ECLI:NL:RBDHA:2025:7951

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
AWB 24/10356 en AWB 24/10357
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument aanvraag door de rechtbank Den Haag met betrekking tot de belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 april 2025, wordt het beroep van eiseres, een Marokkaanse vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsdocument beoordeeld. Eiseres had de aanvraag ingediend als verzorgde stiefmoeder van haar minderjarige Nederlandse stiefzoon. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor verblijfsrecht op basis van het arrest Chavez-Vilchez. De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.

De rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat er een daadwerkelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen haar en haar stiefzoon. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen objectieve bewijzen heeft overgelegd die haar zorg- en opvoedtaken onderbouwen. Bovendien blijkt uit de Basisregistratie Personen dat eiseres op een ander adres woont dan haar stiefzoon, die voornamelijk bij zijn moeder woont. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt, omdat de minister alle relevante feiten en omstandigheden heeft meegewogen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/10356 en AWB 24/10357
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 15 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres/verzoekster] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: M. Atmani),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt [1] en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 19 september 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 mei 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en haar gemachtigde deelgenomen. Verweerder heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiseres heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [datum] 1997. Zij heeft een aanvraag ingediend als verzorgde stiefmoeder bij haar minderjarige Nederlandse stiefzoon. De stiefzoon is het kind van haar echtgenoot.
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez. [2] Ook is er geen uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in het arrest K.A. [3] Verder is tussen eiseres en haar stiefzoon geen sprake van hechte persoonlijke banden in de zin van artikel 8 van het EVRM. [4] Tussen eiseres en haar echtgenoot is sprake van familie- of gezinsleven, maar is de belangenafweging is in het nadeel van eiseres uitgevallen. Tot slot heeft verweerder een terugkeerbesluit opgelegd.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres voert aan dat haar stiefkinderen erg gehecht zijn aan haar. Ook zijn zij afhankelijk van eiseres omdat hun moeder lange werkdagen maakt. Daarnaast kan haar man ook niet zonder haar nu zij al jaren samenwonen. Verder voert eiseres aan dat zij werkt bij de kinderopvang, mantelzorg verleend en bezig is om de Nederlandse taal te leren. Tot slot is eiseres zwanger.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Arrest Chavez-Vilchez
4. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat een derdelander ouder van een minderjarig kind dat EU-burger is, een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU [5] heeft, als weigering van dat verblijfsrecht tot gevolg heeft dat het kind gedwongen wordt die ouder te volgen naar een derde land en daarmee het grondgebied van de Europese Unie (EU) moet verlaten.
4.1.
Het is in de eerste plaats aan eiseres om met concrete gegevens aannemelijk te maken dat als haar het verblijfsrecht in Nederland wordt geweigerd dit tot het gevolg heeft dat haar stiefzoon de EU moet verlaten. Volgens vaste jurisprudentie is voor het aannemen van een daadwerkelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar minderjarige stiefzoon vereist dat eiser meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verricht. Als eiseres slechts zorg- en opvoedtaken met een marginaal karakter verricht, of alleen omgang heeft met haar stiefzoon, dan is er geen daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding. In dat geval loopt de stiefzoon door de weigering van verblijf aan eiseres niet het risico feitelijk te worden gedwongen het grondgebied van de Unie te verlaten. [6]
4.2.
Voorzover eiseres betoogt dat zij daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiseres dat niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat eiseres geen objectieve verklaringen of bewijsstukken heeft overgelegd waaruit de zorg- en opvoedtaken blijken. Bovendien blijkt uit de overgelegde stukken niet hoe vaak zij haar stiefzoon ziet en welke zorg- en opvoedtaken zij uitvoert. Daarnaast heeft verweerder erop kunnen wijzen dat uit de Basisregistratie Personen blijkt dat eiseres op een ander adres woont dan haar stiefzoon. De stiefzoon heeft vrijwel altijd bij zijn moeder gewoond en zij heeft de primaire zorg voor hem gehad. Dat eiseres momenteel zwanger is, kan het voorgaande niet anders maken, omdat de rechtbank het beroep van eiseres moet beoordelen naar de feiten en het recht op het moment van het nemen van het bestreden besluit. Op dat moment was eiseres nog niet zwanger.
5. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken heeft verricht, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat tussen eiseres en haar stiefzoon geen zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat de stiefzoon gedwongen zouden worden om samen met haar de Europese Unie te verlaten wanneer aan eiseres geen verblijfsrecht wordt toegekend. Verweerder heeft de aanvraag op grond van het Chavez-Vilchez arrest dan ook niet ten onrechte afgewezen.
Arrest K.A.
6. Uit het arrest K.A. [7] volgt dat een derdelander niet uitsluitend een verblijfsaanspraak aan artikel 20 VWEU kan ontlenen als hij verblijf beoogt bij zijn minderjarig kind dat Unieburger is, maar dat ook een afgeleid verblijfsrecht kan ontstaan op grond van artikel 20 VWEU als een derdelander verblijf beoogt bij een meerderjarig familielid dat burger van de Unie is. In het arrest wordt uitgelegd dat een situatie waarin tussen twee volwassen familieleden een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat deze afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU doet ontstaan, in uitzonderlijke situaties voorstelbaar is. Dit is het geval als de meerderjarige derdelander en de meerderjarige Unieburger zodanig afhankelijk van elkaar zijn dat zij op geen enkele wijze van elkaar gescheiden kunnen worden.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van een dergelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar echtgenoot. Eiseres heeft de afhankelijkheidsrelatie niet met objectief en verifieerbare bewijstukken onderbouwd. De enkele stelling dat haar echtgenoot niet zonder haar kan, omdat zij al jaren samenwonen is geen uitzonderlijke situatie als bedoeld in het arrest K.A.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
7. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM [8] en van de Afdeling volgt dat bij aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM er een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds, en het Nederlandse algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [9] De rechtbank beoordeelt zonder terughoudendheid of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken en beoordeelt de uitkomst van de gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend. [10]
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle relevante omstandigheden en belangen van eiseres in het kader van artikel 8 van het EVRM kenbaar afgewogen tegen het economisch belang van de Nederlandse staat en voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft in het voordeel van eiseres meegewogen dat zij niet eerder is veroordeeld en dat haar echtgenoot en stiefzoon de Nederlandse nationaliteit hebben. In de belangenafweging heeft verweerder zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het restrictieve toelatingsbeleid van Nederland, dat er sprake is van een eerste toelating en dat eiseres in beperkte mate invulling heeft gegeven met aan gezinsleven met haar stiefzoon. Ook heeft verweerder in het nadeel kunnen meewegen dat niet is gebleken van een objectieve belemmering om in Marokko te verblijven en daar het gezinsleven verder voor te zetten. Verder is niet gebleken dat er andere redenen zijn waarom het voor eiseres niet mogelijk is om het gezinsleven in het land van herkomst voort te zetten, zoals dit bestond voor haar komst naar Nederland. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de banden met haar land van herkomst, de banden met Nederland overstijgen. Dat eiseres hier mantelzorg verleent, de Nederlandse taal leert en bij een kinderopvang werkt, maakt niet dat de belangenafweging in haar voordeel moet uitvallen. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres dit allemaal is aangegaan toen zij nog geen verblijfsvergunning had in Nederland. Zij had er niet op mogen vertrouwen dat zij dit in Nederland mocht gaan voorzetten. Ook de aanvullende verklaring waarin eiseres het registreerde inkomen heeft overgelegd, maakt de belangenafweging in het kader van het economisch belang niet anders nu het economisch belang ook gaat over de bescherming van de arbeidsmarkt en over door de overheid betaalde voorzieningen zoals de gezondheidszorg en infrastructuur. Tot slot heeft verweerder kunnen betrekken dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij de behandeling voor haar kinderwens, dan wel zwangerschap niet kan voortzetten in Marokko.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [11]
10. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
3.Arrest van het HvJEU van 8 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:308.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:790, de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2021 ECLI:NL:RVS:2021:1821 en de uitspraak van de Afdeling van 14 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:458.
7.Zie arrest K.A. van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 8 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:308
8.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
9.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974.
10.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187.
11.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).