ECLI:NL:RBDHA:2025:8600

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
NL24.33550
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning wegens verplaatsing hoofdverblijf naar Spanje en beoordeling van gezinsleven onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft eiser, geboren in 1974 met de Turkse nationaliteit, op 2 oktober 2023 een aanvraag ingediend voor vernieuwing van zijn verblijfsdocument. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 16 januari 2024 afgewezen en de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat eiser zijn hoofdverblijf buiten Nederland had verplaatst. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 20 februari 2025 door de rechtbank is behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser meer dan zes maanden buiten Nederland heeft verbleven en dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij zijn hoofdverblijf in Nederland heeft behouden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat er geen schending is van het recht op gezins- en privéleven onder artikel 8 van het EVRM, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij relevante banden met Nederland heeft. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de hoorplicht in bezwaar niet is geschonden, omdat eiser geen nieuwe argumenten of bewijs heeft aangedragen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33550

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. J. van Raak).

Inleiding

1. Op 2 oktober 2023 heeft eiser een aanvraag ingediend voor vernieuwing van zijn verblijfsdocument. Bij besluit van 16 januari 2024 heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen en eisers verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd met terugwerkende kracht ingetrokken. Met het bestreden besluit van 31 juli 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van partijen.
1.3.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd met zes weken.

Beoordeling door de rechtbank

Achtergrond

2. Eiser is geboren op [datum] 1974 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser is omstreeks 1980 naar Nederland gekomen. Sinds 19 mei 1993 was eiser in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Eiser is (laatstelijk) op 24 oktober 2019 uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (BRP). Bij zijn aanvraag voor vernieuwing van zijn verblijfsdocument van 2 oktober 2023 heeft eiser verklaard dat hij van 4 november 2021 tot 1 juli 2023 was vertrokken naar Spanje.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft eisers verblijfsvergunning ingetrokken, omdat eiser zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. De vergunning is met terugwerkende kracht per 24 april 2020 ingetrokken; dit is zes maanden na de datum waarop eiser is uitgeschreven uit de BRP. Eiser heeft eerder veelvuldig niet ingeschreven gestaan in Nederland en heeft al langdurig geen bestendige, zelfstandige woonruimte in Nederland. Verweerder stelt vast dat eiser sinds 16 juli 2024 weer in Nederland in de BRP staat ingeschreven. Dit toont echter niet aan dat eiser eerder zijn hoofdverblijf in Nederland had. Tot slot overweegt verweerder dat er geen sprake is van schending van eisers gezins- en privéleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. [1]

Eisers beroepsgronden

4. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat hij hoofdverblijf in Spanje heeft; verweerder legt de lat van de bewijslast niet juist. Daarbij heeft verweerder eiser in bezwaar ten onrechte niet gehoord. Eiser heeft er recht en belang bij mondeling aannemelijk te kunnen maken dat hij zijn hoofdverblijf in Nederland heeft; het gaat om zijn intenties. Dat hij weinig schriftelijke stukken heeft overgelegd, kan een oorzaak hebben. Verder stelt eiser dat verweerder de eerdere uitschrijvingen uit de BRP ten onrechte heeft meegewogen. Voorts stelt eiser dat hij moet worden aangemerkt als langdurig ingezetene. Ook wijst eiser erop dat hij veel banden met Nederland heeft: hij is op zijn vijfde naar Nederland gekomen en zijn ouders en kinderen wonen in Nederland. Eiser moet worden aangemerkt als ‘settled migrant’. Verweerder heeft ten onrechte overwogen dat eiser veelvuldig misdrijven heeft gepleegd; er is geen indicatie voor het intrekken van zijn status vanwege openbare orde bezwaren. Zijn beroep op het zijn van ‘settled migrant’ kan niet worden verworpen, omdat zijn banden met Nederland enkel crimineel van aard zouden. Ook hierover had verweerder eiser moeten horen. Tot slot wijst eiser op het besluit 1/80. [2]
Toetsingskader
5. Op grond van artikel 20, eerste lid, onder b, van de Vw [3] en artikel 22, tweede lid, onder a, van de Vw is verweerder bevoegd een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te trekken als de houder daarvan diens hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd. Uit verweerders beleid, neergelegd in paragraaf B1/6.2.1 en B12/2.8 van de Vc [4] , volgt dat verweerder aanneemt dat een vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd als de vreemdeling meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven. Verweerder beoordeelt dit aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval. De bewijslast ligt in dit geval bij verweerder. Uit vaste rechtspraak [5] van de Afdeling [6] volgt dat, als verweerder aan die bewijslast heeft voldaan, het vervolgens aan de betrokken vreemdeling is om het door verweerder geleverde bewijs te weerleggen.
Eisers hoofdverblijf
6. Niet in geschil is dat eiser meer dan zes maanden uitgeschreven heeft gestaan in de BRP. Eiser heeft, bij zijn aanvraag, zelf ook verklaard dat hij voor een periode langer dan zes maanden naar Spanje is gegaan. Daarmee is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst. Verweerder mag daarbij van eiser verlangen dat hij dit met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwt. Verweerder heeft zicht terecht op het standpunt gesteld dat eiser daarin niet is geslaagd. Eiser heeft geen bewijs overgelegd om zijn stellingen te onderbouwen. Eiser had bijvoorbeeld vliegtickets, tankbonnen of bankafschriften kunnen overleggen, waaruit blijkt dat hij in Nederland was. Daarbij heeft verweerder terecht overwogen dat het feit dat eiser sinds 16 juli 2024 weer in de BRP staat ingeschreven niets zegt over de eerdere verplaatsing van zijn hoofdverblijf.
7. Verweerder moet rekening houden met de intentie van eiser, voor zover die intentie blijkt uit gedragingen. Die gedragingen zijn objectiveerbaar en aan eiser om te onderbouwen. In het bestreden besluit is verweerder voldoende gemotiveerd ingegaan op eisers intenties. Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn waaruit zou kunnen volgen dat eiser niet de intentie had zijn hoofdverblijf te verplaatsen. Terecht heeft verweerder daarbij meegenomen dat eiser zelf heeft aangegeven naar Spanje te zijn vertrokken vanwege een relatie, dat eisers kinderen hem in Spanje hebben opgezocht, hij in Nederland geen woonruimte heeft en niet is gebleken van een bankrekening of betaalde baan. In zijn verweerschrift heeft verweerder erop gewezen dat eiser op 17 februari en 3 maart 2024 in Spanje door de Civil Guard is aangetroffen, waarbij hij heeft aangegeven dat het zijn bedoeling is in Spanje te blijven. Met eisers verklaring, dat hij dit enkel heeft gezegd om niet te worden uitgezet, toont hij niet aan dat zijn intentie anders was. Verweerder heeft daarmee terecht geconcludeerd dat eiser geen concrete aanknopingspunten heeft gegeven waaruit zijn intentie om in Nederland te blijven, blijkt.
Kan eiser als langdurig ingezetene worden aangemerkt?
8. Niet in geschil is dat eiser geen status als langdurig ingezetene heeft overeenkomstig richtlijn 2003/109/EG (betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen). Eiser heeft niet onderbouwd waarom hij zou moeten worden beschouwd als een langdurig ingezetene. Er is dan ook geen aanleiding eisers verblijfsrecht gelijk te stellen aan de status van een langdurig ingezetene. Verweerder heeft terecht niet aan de voorwaarden van deze richtlijn getoetst.
Artikel 8 van het EVRM
9. Eisers standpunt dat hij veel banden met Nederland heeft, vat de rechtbank op als een beroep op artikel 8 van het EVRM. Bij de beoordeling van de vraag of eiser beschermenswaardig gezins- en privéleven heeft in Nederland, dient verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging te betrekken. Vervolgens dient verweerder een belangenafweging te maken, waarbij hij een ‘fair balance’ moet vinden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang anderzijds. De rechtbank dient dit enigszins terughoudend te toetsen.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij familie- en gezinsleven heeft in Nederland. Eiser woont niet bij zijn (inmiddels meerderjarige) kinderen. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij zelfstandig woont, maar de laatste maanden bij zijn ouders woont om mantelzorg te verlenen. Daarvan heeft hij echter geen documenten overgelegd. Met betrekking tot eisers privéleven heeft verweerder alle relevante feiten en omstandigheden betrokken. Verweerder heeft onder meer betrokken dat eiser op vijfjarige leeftijd naar Nederland is gekomen, in Nederland naar school is gegaan en zijn ouders en kinderen in Nederland wonen. Eiser heeft geen werk en ook sociale contacten zijn niet aangetoond. Hij heeft langdurig in Spanje verbleven. Verweerder concludeert niet ten onrechte dat eisers banden met Nederland, behalve zijn verblijf vanaf een jonge leeftijd, beperkt zijn.
11. Eisers stelling, dat hij sterke banden met Nederland heeft en als settled migrant moet worden aangemerkt, is door hem niet onderbouwd. Eiser heeft zelf zijn hoofdverblijf buiten Nederland verplaatst. Bovendien stelt eiser ten onrechte dat zijn beroep op het zijn van settled migrant is verworpen, omdat zijn banden met Nederland enkel crimineel van aard zijn. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eisers strafrechtelijk verleden afbreuk doet aan eisers beroep op sterke banden met Nederland. Dit is echter slechts een aspect in verweerders beoordeling geweest.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gezien eisers beperkte banden met Nederland, de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen. Eiser kan dus geen rechten ontlenen aan artikel 8 van het EVRM
Besluit 1/80
13. Verweerder heeft in het primaire besluit gemotiveerd uiteengezet waarom eiser geen rechten kan ontlenen aan Besluit 1/80. In beroep heeft eiser met een enkele zin gewezen op dit besluit. Dit is geen gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Hoorplicht
14. Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb [7] is het uitgangspunt dat de belanghebbende wordt gehoord voordat op het bezwaar wordt beslist. De hoorplicht is een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure. Daarvan kan slechts beperkt worden afgezien. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan verweerder van het horen afzien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Uit jurisprudentie volgt dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. [8]
15. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder in dit geval afzien van het horen in bezwaar. Eiser heeft in bezwaar geen nieuwe argumenten naar voren gebracht en geen nieuwe stukken overgelegd, hoewel hij daartoe meerdere keren in de gelegenheid is gesteld. Eiser heeft geen reden gegeven waarom hij geen documenten heeft overgelegd. Daarmee is niet gebleken dat eiser inspanningen heeft verricht om alsnog stukken aan te leveren. Verweerder mag objectiveerbare gegevens verlangen. Nu er geen begin van objectief bewijs is, kan eiser het gebrek daaraan niet compenseren met een mondelinge toelichting. Dat is niet de functie van een hoorzitting. Eiser had de door hem gestelde intentie om zijn hoofdverblijf in Nederland te houden niet alsnog kunnen aantonen in een hoorzitting.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Verweerder mocht de verblijfsvergunning van eiser intrekken. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 14 mei 2025 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
2.Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1539 en 24 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:607.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Algemene wet bestuursrecht.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.