In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een woning voor de onroerendezaakbelasting (WOZ). De belanghebbende, wonende te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, die de waarde van de woning op 1 januari 2022 had vastgesteld op € 671.000. Tijdens de zitting op 21 maart 2025 heeft de belanghebbende een lagere waarde van € 626.000 bepleit, terwijl de heffingsambtenaar een compromisvoorstel deed om de waarde te verlagen naar € 641.000. De rechtbank heeft overwogen dat de belanghebbende niet voldoende heeft aangetoond dat zijn woning identiek is aan 23 andere woningen in de omgeving, wat noodzakelijk is om een beroep op het gelijkheidsbeginsel te kunnen doen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel en heeft het beroep gegrond verklaard, de waarde van de woning vastgesteld op € 641.000 en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.