ECLI:NL:RBDHA:2025:6805

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
NL25.8219
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van opvolgende asielaanvraag wegens gebrek aan nieuwe elementen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 april 2025, is de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had op 3 februari 2025 een opvolgende asielaanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie oordeelde dat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren die de aanvraag konden onderbouwen. Eiser was het hier niet mee eens en voerde verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank beoordeelde de niet-ontvankelijk verklaring en concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat de aanvraag niet-ontvankelijk was. De rechtbank stelde vast dat de documenten die eiser had ingediend, pas in de beroepsfase waren vertaald en dat deze documenten niet voldeden aan de vereisten voor een geldige asielaanvraag. Eiser had eerder al een asielaanvraag ingediend die was afgewezen, en de rechtbank oordeelde dat de nieuwe aanvraag niet substantieel verschilde van de eerdere aanvragen. De rechtbank benadrukte dat het op de weg van eiser lag om tijdig alle relevante informatie en documenten te overleggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat eiser een nieuwe aanvraag kon indienen indien hij nieuwe feiten of omstandigheden kon aanvoeren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8219

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: R.R. de Groot).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag van eiser. De aanvraag is niet-ontvankelijk verklaard omdat het een opvolgende aanvraag betreft en eiser volgens de minister geen nieuwe elementen of bevindingen aan de aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag in stand kan blijven. De aanvraag is niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen zijn aangeleverd die zien op het in de aanvraag genoemde asielmotief. De uitspraken waar eiser naar verwijst zijn reeds betrokken in de eerdere procedure. De door eiser aangeleverde documenten zijn pas in beroep juist vertaald en zien op een ander asielmotief. Het in deze fase van de procedure inhoudelijk beoordelen van een nieuw asielmotief zou volgens de rechtbank leiden tot een onaanvaardbare vertraging in de procedure. Eiser kan een nieuwe aanvraag indienen die ziet op dit asielmotief. Het beroep van eiser slaagt niet. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 3 februari 2025 een asielaanvraag ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 13 februari 2025 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de voorlopige voorziening (NL25.8220), op 15 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Abdi als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser heeft op 2 oktober 2019 een eerste asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij uit Afghanistan is gevlucht vanwege de Taliban die hem heeft willen rekruteren. Eisers asielmotieven zijn verbonden met die van zijn broer die eerder voor de Taliban is gevlucht. De problemen van eiser zijn kort na het vertrek van zijn broer begonnen, omdat hij door het vertrek van zijn broer de oudste in de familie is en de Taliban hem daarom wil rekruteren. Daarnaast is eiser meerdere malen bedreigd en mishandeld door de Taliban, net als zijn vader. Om uit handen van de Taliban te blijven is hij ondergedoken bij onder andere zijn tante. Eiser vreest bij terugkeer alsnog gerekruteerd te worden door de Taliban en zich te moeten voorbereiden op een zelfmoordaanslag.
3.1.
Bij besluit van 8 december 2020 heeft de minister de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Het door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van 13 april 2021 door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard. Het besluit van 8 december 2020 is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 juli 2021 onherroepelijk geworden.
3.2.
Op 27 februari 2022 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Hieraan
heeft hij ten grondslag gelegd dat de situatie in Afghanistan met het regime van de Taliban is gewijzigd. Eiser heeft ook gewezen op de slechte humanitaire en economische situatie in Afghanistan en op de voedselonzekerheid. Ook heeft eiser verklaard dat hij een niet-praktiserende moslim is. Bij terugkeer naar Afghanistan vreest eiser dat zich een reëel risico zal voordoen van schending van zijn mensenrechten. Ter onderbouwing van zijn asielaanvraag heeft eiser gewezen op informatie over Afghanistan, waaronder het algemeen ambtsbericht Afghanistan van maart 2022. Volgens eiser is de Taliban goed op de hoogte van wie is teruggekeerd.
3.3.
Met het besluit van 22 december 2022 heeft de minister de opvolgende asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is op 5 januari 2023 ingetrokken, evenals het daartegen ingesteld beroep van eiser. Daarop is door de minister een nieuw voornemen genomen waarbij ‘gewijzigde situatie in Afghanistan’ en ‘betrokkene stelt niet-praktiserend Moslim te zijn’ als nieuwe relevante elementen zijn opgenomen. Naar aanleiding van de zienswijze hierop van eiser is eiser aanvullend gehoord en op 20 september 2024 is een aanvullend voornemen genomen. Op 8 oktober 2024 is de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. Het door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van 17 december 2024 door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard. Er is geen hoger beroep ingesteld waardoor het besluit van 8 oktober 2024 onherroepelijk is geworden.
3.4.
Op 3 februari 2025 heeft eiser nogmaals een opvolgende asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij verwesterd is en om deze reden niet kan terugkeren. Op 11 februari 2025 heeft de minister een voornemen uitgebracht. Op 12 februari 2025 heeft eiser een zienswijze ingediend, waarbij eiser twee documenten heeft overgelegd waaruit zou blijken dat de vader van eiser oppositie strijd voert tegen de Taliban. Deze documenten zijn met behulp van Google Translate vertaald. In het nu bestreden besluit van 13 februari 2025 heeft de minister die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd. Voor wat betreft de twee overgelegde documenten stelt de minister zich op het standpunt dat deze niet voldoen aan het beleid ten aanzien van de vertaling van stukken, nu de stukken enkel via Google Translate zijn vertaald. Daarnaast blijkt uit de Google Translate vertaling niet dat eiser zou moeten worden gedood en dat hij volgens de Taliban geld stuurt naar zijn vader om de strijd tegen hen te bekostigen. De minister heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
Is sprake van nieuwe elementen of bevindingen?
4. De rechtbank stelt voorop dat de beoordeling of bij opvolgende aanvragen sprake is van een nieuw element of bevinding uit twee stappen bestaat. De eerste stap is het beoordelen van de ontvankelijkheid van de aanvraag, de tweede stap is de inhoudelijke beoordeling. De eerste stap bestaat uit twee fasen. In de eerste fase wordt onderzocht of er nieuwe elementen of bevindingen zijn in verband met de behandeling van de vraag of een vreemdeling in aanmerking kan komen voor internationale bescherming. Elementen of bevindingen zijn nieuw wanneer die niet eerder zijn onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd. Alleen als er nieuwe elementen of bevindingen zijn ten opzichte van de eerdere asielaanvraag, komt de minister toe aan de tweede fase. In de tweede fase wordt onderzocht of de nieuwe elementen en bevindingen relevant zijn. Pas als aan beide afzonderlijke vereisten is voldaan, moet de minister overgaan tot stap twee, de inhoudelijke beoordeling van de opvolgende asielaanvraag. [1]
4.1.
Daarbij moet artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw zo worden uitgelegd dat het begrip „nieuwe elementen of bevindingen” de elementen of bevindingen omvat die zich hebben voorgedaan na de definitieve beëindiging van de vorige asielprocedure, en ook de elementen of bevindingen die al bestonden vóór de beëindiging van die procedure maar waarop eiser zich niet heeft beroepen. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie XY. [2]
5. Eiser heeft in de beroepsfase een gewaarmerkte vertaling van twee documenten overgelegd. Eiser verzoekt de minister deze stukken alsnog te betrekken bij de beoordeling. Eiser stelt verder dat de minister ten onrechte overweegt dat uit de documenten niet blijkt dat eiser zou worden gedood of dat eiser volgens de Taliban geld zou sturen naar zijn vader om de strijd te bekostigen. De minister had eiser dan ook nader moeten horen naar aanleiding van de nieuwe documenten. Eiser stelt verder dat de drie recente uitspraken van de Afdeling van 20 november 2024 [3] ten onrechte niet betrokken zijn bij de beoordeling. Verder is er een nieuwe rapportage van Vluchtelingenwerk Nederland die evenmin is betrokken bij de beoordeling.
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen en bevindingen. De rechtbank stelt vast dat de opvolgende aanvraag ziet op de verwestering. De minister heeft terecht overwogen dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden hierover naar voren heeft gebracht. De drie uitspraken van de Afdeling waarnaar eiser verwijst zijn in de vorige procedure namelijk al betrokken en de rapportage van Vluchtelingenwerk Nederland betreft een uiteenzetting van (onder meer) deze uitspraken. In de zienswijze heeft eiser verder twee documenten overgelegd waaruit zou blijken dat hij problemen heeft met de Taliban als gevolg van de problemen die zijn vader heeft. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit geen nieuwe elementen en bevindingen zijn in het kader van de onderhavige opvolgende aanvraag, nu de onderhavige aanvraag ziet op de verwestering. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister zich op het standpunt gesteld dat uit de in de beroepsfase overgelegde vertaling blijkt dat er mogelijk sprake is van een nieuw asielmotief nu de gestelde problemen samenhangen met de problemen van eisers vader en dat het eiser vrij staat een nieuwe opvolgende aanvraag in te dienen waarin dit asielmotief beoordeeld wordt. Nu de beëdigde vertaling pas in de beroepsfase is overgelegd, leidt dit volgens de gemachtigde van de minister tot een ontoelaatbare vertraging. Tussen partijen is niet in geschil dat de documenten ten tijde van de zienswijze niet zijn vertaald op de in het beleid voorgeschreven wijze. De rechtbank stelt voorop dat op eiser de verplichting rust om al bij de aanvraag alle redenen kenbaar te maken voor het indienen van de asielaanvraag en dat de verantwoordelijkheid voor het (op juiste wijze) vertalen van documenten eveneens bij eiser ligt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het op de weg van eiser had gelegen deze documenten tijdig te overleggen, hetgeen eiser niet heeft gedaan. Het in deze procedure betrekken van de in de beroepsfase overgelegde documenten is naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk zonder dat dit een ontoelaatbare vertraging voor de afdoening van de zaak met zich brengt. De rechtbank acht het daarbij ook van belang dat sprake is van een opvolgende aanvraag en dat eiser zelf het moment heeft kunnen uitkiezen waarop hij de aanvraag zou indienen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie o.a. de uitspraken van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208, van 28 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2713, 24 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1189 en 15 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:96.
2.HvJEU 9 september 2021, ECLI:EU:C:2021:710.
3.Zie hiervoor de uitspraken van de Afdeling van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4647, ECLI:NL:RVS:2024:4648, ECLI:NL:RVS:2024:4649.