ECLI:NL:RBDHA:2025:6765

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
NL25.10653
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het overdrachtsbesluit van een asielzoeker aan Duitsland onder de Dublinverordening

Op 18 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een asielzoeker die was onderworpen aan een overdrachtsbesluit aan Duitsland. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, was het niet eens met dit besluit en had beroep ingesteld. De rechtbank beoordeelde of het overdrachtsbesluit in stand kon blijven. De rechtbank concludeerde dat de minister van Asiel en Migratie tijdig een terugnameverzoek had ingediend bij de Duitse autoriteiten en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de minister niet verplicht was om de asielaanvraag van eiser in Nederland te behandelen op basis van zijn medische situatie, omdat er geen bewijs was dat de medische voorzieningen in Duitsland onvoldoende waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor het overdrachtsbesluit aan Duitsland in stand bleef. Eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10653

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. A.N. Sap).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het overdrachtsbesluit dat aan eiser is opgelegd, waarin staat dat eiser overgedragen wordt aan Duitsland. Eiser is het hier niet mee eens. Aan de hand van eisers beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de oplegging van het overdrachtsbesluit.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het overdrachtsbesluit in stand kan blijven en eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. De rechtbank komt tot het oordeel dat de minister tijdig een terugnameverzoek heeft ingediend bij de Duitse autoriteiten, voor Duitsland mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de minister was niet gehouden om vanwege eisers medische situatie de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken.

Procesverloop

2. Bij besluit van 6 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister bepaald dat eiser in het kader van de Dublinverordening overgedragen moet worden aan de autoriteiten van Duitsland.
2.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep, [1] op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Wat ging aan het bestreden overdrachtsbesluit vooraf?
3. Eiser heeft op 5 mei 2024 een asielaanvraag ingediend. De minister heeft op 1 juli 2024 besloten deze aanvraag niet te behandelen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk was vanwege een eerdere aanvraag daar. Het beroep tegen dit besluit is ongegrond verklaard [2] en deze uitspraak is in hoger beroep bevestigd. [3] Daarmee staat dat besluit in rechte vast. Op 16 oktober 2024 heeft Oostenrijk Nederland geïnformeerd dat de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag van eiser is verschoven naar Duitsland volgens de regels van het Hof over de ‘chainrule’. [4] Uit informatie van Oostenrijk blijkt namelijk dat zij op 30 januari 2024 een terugnameverzoek van de Duitse autoriteiten hebben geaccepteerd en dat de overdrachtstermijn op 30 juli 2024 is verstreken zonder overdracht. De minister heeft daarom op basis van het informatiebericht van Oostenrijk op 6 november 2025 de Duitse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen. Duitsland is hiermee akkoord gegaan op 12 november 2024. Op 20 november 2024 is een overdrachtsbesluit uitgebracht. [5] Eisers beroep tegen dit besluit is gegrond verklaard, omdat eiser niet in de gelegenheid is gesteld om zijn bezwaren ten aanzien van de overdracht aan Duitsland kenbaar te maken. [6] Eiser heeft op 4 maart 2025 zijn bezwaren ten aanzien van overdracht aan Duitsland kenbaar gemaakt. Op 6 maart 2025 is het overdrachtsbesluit (het bestreden besluit) genomen waarin is eiser is geïnformeerd dat hij wordt overgedragen aan Duitsland.

Heeft de minister het claimverzoek te laat verzonden aan Duitsland?4. Eiser voert aan dat de minister het claimverzoek te laat heeft verstuurd aan de Duitse autoriteiten, waardoor Nederland verantwoordelijk is geworden voor het asielverzoek van eiser. Gelet op het arrest B.F.K. van het Hof van Justitie van 12 januari 2023 had de minister het claimverzoek moeten indienen binnen drie maanden nadat de verantwoordelijkheid van Duitsland vaststaat.De termijn van het claimverzoek begon volgens eiser te lopen vanaf 30 juli 2024, waardoor 30 oktober 2024 de uiterste verzenddatum was. Nu het claimverzoek op 6 november 2024 is ingediend, valt dit buiten de voormelde termijn.

4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft het claimverzoek op tijd verzonden aan Duitsland. De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft op 17 mei 2024 [8] geoordeeld dat in de situatie van een verschuiving van de verantwoordelijkheid naar een derde lidstaat, als aan de orde in het arrest B.F.K. van 12 januari 2023, de claimtermijn begint te lopen vanaf het moment dat Nederland bekend werd met het overgaan van de verantwoordelijkheid op de derde lidstaat en niet op het (mogelijk eerdere) moment dat de derde lidstaat verantwoordelijk is geworden. Uit deze uitspraak volgt verder dat de over- of terugnametermijn begint te lopen vanaf indiening van de asielaanvraag of Eurodac-treffer en dat dan binnen twee maanden door de verzoekende staat het claimverzoek verzonden moet worden. [9] Zonder deze peilmomenten (bijvoorbeeld bij een los overdrachtsbesluit) moet binnen drie maanden na vaststelling door verzoekende lidstaat een claimverzoek verzonden worden. [10] Gelet op het voorgaande is de rechtbank met de minister van oordeel dat de claimtermijn voor Nederland op Duitsland in dit geval is aangevangen op het moment dat Nederland over de informatie beschikte die hem in staat stelde een terugnameverzoek bij Duitsland in te dienen en niet, zoals eiser stelt, op het moment dat de verantwoordelijkheid van Oostenrijk op Duitsland was overgegaan. De rechtbank stelt vast dat de minister zich op 16 oktober 2024 door de door Oostenrijk toegezonden informatie bewust werd van de verantwoordelijkheid van Duitsland en over informatie beschikte die hem in staat stelde een terugnameverzoek tot Duitsland te richten. Vervolgens heeft de minister op 6 november 2024, dus ruim binnen drie maanden na dat moment, een terugnameverzoek ingediend bij Duitsland. Dat verzoek is dus tijdig ingediend.
Mocht de minister ten aanzien van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?5.Eiser voert aan dat de minister voor Duitsland ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser stelt dat er een gebrek is aan opvangvoorzieningen en dat de asielprocedure slecht is. Hij is niet gehoord over zijn asielaanvraag en heeft geen informatie ontvangen over zijn asielprocedure. Verder is eiser in Duitsland gedwongen om vingerafdrukken af te staan en was hij niet geïnformeerd dat hij hiermee een asielaanvraag heeft ingediend. De minister stelt onterecht dat eiser kan klagen bij de Duitse autoriteiten. De autoriteiten hebben eiser namelijk eerder niet geholpen en daardoor heeft hij geen vertrouwen dat hij hierover kan klagen.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister betoogt terecht dat nog uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Duitsland. Dit is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 6 mei 2024. [11] Dat maakt dat ervan wordt uitgegaan dat Duitsland eisers asielaanvraag zal behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Eiser is hier niet in geslaagd. De enkele niet onderbouwde stelling van eiser dat de Duitsland een gebrek aan opvangvoorzieningen heeft en dat de asielprocedure slecht is daarvoor onvoldoende. Eiser heeft verder geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit volgt dat overdracht aan Duitsland in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.
Dat eiser stelt dat hij gedwongen is om in Duitsland vingerafdrukken af te geven leidt niet tot de conclusie dat Duitsland tegenover eiser zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Lidstaten zijn namelijk verplicht illegale vreemdelingen die op het grondgebied van de lidstaten binnenkomen te registreren. [12] Als eiser van mening is dat de Duitse autoriteiten deze vingerafdrukken onder dwang hebben afgenomen of dat Duitsland zijn verplichtingen niet nakomt, dient eiser hierover te klagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het indienen van een klacht bij voorbaat zinloos is. Dat de Duitse autoriteiten eiser eerder niet hebben geholpen leidt niet tot een andere conclusie, nu eiser dit niet nader heeft geconcretiseerd.
Had de minister artikel 17 van de Dublinverordening moeten toepassen?6. Eiser betoogt dat de minister de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken, gelet op eisers medische en psychische situatie. De lange periode van bijna een jaar dat eiser in onzekerheid verkeert over zijn asielprocedure is met name psychisch een zeer zware belasting. Eiser had altijd als doel om in Nederland asiel aan te vragen en hier met zijn broer een toekomst op te bouwen. Hij heeft het moeilijk in de huidige situatie en vraagt de minister met klem om alsnog eisers asielaanvraag in Nederland inhoudelijk te behandelen. Het belang van eiser van een inhoudelijke behandeling van zijn asielaanvraag in Nederland prevaleert boven het belang van de minister om eiser over te dragen aan Duitsland.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De minister heeft er de zitting terecht op gewezen dat eiser zijn psychische klachten niet me medische stukken heeft onderbouwd. Ook is niet bewezen dat Nederland het aangewezen land is voor medische behandeling. De minister mag aannemen dat de medische voorzieningen in Duitsland vergelijkbaar zijn met die in Nederland en beschikbaar voor eiser. De minister heeft verder in het besluit voldoende gemotiveerd dat het feit dat eiser bijna een jaar in Nederland verblijft, niet leidt tot de conclusie dat eisers asielaanvraag hier inhoudelijk behandeld moet worden. Vanaf het begin is aan eiser duidelijk gemaakt dat hij de Dublinprocedure doorloopt waardoor er geen sprake kan zijn van opgewekt vertrouwen dat de minister zijn asielaanvraag zou behandelen. [13] Tot slot heeft de minister terecht erop gewezen dat eisers intentie om in Nederland asiel aan te vragen om samen met zijn broer hier een toekomst op te bouwen niet bepalend is voor het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat volgens de Dublinverordening. [14] Bovendien is de broer van eiser geen gezinslid in de zin van de Dublinverordening [15] en heeft eiser zijn familieband niet onderbouwd. Daar komt nog bij dat eisers broer op 1 oktober 2024 aan Zwitserland is overgedragen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent het overdrachtsbesluit in stand blijft en eiser aan Duitsland kan worden overgedragen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zaak NL25.10654.
2.Rb. Den Haag (zp. Den Bosch) 1 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:22324.
3.ABRvS 24 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4303.
4.Arresten van het Hof van Justitie van 12 januari 2023, ECLI:EU:C:2023:4, C-323/21, C-324/21 en C-325/21 (arrest
5.Op grond van artikel 26, eerste lid, Dublinverordening.
6.Rb. Den Haag (zp. Middelburg) 17 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:2265.
7.Arresten van het Hof van Justitie van 12 januari 2023, ECLI:EU:C:2023:4, C-323/21, C-324/21 en C-325/21 (arrest
8.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 17 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7494.
9.Op grond van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening.
10.Op grond van artikel 24, tweede lid, van de Dublinverordening.
11.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1902.
12.Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Eurodacverordening (Verordening (EU) nr. 603/2013).
13.Tijdens het aanmeldgehoor op 12 mei 2024 is aangegeven dat een andere lidstaat verantwoordelijk zou worden voor zijn aanvraag. Op 13 juni 2024 kreeg eiser te horen dat hij naar Oostenrijk zou worden overgedragen. Op 1 juli 2024 werd bevestigd dat zijn aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk was. Vervolgens, op 20 november 2024, werd medegedeeld dat Duitsland nu de verantwoordelijkheid had overgenomen.
14.De criteria volgen uit artikel 7 van de Dublinverordening.
15.Artikel 2, onder g en h, van de Dublinverordening.