ECLI:NL:RBDHA:2025:6541
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel en de rol van de loopbrief
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning asiel beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. W. Volkers, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. D.L. Boer, die de ingangsdatum van de verblijfsvergunning had vastgesteld op 25 september 2022. Eiser betoogt dat de ingangsdatum moet zijn 20 september 2022, de datum waarop hij zich als asielzoeker heeft gemeld in Ter Apel, zoals blijkt uit de overgelegde loopbrief.
De rechtbank heeft de minister de gelegenheid gegeven om schriftelijk te reageren op de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025, die relevant is voor de beoordeling van de ingangsdatum. De minister stelde dat het tijdsverschil van vijf dagen tussen de melding van de asielwens en de indiening van het aanvraagformulier M35-H te klein is om een inhoudelijke beoordeling te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser wel degelijk belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling, omdat een eerdere ingangsdatum van invloed kan zijn op toekomstige verblijfsaanvragen.
Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning onterecht heeft vastgesteld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en stelt de ingangsdatum vast op 20 september 2022, in overeenstemming met het Unierecht. De minister wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die op € 907,- worden vastgesteld. Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.