ECLI:NL:RBDHA:2025:2265

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
NL24.46805
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake overdrachtsbesluit en zorgvuldigheidsgebrek in asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een overdrachtsbesluit van de minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, had op 5 mei 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat hij eerder op 6 december 2021 in Oostenrijk een asielaanvraag had ingediend. Nederland heeft op 14 mei 2024 een verzoek tot terugname naar Oostenrijk gestuurd, dat op 21 mei 2024 werd geaccepteerd. Echter, op 20 november 2024 heeft de minister een overdrachtsbesluit genomen om eiser naar Duitsland over te dragen, zonder dat eiser hierover voorafgaand was geïnformeerd of gehoord.

De rechtbank oordeelde dat de minister in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen. Eiser had niet de gelegenheid gekregen om zijn bezwaren tegen de overdracht aan Duitsland kenbaar te maken, wat in strijd is met de geldende procedures. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser, vastgesteld op € 907.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en transparantie in het bestuursrecht, vooral in zaken die de rechten van asielzoekers raken. De rechtbank heeft de procedure als onzorgvuldig beoordeeld, omdat eiser niet in de gelegenheid was gesteld om zijn standpunt te delen over de wijziging van de verantwoordelijke lidstaat.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46805

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder een overdrachtsbesluit genomen op grond van artikel 26, eerste lid, van de Dublinverordening. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb [2] uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1988 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 5 mei 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Bij besluit van 1 juli 2024 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. [3] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 6 december 2021 in Oostenrijk al een asielaanvraag had ingediend. Nederland heeft op grond hiervan op 14 mei 2024 een verzoek tot terugname verstuurd aan de Oostenrijkse autoriteiten. [4] Op 21 mei 2024 heeft Oostenrijk het verzoek geaccepteerd. [5] Het daartegen ingestelde beroep van eiser is bij uitspraak van 1 oktober 2024 ongegrond verklaard. [6] Eiser heeft op 8 oktober 2024 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 1 oktober 2024. Dit hoger beroep is bij uitspraak van 24 oktober 2024 ongegrond verklaard, [7] waarmee het besluit van 1 juli 2024 in rechte is vast komen te staan.
3. Op 15 oktober 2024 heeft Nederland de Oostenrijkse autoriteiten op de hoogte gesteld van eisers overdracht op 25 oktober 2024. De autoriteiten van Oostenrijk hebben op 16 oktober 2024 medegedeeld dat zij niet langer de verantwoordelijke lidstaat zijn en op 30 januari 2024 een terugnameverzoek van de autoriteiten van Duitsland hebben geaccepteerd.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder een overdrachtsbesluit genomen op grond van artikel 26, eerste lid, van de Dublinverordening. Gelet op de informatie van Oostenrijk heeft Nederland op 6 november 2024 een verzoek tot terugname verstuurd aan de Duitse autoriteiten. [8] Op 12 november 2024 heeft Duitsland het verzoek geaccepteerd. [9]
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. In de Dublinprocedure is gesproken over een overdracht aan Oostenrijk en niet aan Duitsland. Verweerder heeft geen voorafgaande informatie verstrekt over de wisseling van de lidstaat waar eiser aan wordt overgedragen. In het bestreden besluit wordt dit ook niet nader gemotiveerd. Ook is eiser niet gehoord en heeft hij niet de mogelijkheid gekregen om zijn bezwaren ten aanzien van een overdracht aan Duitsland kenbaar te maken. Daarnaast dient het terugnameverzoek op grond van artikel 21 van de Dublinverordening binnen drie maanden te worden verstuurd. Deze termijn is inmiddels verstreken. Eiser heeft zijn asielaanvraag namelijk op 5 mei 2024 ingediend en het terugnameverzoek aan Duitsland is verstuurd op 6 november 2024. Verder heeft eiser bezwaren tegen een overdracht aan Duitsland. De asielprocedure in Duitsland is slecht en eiser is slecht behandeld in Duitsland. Hij heeft geen gehoor of opvang gekregen en heeft ook geen gebruik kunnen maken van enige voorzieningen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De Dublinverordening biedt de mogelijkheid om, onder omstandigheden, af te zien van een persoonlijk onderhoud, zoals een gehoor. De praktische invulling van deze uitzondering is door verweerder vastgelegd in paragraaf C1/2.6 van de Vc. [10] Dit beleid bepaalt dat als een Dublingehoor heeft plaatsgevonden maar hierna blijkt dat er nieuwe feiten en omstandigheden naar voren komen die onderzoek of een aanvullend Dublingehoor behoeven, verweerder waar nodig (schriftelijk) contact opneemt met de vreemdeling en/of hem uitnodigt voor een aanvullend Dublingehoor. Voorts volgt uit het IB 2023/82 van verweerder dat bij de verschuiving van een verantwoordelijke lidstaat er een “brief wijziging claimland” wordt verstuurd en een los overdrachtsbesluit wordt genomen waarin wordt ingegaan op eventuele bezwaren die naar aanleiding van de brief zijn ingebracht.
7. Verweerder heeft nagelaten eiser aanvullend te horen of schriftelijk de gelegenheid te geven om zijn bezwaren ten aanzien van overdracht aan Duitsland kenbaar te maken. Niet gebleken is dat verweerder een “brief wijziging claimland” heeft verstuurd aan eiser. Eiser heeft hierdoor niet door middel van een zienswijze kunnen reageren op de verschuiving van de verantwoordelijke lidstaat. In het bestreden besluit zijn daarom geen bezwaren van eiser in overweging genomen. Eiser is door verweerders handelen benadeeld. Dit klemt te meer nu eiser in de beroepsprocedure heeft verklaard bezwaren te hebben tegen een overdracht aan Duitsland. Verweerder heeft in dit geval onzorgvuldig gehandeld door in afwijking van zijn beleid eiser niet in de gelegenheid te stellen om eventuele bezwaren ten aanzien van Duitsland kenbaar te maken. Gelet op het vorenstaande is de voorbereiding van het bestreden besluit niet zorgvuldig geweest en schiet de motivering tekort. De beroepsgrond slaagt.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De rechtbank komt gelet hierop niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijg eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 907 (negenhonderdzeven) aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 17 februari 2025 door mr. M.L. Weerkamp , rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger-beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hoger-beroepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening.
5.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, van de Dublinverordening.
8.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening.
9.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder c, van de Dublinverordening.
10.Vreemdelingencirculaire 2000.