ECLI:NL:RBDHA:2025:8638

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
NL24.25949 en NL24.25951
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvragen van Syrische vreemdelingen

In deze zaak hebben eisers, Syrische vreemdelingen, op 13 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvragen op 17 juni 2024 afgewezen. Eisers hebben hiertegen op 25 juni 2024 beroep ingesteld. Op 18 april 2025 heeft de minister de afwijzing ingetrokken en aangegeven dat opnieuw op de aanvragen zal worden beslist. Eisers hebben de rechtbank verzocht om de beroepen inhoudelijk te behandelen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat eisers geen belang meer hebben bij een inhoudelijke beoordeling van de ingetrokken besluiten. De rechtbank heeft de beroepen om te zetten naar een beroep wegens het niet tijdig beslissen op de asielaanvragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist, waardoor het beroep ontvankelijk en gegrond is verklaard. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak een besluit te nemen en een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd, met een maximum van € 15.000,-. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.25949 en NL24.25951

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer 1] , eiser

en
[eiseres], v-nummer: [nummer 2] , eiseres
samen: eisers
(gemachtigde: mr. G. Tuenter),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

1. Eisers hebben op 13 mei 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eisers hebben de Syrische nationaliteit. De minister heeft met de bestreden besluiten van 17 juni 2024 de aanvragen van eisers afgewezen als ongegrond.
1.1.
Eisers hebben op 25 juni 2024 beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
1.2.
Op 18 april 2025 heeft de minister de bestreden besluiten ingetrokken en aangegeven dat opnieuw op de asielaanvragen zal worden beslist. Eisers hebben op 22 april 2025 de rechtbank verzocht de beroepen alsnog inhoudelijk op zitting te behandelen. Subsidiair verzoeken eisers de rechtbank de beroepen om te zetten naar een beroep niet tijdig beslissen.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 7 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Inhoudelijke behandeling van de beroepen
2. Primair verzoeken eisers de rechtbank de beroepen alsnog inhoudelijk te behandelen. Ingevolge artikel 6:19, zesde lid, van de Awb staat intrekking of vervanging van het bestreden besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit, indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft. Dit belang is gelegen in wat eisers kunnen bereiken bij de eventuele vaststelling daarvan. [1] Door de intrekking van de besluiten van 17 juni 2024 en het feit dat de minister opnieuw op de asielaanvragen van eisers zal beslissen, hebben eisers in dit geval geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van de ingetrokken besluiten. Gezien het voorgaande zijnde beroepen op dit onderdeel niet ontvankelijk.
Beroepen niet tijdig
3. Eisers hebben voor het overige de rechtbank verzocht de beroepen om te zetten naar een beroep wegens het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen. Daarbij verzoeken eisers de rechtbank de minister op te dragen op korte termijn een nieuwe beslissing te nemen, onder oplegging van een dwangsom. Ook verzoeken eisers de minister te veroordelen in de vergoeding van de proceskosten.
Zijn de beroepen ontvankelijk en gegrond?
4. De minister heeft op 18 april 2025 de afwijzing van de asielaanvragen ingetrokken en niet opnieuw op de asielaanvragen beslist. Hierdoor heeft de minister niet binnen de gestelde termijn voor het nemen van een beslissing op de aanvragen van 13 mei 2022 beslist. [2] Hierdoor is sprake van het niet tijdig nemen van een besluit. Het lopende beroep kan bij gebrek aan een nieuw besluit van rechtswege worden aangemerkt als een beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. [3] Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Satte eerder heeft overwogen [4] kan van een vreemdeling in een geval als dit, waar de minister ermee bekend is dat na intrekking van het besluit van 17 juni 2024 de situatie ontstaat dat op de asielaanvraag van eisers niet tijdig is beslist, niet verwacht worden dat hij de minister voorafgaand aan het instellen van beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit in gebreke stelde. Eisers hebben de ingebrekestelling dan ook ten overvloede ingediend.
4.1.
Bij besluit van 11 december 2024 [5] heeft de minister met ingang van 14 december 2024 een besluit ingesteld voor asielaanvragen voor personen afkomstig uit Syrië. Op grond van artikel 2 van het besluit tot instelling van het besluitmoratorium wordt de beslistermijn voor asielaanvragen van uit Syrië afkomstige vreemdelingen verlengd met een jaar tot ten hoogste 21 maanden. [6] Ten tijde van de inwerkingtreding van het besluitmoratorium was voor eisers de uiterste beslistermijn van 21 maanden al overschreden. Dit betekent dat het besluitmoratorium dus niet van toepassing is op eisers. Bij brief van 6 februari 2025 heeft de minister bevestigd dat op dit soort zaken conform informatiebericht 2024/87 wel wordt beslist.
4.2.
Gezien rechtsoverweging 4 en 4.1 is het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvragen ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
5. De bestuursrechter kan een termijn stellen voor het nemen van het besluit of het verrichten van een andere handeling. [7]
5.1.
Eisers verzoeken de rechtbank de minister op te dragen om op korte termijn een nieuwe beslissing te nemen. De minister verzoekt de rechtbank om daarvoor een termijn van acht weken (het zogenoemde 8+8-wekenmodel) op te leggen .
5.2.
Wanneer niet tijdig is beslist op een asielaanvraag acht de Afdeling een termijn van zestien weken passend, het zogenoemde 8+8-wekenmodel. [8] De rechtbank stelt echter vast dat in deze zaak de maximale termijn van 21 maanden uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn is verstreken. In dat geval halveert de rechtbank de op te leggen termijn van het 8+8-wekenmodel. De rechtbank legt dan een termijn van acht weken op voor het horen en beslissen op een asielaanvraag. [9] In de situatie dat al is gehoord over de asielmotieven, zoals hier, legt de rechtbank een termijn op van vier weken. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de minister een andere termijn te geven. De rechtbank neemt zulke omstandigheden onder andere aan in de situatie dat de minister een voornemen heeft uitgebracht of concrete aanwijzingen bestaan voor dat voornemen. [10] Gelet op het voorgaande draagt de rechtbank de minister op om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Als de minister binnen deze termijn een voornemen uitbrengt, moet hij het besluit binnen acht weken na verzending van deze uitspraak bekendmaken.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
6. Eisers verzoeken de rechtbank een dwangsom op te leggen.
6.1.
De rechtbank moet aan haar uitspraak een dwangsom verbinden. [11] Hierover hebben de rechtbanken landelijk beleid vastgesteld. [12] De rechtbanken hanteren niet langer een bijzonder beleid voor dwangsommen in vreemdelingenzaken. Het landelijk beleid biedt ruimte om in bijzondere gevallen af te wijken. Daar ziet de rechtbank geen aanleiding voor. De rechtbank stelt daarom de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 100,- per dag voor elke dag waarmee de onder 5.2 genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Omdat de aanvraag ten behoeve van eisers gelijktijdig is gedaan en zij gezinsleden zijn, brengt een redelijke wetstoepassing met zich dat de zaken van eisers in dit geval worden beschouwd als samenhangende zaken en één dwangsom wordt toegekend voor hen gezamenlijk.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en de minister de onder 5.2 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en de onder 6.1 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgen eisers ook een vergoeding voor de proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en is verschenen ter zitting. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak met name gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de (ingetrokken) besluiten van 17 juni 2024;
  • verklaart de beroepen voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Als de minister binnen deze termijn een voornemen uitbrengt, moet hij het besluit binnen acht weken na verzending van deze uitspraak bekendmaken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 9 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5043.
2.Ingevolge artikel 15e van de Vreemdelingenwet 2000 in samenhang met artikel 117, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie artikel 6:19, eerste lid, jo. artikel 6:2, aanhef en onder b, Awb, ABRvS 27 maart 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AV7798 en ABRvS 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1120.
4.ABRvS 11 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8849, onder 3.1 en ABRvS 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1120.
5.Staatscourant van 13 december 2024, nr. 41538.
6.Artikel 43, eerste lid, van de Vw.
7.Dit volgt uit artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
8.ABRvS 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560 en ABRvS 5 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5020.
9.Zie Rechtbank Den Haag (zp. Arnhem) 15 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12538.
10.In dat geval heeft de vreemdeling op grond van artikel 3.116, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 namelijk een termijn van vier weken om een zienswijze in te dienen.
11.Dit staat in artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
12.Zie [website]