eiser, een verblijfsrecht ontlenen aan het verblijf van het kind als met het kind een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat het kind bij een weigering van het verblijfsrecht van deze ouder gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. Eiser stelt enkel dat hij belangrijk is voor zijn kinderen, maar dit wordt door hem niet onderbouwd. Nergens blijkt uit dat eisers kinderen feitelijk gedwongen zouden zijn de Europese Unie te verlaten als eiser een verblijfsrecht wordt ontzegd. Eiser verblijft bovendien inmiddels geruime tijd in detentie. Hij heeft verklaard dat hij zijn kinderen niet ziet; hij heeft enkel telefonisch contact. Voorts duidt eisers verklaring dat hij zelf, in ieder geval op termijn, wil terugkeren naar Syrië en dat zijn wens losstaat van de wens van zijn kinderen om al dan niet mee terug te gaan, niet op een sterk gezinsleven.
13.2.
Zoals hiervoor overwogen, heeft verweerder terecht tot uitgangspunt genomen dat eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. Verweerder heeft derhalve in het bestreden besluit terecht geconcludeerd dat het belang van de bescherming van de nationale veiligheid en de bescherming van de rechten en de vrijheden van anderen zwaarder wegen dan het belang van eiser en zijn gezin om een ongestoord familie- en gezinsleven te hebben in Nederland. Eisers beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit tot intrekking van eisers verblijfsvergunning en het daarmee samenhangende terugkeerbesluit en inreisverbod in stand blijven. Vanwege het geconstateerde gebrek krijgt eiser wel een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 16 mei 2025 door mr. A.J. de Danschutter, voorzitter, mr. K.M. de Jager en mr. M.J. Schouw, leden, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2011/95/EU.
2.Zie het aanvullend voornemen van 15 april 2024, pagina 7-10.
3.Artikel 14, derde lid, van de Kwalificatierichtlijn.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3660.
5.Uitspraak van 13 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:17271. De vragen zijn inmiddels ingetrokken, zie ECLI:NL:RBDHA:2024:10280.
6.Conform paragraaf C2/7.10.7.6 van de Vc.
7.Besluit- en vertrekmoratorium Syrië, IB 2024/87.
8.United Nations High Commissioner for Refugees.
9.United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs.
10.Zie het arrest van 23 augustus 2016 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), nr. 59166/12, J.K. e.a. tegen Zweden, r.o. 91 e.v.
11.In het rapport van de hoorzitting van 6 februari 2025 zegt eiser onder meer: “HTS is mijn groep”, maar ook: “u zegt dat ik bij HTS hoor, maar is daar bewijs voor? […], wat moet ik met HTS?”
12.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de EU (HvJEU) 3 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:432 (Westerwaldkreis).
13.Arrest van het HvJEU van 17 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:892.
14.Artikel 19, derde lid, onder b, van de Kwalificatierichtlijn.
15.Zo ook de Afdeling in de uitspraak van 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:230.
16.HvJEU, 11 juni 2015, C-554/13 (Zh. en O.).
17.Arrest van 2 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:296.
18.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
19.ECLI:EU:C:2011:124.