ECLI:NL:RBDHA:2024:22324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
NL24.26798
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de minister op basis van de Dublinverordening mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Oostenrijk. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat dit in zijn geval niet kan worden aangenomen. De rechtbank wijst erop dat de minister voldoende gemotiveerd heeft gereageerd op de beroepsgronden van eiser, en dat de stellingen van eiser over de opvangomstandigheden in Oostenrijk niet voldoende zijn om aan te tonen dat hij daar niet adequaat zal worden opgevangen. De rechtbank concludeert dat eiser geen gelijk krijgt en dat hij mag worden overgedragen aan Oostenrijk, zonder recht op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26798

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening (Dvo). Op grond van de Dvo neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 14 mei 2024 op grond van artikel 18, eerste lid, onder b van de Dvo bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek op 21 mei 2024 op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dvo aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel (IVS)
5. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Oostenrijk verplicht werd asiel aan te vragen en vervolgens gedurende een periode van circa 14 dagen in detentie heeft moeten verblijven. Hij heeft gezien dat mensen in een kamer met 32 personen dienden te verblijven onder mensonterende omstandigheden. Eiser heeft zich gediscrimineerd en slecht behandeld gevoeld en heeft geen advocaat toegewezen gekregen. Klagen over de zeer slechte leefomstandigheden was voor eiser in de praktijk dus niet mogelijk. Ter onderbouwing van zijn bevindingen wijst eiser op het AIDA Country Report Austria 2023 update, van 25 juni 2024. Op blz. 111 van dat rapport is te lezen dat het aantal gehuisveste asielzoekers in Oostenrijk sinds 2019 niet significant is gestegen, ondanks de significante toename van asielaanvragen in Oostenrijk in 2021. Een groot deel van de asielzoekers is doorgereisd, vanwege de moeilijke leefomstandigheden en de overvolle opvanglocaties. Eiser meent dat hieruit geconcludeerd moet worden dat er dermate grote problemen zijn in de opvang in Oostenrijk, dat hij bij overdracht aan Oostenrijk hoogstwaarschijnlijk van opvang verstoken zal blijven en op straat zonder voorzieningen zal moeten (over)leven. Een advocaat zal hij, net als vorige keer, nu naar alle waarschijnlijkheid ook niet toegewezen krijgen. Vanwege de afwezigheid van rechtsbijstand, het niet beheersen van de taal, de juridische wegen niet kennen en het op straat moeten leven bij terugkeer naar Oostenrijk, is klagen over de situatie in Oostenrijk in de praktijk voor eiser niet mogelijk. Zijns inziens heeft de minister in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd dat ondanks het AIDA rapport en eisers eerdere ervaringen ten aanzien van Oostenrijk wel van het IVS zou mogen worden uitgegaan.
6. De rechtbank overweegt als volgt. In zijn algemeenheid mag de minister ten aanzien van Oostenrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) nog bevestigd in de uitspraken van 3 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1695) en van 24 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1997). Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Zijn verwijzing naar wat hij heeft gezien en ervaren in Oostenrijk en de verwijzing naar bladzijde 111 van het AIDA-rapport zijn daarvoor reeds op zichzelf onvoldoende. Daaruit blijkt niet dat in Oostenrijk sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Ook eisers verdere stellingen over wat hij verwacht dat hem te wachten staat bij terugkeer als gevolg van de problemen in de opvang, kunnen op basis van het voorgaande al niet tot een geslaagd beroep leiden.
8. De rechtbank merkt daarbij nog het volgende op. Uit pagina 61 van het AIDA-rapport blijkt dat, vanwege het feit dat men lokaal terughoudend is om asielzoekers over te nemen van de federale opvangcentra, teruggekeerde Dublinclaimanten uiteindelijk enkele weken of zelfs maanden in grotere eerste opvangfaciliteiten moeten verblijven. Hieruit blijkt echter niet dat Dublinclaimanten geen toegang kunnen verkrijgen tot adequate opvang, noch blijkt hieruit dat de door eiser gestelde tekortkomingen onder het bereik van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest vallen. Verder blijkt uit pagina 96 van het rapport dat Dublinclaimanten normaliter allereerst naar het opvangcentrum in Traiskirchen worden gebracht waar ze worden geïnterviewd en dat daarna de Dublinclaimanten vervolgens opvang kunnen ontvangen in Traiskirchen of Thalham.
9. Bovendien ligt er ten aanzien van eiser een claimakkoord met de Oostenrijkse autoriteiten, waarmee zij garanderen dat eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen met inachtneming van de internationale verplichtingen. Mocht eiser toch problemen ervaren of meent eiser dat de Oostenrijkse autoriteiten zich niet houden aan hun internationale verplichtingen, ligt het op de weg van eiser om zich te wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten in Oostenrijk. Uit het door eiser aangehaalde AIDA-rapport blijkt niet dat dit onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. Eiser stelt dat hij door de afwezigheid van rechtsbijstand, het niet beheersen van de taal en omdat hij de juridische wegen niet kent niet kan klagen bij de autoriteiten, maar deze stelling is in het geheel niet onderbouwd en leidt reeds daarom niet tot een ander oordeel. Ook eisers gestelde detentie van 14 dagen en het niet toegewezen hebben gekregen van een advocaat, leiden gelet op het voorgaande niet tot een ander oordeel.
10. De stelling van eiser dat de minister het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd deelt de rechtbank niet. De minister is in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd ingegaan op de door eiser in de zienswijze aangevoerde gronden. Het AIDA-rapport update 2023 heeft eiser eerst in beroep naar voren gebracht, zodat de minister hier in het bestreden besluit nog niet op heeft kunnen reageren.
11. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en mag worden overgedragen aan Oostenrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.M. van de Voort, rechter, in aanwezigheid van mr. S.H. Snoeij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 1 oktober 2024.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.