ECLI:NL:RBDHA:2025:827

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
NL24.47382
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep van een eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiser, die de Jemenitische nationaliteit heeft, niet in behandeling is genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan op basis van de Dublinverordening. Eiser had op 8 april 2024 een asielaanvraag ingediend, maar verweerder stelde dat Frankrijk op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening verantwoordelijk was, aangezien eiser in het bezit was van een visum dat geldig was tot 23 februari 2024. Eiser voerde aan dat de geldigheid van het visum was verlopen en dat de IND een te strikte interpretatie hanteerde van het begrip 'verlopen'. De rechtbank oordeelde echter dat de term 'verlopen' in de context van de Dublinverordening moet worden geïnterpreteerd in relatie tot de geldigheidsduur van het visum. De rechtbank volgde eiser niet in zijn verzoek om prejudiciële vragen te stellen en oordeelde dat de asielaanvraag terecht niet in behandeling was genomen. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende gemotiveerd had waarom geen gebruik werd gemaakt van de bevoegdheid om de asielaanvraag onverplicht te behandelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47382

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond van dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1991 en heeft de Jemenitische nationaliteit. Hij heeft op 8 april 2024 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat eiser door de buitenlandse vertegenwoordiging van Frankrijk in het bezit is gesteld van een visum, dat geldig was van 27 augustus 2023 tot 23 februari 2024. Op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening [1] heeft Nederland op 12 juni 2024 aan Frankrijk een verzoek om overname gedaan. De autoriteiten van Frankrijk hebben het verzoek op 12 augustus 2024 aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Frankrijk vaststaat.
3. Eiser voert aan dat Frankrijk niet verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening, en stelt daartoe als volgt. De geldigheid van het visum is verlopen en de IND hanteert een te strikte toepassing van het begrip ‘verlopen’ in haar besluit. Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling [2] van 23 juli 2019 [3] en is van mening dat deze jurisprudentie niet actueel meer is. Eiser heeft ter zitting de rechtbank verzocht om prejudiciële vragen te stellen over de opschortende werking van een voorlopige voorziening in zaken waarbij de Dublinverordening van toepassing is en de geldigheid van het visum in de andere lidstaat is verstreken. Daarnaast is het claimverzoek niet volledig geweest, omdat verweerder daar niet in heeft opgenomen dat eiser familie heeft in Nederland. Het claimverzoek is daarom niet rechtsgeldig. Eiser verwijst ter onderbouwing hiervan naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 18 oktober 2024. [4] Verder heeft verweerder bij de beoordeling van zijn overdrachtsbesluit in strijd gehandeld met artikel 8 van het EVRM [5] en artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder heeft nagelaten een zorgvuldige en evenwichtige belangenafweging te maken. Daarbij is verweerder in het bestreden besluit niet ingegaan op de persoonlijke omstandigheden en verklaringen van eiser en heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt waarom hij geen aanleiding ziet om de asielaanvraag onverplicht te behandelen. Verweerder heeft in strijd gehandeld met de zorgvuldigheidsplicht, motiveringsplicht en evenredigheidsbeginsel. Tot slot heeft verweerder gebruik gemaakt van een standaardvoornemen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Geldigheid van het visum
4. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 23 juli 2019 [6] overwogen dat voor de term ‘verlopen’ uit artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening, gezien de context en het doel van die bepaling, moet worden aangesloten bij de geldigheidsduur van het visum. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om tot een andere uitleg van de term ‘verlopen’ te komen en volgt eiser niet in zijn standpunt dat deze jurisprudentie niet meer actueel is. Eisers visum was geldig tot 23 februari 2024. Nu op 8 april 2024, de dag van de asielaanvraag van eiser in Nederland, nog geen zes maanden waren verstreken sinds 23 februari 2024, stelt verweerder terecht dat Frankrijk op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Gelet op deze conclusie ziet de rechtbank geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen.
Volledigheid van het claimverzoek
5. Verweerder is alleen gehouden om de informatie in het overnameverzoek te vermelden die de aangezochte lidstaat in staat stelt om te beoordelen of zij op grond van de in de Dublinverordening genoemde criteria verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van de vreemdeling. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 12 september 2017. [7] Dit oordeel is gebaseerd op wat is bepaald in artikel 23, vierde lid, en artikel 22, derde lid, van de Dublinverordening. De persoonlijke omstandigheden van eiser doen niet af aan de verantwoordelijkheidsbepaling. Verweerder had de gestelde omstandigheden dat eiser een moeder heeft in Nederland en een broer in België dan ook niet hoeven op te nemen in het overnameverzoek. De door eiser aangehaalde uitspraak van 18 oktober 2024 [8] betreft geen gelijksoortige situatie, omdat verweerder in dit geval alle voor het claimverzoek relevante informatie heeft verschaft. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het overnameverzoek aan Frankrijk onvolledig is geweest.
Artikel 8 van het EVRM, artikel 17 van de Dublinverordening en het evenredigheidsbeginsel
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat verweerder bij de beoordeling van zijn overdrachtsbesluit in strijd heeft gehandeld met artikel 8 van het EVRM. De Dublinverordening beoogt waarborgen te bieden voor het familie- en gezinsleven, die hun weerslag vinden in de artikelen 8, 9, 10, 11 en 16 van die verordening. Deze artikelen bieden voor eiser geen uitkomst. De Dublinverordening is op zichzelf niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een familie- of gezinslid in Nederland kan worden verkregen. De wens van eiser om bij zijn in Nederland verblijvende moeder te verblijven is begrijpelijk, maar verweerder heeft de relatie tussen eiser en zijn moeder in redelijkheid niet hoeven aanmerken als een bijzondere, individuele omstandigheid die maakt dat overdracht van eiser aan Frankrijk van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om eisers asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening en heeft verweerder niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel gehandeld.
Motiveringsbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel en standaardvoornemen
7. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn standpunt dat verweerder het motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Verweerder is in het voornemen en het bestreden besluit aan de hand van de beschikbare informatie van eiser voldoende ingegaan op alle omstandigheden, die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid. Dat daarbij in het voornemen mede gebruik is gemaakt van ‘standaardoverwegingen’ maakt nog niet dat die niet van toepassing zijn op eiser. Zoals overwogen in rechtsoverweging 6 heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid neergelegd in artikel 17 van de Dublinverordening.
8. Verweerder heeft, gelet op het voorgaande, de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 24 januari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van S.A. Sewratan, griffier, en openbaar gemaakt door middel van
geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.