ECLI:NL:RBDHA:2025:8000

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
NL24.31279
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van derdelander uit Oekraïne en de toepassing van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een derdelander uit Oekraïne. Eiser, geboren in 1987 en met de Oezbeekse nationaliteit, had op 12 juni 2022 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag werd op 7 juni 2023 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 24 april 2025 werd behandeld. De rechtbank oordeelde dat de minister ten onrechte had overwogen dat eiser niet onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming viel, maar dat dit niet leidde tot een geslaagd beroep. De rechtbank stelde vast dat de facultatieve tijdelijke bescherming voor derdelanders op 4 maart 2024 was beëindigd, waardoor eiser geen procesbelang meer had bij zijn beroep. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. Deze uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31279

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. C.G. Matze),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2025 op zitting behandeld in Breda. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. J.M. Bell als waarnemer van de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en [tolk] als tolk.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser is geboren op [datum] 1987 en heeft de Oezbeekse nationaliteit. Op 12 juni 2022 heeft hij een asielaanvraag ingediend.
2. Bij besluit van 7 juni 2023 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Bij uitspraak van 8 december 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het daartegen gerichte beroep gegrond verklaard. [1] De rechtbank heeft het besluit van 7 juni 2023 vernietigd en het beroepschrift, voor zover dat betrekking heeft op het niet-verlenen van tijdelijke bescherming zoals bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (hierna: Richtlijn), [2] doorgezonden aan verweerder om als zienswijze te worden behandeld.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser wederom afgewezen als ongegrond. Daarbij heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van de rechtbank van 8 december 2023, waarin geoordeeld is dat de asielaanvraag terecht is afgewezen. Verder heeft verweerder overwogen dat eiser niet ten onrechte is opgenomen in de asielprocedure. Eiser heeft namelijk asielmotieven aangevoerd en niet voor 19 juli 2022 kenbaar gemaakt dat hij gebruik wenste te maken van de Richtlijn of documenten overgelegd die zijn verblijfsrecht in Oekraïne aantoonden. Verweerder heeft eiser dan ook niet erop hoeven wijzen dat hij zich moest melden bij de gemeente. Dat eiser zich niet tijdig – voor 19 juli 2022 – heeft ingeschreven in de Brp [3] komt daarom voor zijn rekening en risico.
4. Eiser voert aan dat hij in de verkeerde procedure zit en dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat eiser niet onder de Richtlijn valt. Verweerder heeft eiser bij zijn aanmelding in Ter Apel op 12 juni 2022 ten onrechte niet doorverwezen naar de gemeente. Bij zijn aanmelding heeft eiser namelijk kenbaar gemaakt een Oekraïense verblijfsvergunning te hebben. Ook heeft eiser tijdens het aanmeldgehoor verklaard dat hij uit Oekraïne kwam, zonder dat daarover werd doorgevraagd door de hoormedewerker. Het had op de weg van verweerder gelegen om eiser te wijzen op het beleid voor derdelanders uit Oekraïne. Eiser mocht erop vertrouwen dat de Nederlandse autoriteiten hem naar het juiste loket zouden verwijzen. Hij wist door het gebrek aan voorlichting niet dat hij zich voor 19 juli 2022 moest inschrijven in de Brp. Eiser kon zich ook niet inschrijven in de Brp, omdat hij was aangemerkt als asielzoeker. Pas toen eiser op 28 november 2022 bijstand kreeg van een advocaat, werd hij erop gewezen dat het van belang was dat hij zijn verblijfsrecht in Oekraïne onderbouwt met stukken; een maand later heeft eiser zijn verblijfsvergunning overgelegd. Verder voert eiser aan dat niet is gebleken dat verweerder een evenredigheidstoets heeft verricht. Bij een belangenafweging dient het belang van eiser, die door verweerder op het verkeerde been is gezet, zwaarder te wegen dan het belang van de Nederlandse overheid. Verweerder heeft ook geen terugkeerbesluit kunnen uitvaardigen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank is het met eiser eens dat verweerder hem had moeten doorverwijzen naar de gemeente. Eiser heeft namelijk tijdens het aanmeldgehoor op 11 juli 2022 verklaard over zijn Oekraïense verblijfsvergunning en zijn verblijf aldaar. In de correcties en aanvullingen op dit gehoor heeft eiser dit verblijf nader toegelicht en op 27 december 2022 heeft eiser een kopie van zijn tijdelijke verblijfsvergunning overgelegd. Verweerder had in de verklaringen van eiser aanleiding moeten zien om hem door te verwijzen naar de gemeente om hem in staat te stellen om zich in te schrijven in de Brp. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat eiser tot 28 november 2022 niet bijgestaan werd door een rechtsbijstandsverlener.
6. Het voorgaande leidt echter niet tot een geslaagd beroep. In de uitspraken van 23 april 2025 heeft de Afdeling [4] geoordeeld dat verweerder de tijdelijke bescherming van derdelanders die tijdelijk verblijf hadden in Oekraïne eerder mag stoppen dan voor Oekraïners, staatlozen en derdelanders met een permanent verblijf. [5] Verweerder heeft gelet daarop de facultatieve tijdelijke bescherming mogen beëindigen op 4 maart 2024. Nu de facultatieve tijdelijke bescherming op 4 maart 2024 is geëindigd, heeft eiser geen belang meer bij zijn beroep dat zich richt op toepassing van de Richtlijn. Eiser kan met zijn beroep namelijk niet in een gunstigere positie komen. Ook was verweerder bevoegd om bij het bestreden besluit een terugkeerbesluit aan eiser uit te vaardigen, nu dit dateert van na 4 maart 2024 [6] en de afwijzing van de asielaanvraag niet in geschil is.
7. Gelet op het ontbreken van procesbelang is het beroep niet-ontvankelijk.
8. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 7 mei 2025 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Richtlijn 2001/55/EG.
3.Basisregistratie personen.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zie rechtsoverweging 3.9 van.ECLI:NL:RVS:2025:1829.