ECLI:NL:RBDHA:2025:6475
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor arbeid als zelfstandige door de minister van Asiel en Migratie
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Turkse onderdaan, tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor arbeid als zelfstandige. Eiser diende zijn aanvraag in op 16 november 2023, maar de minister van Asiel en Migratie wees deze af op 1 februari 2024, omdat eiser niet in het bezit was van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet van het mvv-vereiste werd vrijgesteld. Na bezwaar bleef de minister bij zijn afwijzing, wat leidde tot het beroep van eiser.
De rechtbank besloot dat een zitting niet nodig was, omdat partijen daarmee instemden. De kern van de zaak was of de minister het mvv-vereiste kon tegenwerpen aan eiser. Eiser betoogde dat dit in strijd was met het Turks associatierecht. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de meervoudige kamer, waarin het mvv-vereiste als afwijzingsgrond voor Turkse onderdanen ongegrond werd verklaard. Eiser had in zijn beroepschrift en nadere reactie van 14 maart 2025 zijn bezwaren toegelicht, maar de rechtbank oordeelde dat zijn gronden identiek waren aan die in eerdere procedures.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het beroep ongegrond was, wat betekende dat de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning in stand bleef. De minister was niet verplicht om de proceskosten van eiser te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. G.A. van der Straaten, in aanwezigheid van griffier mr. S.J.B. ter Beke, en werd openbaar gemaakt op 16 april 2025.