In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 april 2025, wordt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, een Iraakse jezidi, door de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiser had op 29 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister op 3 maart 2025 als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de minister ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser bij terugkeer naar het vluchtelingenkamp in Zakho geen gegronde vrees voor vervolging heeft en geen risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke omstandigheden van eiser en de situatie in het kamp in Zakho. Eiser heeft zijn hele leven te maken gehad met discriminatie en problemen vanwege zijn jezidi-achtergrond, en vreest bij terugkeer opnieuw te worden geconfronteerd met ernstige problemen. De rechtbank concludeert dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser veilig kan terugkeren en vernietigt het bestreden besluit. De minister wordt opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.814,-.