ECLI:NL:RBDHA:2025:6418

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
C/09/671600 / HA ZA 24-722
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadestaatprocedure inzake aansprakelijkheid voor schade door paalfundering onder woningen

In deze zaak vorderen eisers in conventie, [partij A sub 1] en [partij A sub 2], schadevergoeding in een schadestaatprocedure. De rechtbank had eerder in een bodemzaak geoordeeld dat gedaagden in conventie, [partij B sub 1] en [partij B sub 2], aansprakelijk zijn voor de schade van eisers als gevolg van het aanbrengen van een paalfundering onder hun woning. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om een deskundige te benoemen en vragen aan deze deskundige te stellen. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 maart 2025, waar partijen hun standpunten toelichtten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er significante schade te verwachten is aan de woning van eisers binnen vijf tot tien jaar, indien geen herstelmaatregelen worden genomen. De rechtbank heeft de kosten voor herstel geraamd op € 235.000, inclusief BTW, en heeft de eisers verzocht om een taxateur te benoemen om de verkoopwaarde van hun woning te bepalen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere beslissingen over de deskundigenkosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/671600 / HA ZA 24-722
Vonnis van 16 april 2025
in de zaak van

1.[partij A sub 1] te [woonplaats] ,

2.
[partij A sub 2]te [woonplaats] ,
eisers in conventie, verweerders in reconventie,
advocaat: mr. C.G. Huijsmans,
tegen

1.[partij B sub 1] te [woonplaats] ,

advocaat: mr. R.F. Ronday,
2.
[partij B sub 2]te [woonplaats] ,
advocaat: mr. A. Overweel,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie.
Partijen worden hierna [partij A sub 1] , [partij A sub 2] , [partij B sub 1] en [partij B sub 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 augustus 2024, met producties 1 tot en met 11;
- het herstelexploot van 20 augustus 2024;
- de akte indienen beslagstukken van de zijde van [partij A sub 1] en [partij A sub 2] , met producties 12 tot en met 14;
- de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijke eis in reconventie van de zijde van [partij B sub 2] , met producties 1 en 2;
- de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijke eis in reconventie van de zijde van [partij B sub 1] ;
- de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie van de zijde van [partij A sub 1] en [partij A sub 2] ;
- het tussenvonnis van 4 december 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
- de door [partij B sub 2] overgelegde productie 3;
- de door [partij B sub 1] overgelegde productie (de memorie van grieven in het hoger beroep van de aan deze schadestaatprocedure voorafgegane bodemzaak).
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 maart 2025. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt. Partijen hebben er desgevraagd geen bezwaar tegen gemaakt dat de rechtbank bij de beoordeling van het geschil beschikt over het dossier van zaak C/09/616443 / HA ZA 21-726.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[partij B sub 1] en [partij B sub 2] zijn de eigenaren van de woning gelegen aan de [adres 1] te [plaats] (hierna: [adres 1] ). [partij A sub 1] en [partij A sub 2] zijn de eigenaren van de woning aan [adres 2] te [plaats] (hierna: [adres 2] ). [adres 1] en [adres 2] vormen samen een zogenoemde twee-onder-een-kapwoning. [partij B sub 1] en [partij B sub 2] hebben in 2016 een met palen onderheide aanbouw geplaatst aan de achterzijde van [adres 1] . In december 2019 hebben [partij B sub 1] en [partij B sub 2] een paalfundering bestaande uit zes buispaaltjes onder hun woning aangebracht in de buitenmuren.
2.2.
In de procedure in de zaak met nummer C/09/616443 / HA ZA 21-726 heeft de rechtbank de aansprakelijkheid van [partij B sub 1] en [partij B sub 2] voor de schade van [partij A sub 1] en [partij A sub 2] als gevolg van het aanbrengen van de paalfundering beoordeeld. De rechtbank achtte de benoeming van een deskundige aangewezen en heeft bij vonnis van 22 februari 2023 de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (de Stab) als zodanig benoemd.
2.3.
De Stab heeft op 30 oktober 2023 een rapport uitgebracht. In dit rapport staat, voor zover van belang:

2.2 Meetgegevens [bedrijfsnaam 3]
(…)
De aanbouw van nummer [adres 2] ligt 20 tot 25 cm dieper dan de aanbouw van nummer [adres 1] en maximaal 15 cm dieper dan de erker aan de voorzijde van nummer [adres 2] . Zie afbeelding 2.11.
(…)
3.4
Toekomstig zakkingsgedrag
(…)
Op welke termijn deze schade op zal treden is niet te bepalen. De zakkingen door verdroging van het veenpakket verlopen niet lineair in tijd. Ze zijn afhankelijk van de weersomstandigheden, het beleid van het waterschap en eventuele wijzigingen door werkzaamheden in de omgeving.
In de afgelopen jaren is de fundering op staal ongeveer 4 mm per jaar gezakt (zie afbeelding 2.12). Over het algemeen wordt een rotatie van 1/300 voor een woning nog acceptabel geacht. Over de breedte van de woning is dit 6750/300 = 22,5 mm. Bij een zakking van 4 mm per jaar wordt dit na ongeveer 6 jaar bereikt. STAB schat daarom dat binnen 5 à 10 jaar significante schade te verwachten is.
Die schade kan gerepareerd worden, maar omdat het zakkingsproces niet stopt, zal herhaaldelijk repareren nodig zijn. Ook kunnen reparaties omvangrijk zijn, bijvoorbeeld wanneer de scheefstand van de vloer niet meer acceptabel is. Uiteindelijk zal de zakking zodanig zijn dat de woning niet meer voor bewoning geschikt is.
(…)
3.8.1
Herstelopties
In voorgaande paragrafen beschrijft STAB dat de zorg dat de door gedaagden uitgevoerde wijzigingen aan de fundering op relatief korte termijn tot schade aan [adres 2] zullen leiden, terecht is. Dit betekent dat maatregelen nodig zijn. [bedrijfsnaam 3] heeft in zijn rapportage drie herstelmogelijkheden genoemd:
Alle naast de gevels van [adres 1] aangebrachte funderingspalen ontkoppelen van de fundering;
De panden [adres 1] en [adres 2] van elkaar scheiden door het plaatsen van een nieuwe gedilateerde woningscheidende bouwmuur;
[adres 2] geheel voorzien van een nieuwe paalfundering, zowel voor de dragende buitengevels als voor de constructief dragende binnenwanden en de gemeenschappelijke bouwmuur.
STAB ziet naast deze door [bedrijfsnaam 3] genoemde maatregelen geen andere opties voor herstel.
3.8.2
Optie 1
Optie 1 leidt volgens STAB niet tot het door eisers gewenste resultaat. De nieuwe fundering kan losgemaakt worden van het bestaande gebouw door het beton en de stalen consoles langs de lijn van de bestaande fundering los te zagen (afbeelding 3.5).
(…)
Omdat de aanbouw van [adres 1] nog wel op palen gefundeerd is, en daardoor het zakken van de achtergevel van het oorspronkelijk hoofdgebouw voorkomt, blijft de kans bestaan dat deze situatie in de toekomst ook bij [adres 2] tot schade leidt. Daarnaast zal deze situatie bij [adres 1] zeker tot schade leiden, waardoor deze optie voor beide partijen onwenselijk is.
3.8.4
Optie 3
Naar de mening van STAB is optie 3 daarom de enige realistische optie. (…)
(…)

4.Beantwoording van de vragen

6. (…)
De aanwezigheid van de nieuw aangebrachte funderingselementen aan [adres 1] en het ontbreken van een paalfundering bij [adres 2] , zal leiden tot ongelijke verzakking van de twee woningen (zie paragraaf 3.4). Zoals in paragraaf 3.6 is beschreven, heeft dit nog niet tot zichtbare schade aan [adres 2] geleid.
Binnen vijf tot tien jaar zal echter met zekerheid significante bouwkundige schade aan [adres 2] optreden. Er is schade te verwachten aan de voorgevel, aan de achtergevel van het oorspronkelijk hoofdgebouw (de muur waar de aanbouw tegenaan geplaatst is) en aan de gemeenschappelijke bouwmuur, vanwege het in paragraaf 3.4 beschreven toekomstig zakkingsgedrag. De schade zal optreden in de vorm van scheuren in het metselwerk en de fundering. Daarnaast kunnen deuren en ramen gaan klemmen. Ook zijn bijvoorbeeld lekkages niet uit te sluiten, wanneer door scheef zakken van [adres 2] de bouwkundige afwerking niet goed meer aansluit.
11. (…)
(…) Dit betekent dat werkzaamheden aan de fundering van [adres 2] op korte termijn noodzakelijk zijn. Dit is aanzienlijk eerder dan noodzakelijk zou zijn geweest als de funderingswerkzaamheden aan [adres 1] niet hadden plaatsgevonden en de aanbouw van [adres 1] niet onderheid zou zijn. Deze noodzakelijke funderingswerkzaamheden zullen uiteindelijk wel leiden tot waardestijging van [adres 2] , ten opzichte van de situatie waarbij beide woningen niet voorzien zouden zijn van een paalfundering.
STAB kan geen percentuele aansprakelijkheid bepalen voor de waardevermindering van de woning van eisers. Hiervoor moeten drie bedragen met elkaar vergeleken worden:
  • De verkoopwaarde van [adres 2] wanneer beide woningen op staal gefundeerd zijn;
  • De verkoopwaarde van [adres 2] wanneer beide woningen op palen gefundeerd zijn;
  • De kosten voor eisers voor het funderingsherstel in de huidige situatie (zie vraag 12).
Om de verkoopwaarde van [adres 2] te bepalen adviseert STAB om advies in te winnen bij een makelaar/taxateur die bekend is met de plaatselijke woningmarkt.
12. (…)
In paragraaf 3.8 heeft STAB beschreven dat alleen de door [bedrijfsnaam 3] genoemde derde optie, het voorzien van [adres 2] van een paalfundering, realistisch wordt geacht. ABT bv heeft onder verantwoordelijkheid van STAB een kostenraming voor deze variant gemaakt. Die raming is opgenomen in bijlage STAB-3.1.
De kosten voor het funderingsherstel bedragen prijspeil augustus 2023 afgerond € 235.000,-- inclusief BTW. Prijspeil derde kwartaal 2019 was dit € 198.000,-- inclusief BTW. (…)’
2.4.
Bij vonnis van 15 mei 2024 in zaak C/09/616443 / HA ZA 21-726 heeft deze rechtbank, samengevat:
  • voor recht verklaard dat [partij B sub 1] en [partij B sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van [partij A sub 1] en [partij A sub 2] als gevolg van het aanbrengen van een paalfundering onder de voorgevel, zijgevel en aanbouw van [adres 1] ;
  • [partij B sub 1] en [partij B sub 2] hoofdelijk veroordeeld om een voorschot op de te lijden schade ter hoogte van € 82.092,96 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020, en bepaald dat de resterende schade nader wordt opgemaakt bij staat en te vereffenen volgens de wet;
  • dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.5.
Hussen en [partij B sub 2] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 15 mei 2024 bij het gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof).

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[partij A sub 1] en [partij A sub 2] vorderen in conventie, samengevat, dat de rechtbank [partij B sub 1] en [partij B sub 2] veroordeelt tot vergoeding van de schade die in deze schadestaatprocedure door de rechtbank zal worden vastgesteld, onder veroordeling van [partij B sub 1] en [partij B sub 2] in de buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.2.
[partij A sub 1] en [partij A sub 2] hebben de schade als volgt uitgewerkt:
Kosten voor herstel
Begrote kosten voor preventief herstel € 235.000,00
Minus reeds bij vonnis toegekende bedrag € 82.092,96 -/-
Subtotaal excl. wettelijke rente* € 139.250,15
Deskundigenkosten
[naam 1] d.d. 4 mei 2022 € 503,66
Blauwdruk d.d. 1 maart 2022 € 350,90
[bedrijfsnaam 1] d.d. 3 mei 2022 € 1.376,38
[bedrijfsnaam 1] d.d. 28 oktober 2023 € 442,86
[naam 2] d.d. 20 februari 2023 € 629,20
Wettelijke rente over iedere post P.M.
Inflatie op kosten vanaf 1 september 2023 P.M. +/+
Subtotaal excl. P.M. € 3.303,00
Beslagkosten, executiemaatregelen, wettelijke rente en inflatie
Griffierecht conservatoir beslag € 320,00
Beslagkosten conservatoir € 443,24
Wettelijke rente over de bovenstaande twee posten P.M.
Wettelijke rente over proceskostenveroordeling van
€ 21.877,24 vanaf 15 mei 2024 P.M.
*Wettelijke rente op reeds toegekend bedrag tot
1 september 2024 € 13.656,89 +/+
Wettelijke rente op reeds toegekend bedrag vanaf
1 september 2024 P.M.
Subtotaal excl. P.M. € 15.183,37
TOTAAL excl. P.M. € 157.736,52
3.3.
[partij A sub 1] en [partij A sub 2] leggen hieraan ten grondslag dat de Stab de kosten voor herstel van de schade heeft begroot op € 235.000,-- inclusief btw, uitgaande van het prijspeil van augustus 2023. [partij A sub 1] en [partij A sub 2] verwachten dat de kosten voor herstel inmiddels zijn gestegen en zullen stijgen tot het moment waarop het daadwerkelijke herstel plaatsvindt. Van het bedrag van € 235.000,00 hebben zij het reeds toegekende voorschot van € 82.092,96 afgetrokken. Verder stellen [partij A sub 1] en [partij A sub 2] dat zij ter vaststelling van de aansprakelijke partij en ter vaststelling van de schade gebruik hebben moeten maken van de adviezen van deskundigen.
3.4.
[partij B sub 1] en [partij B sub 2] voeren verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna bij de beoordeling verder in.
In (voorwaardelijke) reconventie
3.6.
[partij B sub 1] en [partij B sub 2] vorderen, voor het geval de rechtbank [partij A sub 1] en [partij A sub 2] ontvankelijk acht in hun vorderingen, samengevat, dat de rechtbank:
1. [partij A sub 1] en [partij A sub 2] veroordeelt om binnen vier weken na dit vonnis een (buispaal)fundering bij/onder [adres 2] te hebben aangebracht zoals [partij B sub 1] en [partij B sub 2] dit in een eerder stadium hebben gedaan onder [adres 1] ;
en indien [partij A sub 1] en [partij A sub 2] nalaten te voldoen aan het onder 1 gevorderde:
2. voor recht verklaart dat [partij A sub 1] en [partij A sub 2] onrechtmatig handelen jegens [partij B sub 1] en [partij B sub 2] ;
3. voor recht verklaart dat [partij A sub 1] en [partij A sub 2] aansprakelijk zijn voor de door [partij B sub 1] en [partij B sub 2] te lijden schade, op te maken bij staat;
een en ander onder veroordeling van [partij A sub 1] c.s in de proceskosten, vermeerderd met rente.
3.7.
[partij B sub 1] en [partij B sub 2] stellen dat [partij A sub 1] en [partij A sub 2] onrechtmatig jegens hen handelen door geen maatregelen te treffen ter verbetering en/of herstel van hun woning en door te weigeren de buispaalfundering die [partij B sub 1] en [partij B sub 2] hebben aangebracht eveneens onder hun woning te laten aanbrengen. Vanwege de verzakkingen van de grond ter plaatse en als gevolg van de bouwwerkzaamheden van [partij A sub 1] en [partij A sub 2] zal niet alleen de woning van [partij A sub 1] en [partij A sub 2] maar ook die van [partij B sub 1] en [partij B sub 2] beschadigd raken, omdat de woning van [partij A sub 1] en [partij A sub 2] niet gefundeerd/verstevigd is.
3.8.
[partij A sub 1] en [partij A sub 2] voeren verweer.
3.9.
Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna bij de beoordeling verder in.

4.De beoordeling

In conventie
Vordering ondeugdelijk gemotiveerd of onbepaald?
4.1.
[partij B sub 1] voert aan dat [partij A sub 1] en [partij A sub 2] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen aangezien de vorderingen niet of ondeugdelijk zijn gemotiveerd en onbepaald zijn. Volgens [partij B sub 1] hebben [partij A sub 1] en [partij A sub 2] niet aan hun stelplicht voldaan door niet duidelijk te maken welk bedrag zij op welke grond(en) vorderen.
4.2.
De rechtbank gaat voorbij aan dit verweer. Weliswaar hebben [partij A sub 1] en [partij A sub 2] in het petitum van de dagvaarding geen bedrag genoemd, maar zij hebben bij de dagvaarding een schadestaat gevoegd, die onder 3.2 is weergegeven. Van onbepaaldheid is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Voor zover de door [partij A sub 1] en [partij A sub 2] gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, zal de rechtbank de schadevergoeding vaststellen op nihil of op een lager bedrag vaststellen dan door [partij A sub 1] en [partij A sub 2] gevorderd. Voor niet-ontvankelijkheid bestaat geen aanleiding.
Vorderingen gedurende hoger-beroepsprocedure
4.3.
[partij B sub 1] en [partij B sub 2] verzoeken om aanhouding van deze zaak, althans voeren aan dat [partij A sub 1] en [partij A sub 2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen moeten worden verklaard, althans dat de vorderingen moeten worden afgewezen. [partij B sub 1] en [partij B sub 2] hebben namelijk hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 15 mei 2024. Zij hebben er belang bij om, zolang nog niet op het hoger beroep is beslist, niet met een onomkeerbare situatie te worden geconfronteerd. [partij A sub 1] en [partij A sub 2] zullen zich bij toewijzing van de gevorderde schadevergoeding richten op het enige vermogensbestanddeel van [partij B sub 1] , namelijk de woning [adres 1] . [partij B sub 2] is mede-eigenaar van deze woning en woont met haar minderjarige kinderen in deze woning; zij heeft geen ook andere vermogensbestanddelen dan deze woning.
Verzoek aanhouding
4.4.
Wat betreft de aansprakelijkheid is er nog geen onherroepelijke eindbeslissing. Indien het Hof het vonnis van 15 mei 2024 vernietigt, komt de grondslag van deze schadestaatprocedure te vervallen. De rechtbank onderkent dat [partij B sub 1] en [partij B sub 2] er belang bij hebben om, in ieder geval zolang er onzekerheid bestaat over de aansprakelijkheid, hun woning nog niet te verkopen en dat toewijzing van de gevorderde schadevergoeding daartoe zou kunnen leiden.
4.5.
Daartegenover staat dat partijen al sinds 2021 aan het procederen zijn, terwijl ongewis is wanneer het Hof een arrest zal wijzen en of dit dan het eindstation is. Uit het rapport van de Stab volgt dat, als geen herstel plaatsvindt, binnen vijf tot tien jaar schade zal optreden (de rechtbank begrijpt: binnen vijf tot tien jaar na het uitbrengen van dit rapport). [partij A sub 1] en [partij A sub 2] hebben er dus een belang bij om tijdig (over de financiële middelen te beschikken om) de fundering te herstellen. Tijdens de zitting van 12 maart 2025 hebben [partij A sub 1] en [partij A sub 2] ook toegelicht dat zij in oktober 2025 willen gaan wonen in een appartement dat wordt gebouwd naast [adres 2] . Als zij over de financiële middelen beschikken, willen zij dan de fundering van [adres 2] herstellen.
4.6.
De rechtbank wijst, gelet op de belangen van [partij A sub 1] en [partij A sub 2] , de verzoeken om aanhouding af. Zij weegt daarbij mee dat zij de plicht heeft te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure (artikel 20 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden).
Niet-ontvankelijkheid of afwijzing wegens hoger-beroepsprocedure
4.7.
Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om vanwege de hoger-beroepsprocedure [partij A sub 1] en [partij A sub 2] niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen of om de vorderingen af te wijzen.
4.8.
De rechtbank sluit aan bij vaste rechtspraak over de tenuitvoerlegging van vonnissen. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar bij voorraad dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. [1] Bij de toepassing van voormelde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
4.9.
Zoals volgt uit hetgeen is overwogen onder 4.6, weegt het belang van [partij B sub 1] en [partij B sub 2] bij behoud van de bestaande toestand niet zwaarder dan het belang van [partij A sub 1] en [partij A sub 2] bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van 15 mei 2024. Dat volgens [partij B sub 2] uit onderzoek door contra-expert ing. [naam 3] (hierna: [naam 3] ) zal blijken dat het vonnis van 15 mei 2024 vernietigd zal worden, kan, zoals volgt uit hetgeen is overwogen onder 4.8, geen rol spelen. De omstandigheid dat onderzoek nodig is, betekent naar het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een kennelijke misslag.
Belang
4.10.
[partij B sub 1] voert aan dat [partij A sub 1] en [partij A sub 2] geen belang hebben bij de gevorderde schadevergoeding, aangezien zij naar een nieuw appartement gaan verhuizen. [partij A sub 1] en [partij A sub 2] zijn volgens hem enkel gericht op het verkrijgen van een hoge schadevergoeding, niet op herstel van de fundering van [adres 2] . Ook [partij B sub 2] vindt dat de vorderingen om deze reden moeten worden afgewezen.
4.11.
Zoals is overwogen onder 4.5, hebben [partij A sub 1] en [partij A sub 2] tijdens de zitting van 12 maart 2025 toegelicht dat zij, als zij over de financiële middelen beschikken, de fundering van [adres 2] willen herstellen. De rechtbank acht dan ook voldoende belang aanwezig bij de vorderingen van [partij A sub 1] en [partij A sub 2]
4.12.
Dat [partij A sub 1] en [partij A sub 2] zich hebben verzet tegen het verwijderen van de paalfundering van [adres 1] , waarvoor een omgevingsvergunning was aangevraagd, wil niet zeggen dat zij niet de fundering (op andere wijze) willen herstellen. Zij hebben erop gewezen dat de Stab het verwijderen van de paalfundering van [adres 1] voor beide partijen als onwenselijk heeft beschouwd. De rechtbank ziet ook voor het overige geen aanwijzingen dat [partij A sub 1] en [partij A sub 2] niet daadwerkelijk de fundering van [adres 2] zullen herstellen.
Herstelkosten
4.13.
De Stab heeft de kosten voor het funderingsherstel, uitgaande van het prijspeil van augustus 2023, geraamd op € 235.000,--; uitgaande van het prijspeil van het derde kwartaal van 2019 was dit € 198.000,--.
4.14.
[partij B sub 1] en [partij B sub 2] voeren aan dat de rechtbank bij het begroten van de schade zich niet mag baseren op het rapport van de Stab. Ten eerste kent het Stab-rapport volgens hen elementaire gebreken. Volgens [partij B sub 1] en [partij B sub 2] ontbreekt adequaat funderingsonderzoek en zijn er meetgebreken. [naam 3] onderzoekt de situatie en heeft het Stab-rapport aan een herbeoordeling onderworpen. Bovendien hebben [partij A sub 1] en [partij A sub 2] deskundigen niet consequent geïnformeerd. Tegen de Stab hebben zij gezegd dat hun woning geen paalfundering heeft, terwijl in het rapport van ing. [naam 4] van [bedrijfsnaam 2] B.V. (hierna: [naam 4] ) staat dat [partij A sub 1] en [partij A sub 2] niet beter weet dan dat hun woning op palen staat. Ten tweede voeren [partij B sub 1] en [partij B sub 2] aan dat het rapport van de Stab niet is opgemaakt ter vaststelling van door [partij A sub 1] en [partij A sub 2] geleden schade. Dit heeft drs. [naam 5] (hierna: [naam 5] ), werkzaam bij de Stab en betrokken bij het rapport, volgens [partij B sub 1] en [partij B sub 2] aan de zus van [partij B sub 2] bevestigd.
4.15.
De rechtbank gaat voorbij aan de bezwaren van [partij B sub 1] en [partij B sub 2] zal het rapport van Stab tot uitgangspunt nemen bij het begroten van de herstelkosten. Zij overweegt daartoe als volgt.
4.16.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [partij B sub 1] en [partij B sub 2] onvoldoende geconcretiseerd welke elementaire gebreken het rapport van de Stab kent. In de rapporten van [naam 4] van 27 februari 2019 en 7 januari 2020 staat dat [adres 2] is gefundeerd op staal. De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat de Stab daarvan ten onrechte is uitgegaan. Wat betreft de meetgebreken overweegt de rechtbank het volgende. De Stab is volgens [partij B sub 1] ten onrechte uitgegaan van de meetgegevens van ing. [naam 6] van [bedrijfsnaam 3] waarin staat dat de aanbouw van [adres 2] 20 tot 25 cm dieper zou liggen dan de aanbouw van [adres 1] . [partij B sub 1] heeft verwezen naar een bijlage bij het Stab-rapport waaruit zou blijken dat er geen enkel hoogteverschil is tussen de goten. Zonder nadere toelichting is de rechtbank niet duidelijk hoe uit de hoogte van de goten blijkt dat de diepte van de aanbouwen gelijk is. Belangrijker nog is dat [partij B sub 1] en [partij B sub 2] niet hebben toegelicht dat de gestelde gebreken ertoe (kunnen) leiden dat de herstelkosten lager zijn dan door de Stab geraamd.
4.17.
[partij A sub 1] en [partij A sub 2] betwisten dat [naam 5] aan de zus van [partij B sub 2] heeft laten weten dat het rapport van de Stab niet is opgemaakt ter vaststelling van door [partij A sub 1] en [partij A sub 2] geleden schade. Naar aanleiding daarvan hebben [partij B sub 1] en [partij B sub 2] geen gegevens overgelegd die onderbouwen dat [naam 5] dit heeft gezegd. De rechtbank kan daarom niet als vaststaand beschouwen dat [naam 5] dit daadwerkelijk heeft gezegd, nog afgezien van de vraag of deze enkele beweerdelijke mededeling de schadevaststelling op losse schroeven zou kunnen zetten.
4.18.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat het tussenvonnis van 22 februari 2023 in zaak C/09/616443 / HA ZA 21-726 naar de Stab is gestuurd. In dat tussenvonnis staan de vorderingen van [partij A sub 1] en [partij A sub 2] in zaak C/09/616443 / HA ZA 21-726. Deze vorderingen hadden betrekking op de aansprakelijkheid van [partij B sub 1] en [partij B sub 2] voor schade van [partij A sub 1] en [partij A sub 2] , een voorschot op de schade en verwijzing naar de schadestaatprocedure. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de context van de aan de Stab gestelde vragen aan de Stab duidelijk is geweest.
4.19.
Daar voegt de rechtbank aan toe dat de wet haar een grote vrijheid geeft bij het begroten van schade. [2] Zij ziet geen reden waarom zij zich niet zou kunnen baseren op een rapport waarin de herstelkosten van de fundering van [adres 2] zijn geraamd, ook als dit rapport niet bedoeld is om de schade van [partij A sub 1] en [partij A sub 2] vast te stellen.
4.20.
[partij B sub 1] en [partij B sub 2] voeren verder aan dat er volgens de Stab geen actuele schade is als gevolg van de door hen aangebrachte paalfundering. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar het vonnis van 15 mei 2024, r.o. 2.21, dat de Stab - in 2023 - inderdaad heeft geconcludeerd dat geen zichtbare schade is opgetreden, vier jaar na de funderingswerkzaamheden uit 2019. De rechtbank gaat er echter van uit dat de Stab heeft bedoeld dat binnen vijf tot tien jaar na haar rapport bouwkundige schade aan [adres 2] zal optreden. Dat deze nog niet zichtbaar was in 2023, wil niet zeggen dat deze niet zal ontstaan. Voor zover [partij B sub 1] en [partij B sub 2] menen dat toekomstige schade geen rol kan spelen in een procedure als deze, kan de rechtbank dat niet volgen. Zij zijn ook aansprakelijk voor toekomstige schade (zie ook artikel 6:105 BW).
4.21.
[partij B sub 1] en [partij B sub 2] voeren voorts aan dat er schadeoorzaken zijn die voor rekening en risico van [partij A sub 1] en [partij A sub 2] komen. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om uit te gaan van lagere herstelkosten dan door de Stab geraamd. Zij gaat hierna in op de drie door [partij B sub 1] en [partij B sub 2] aangevoerde schadeoorzaken.
Niet meewerken
4.22.
[partij A sub 1] en [partij A sub 2] hebben volgens [partij B sub 1] en [partij B sub 2] geweigerd mee te werken aan het aanbrengen van een paalfundering waarmee het verzakkingsproces van beide woningen zou zijn gestopt. Onder verwijzing naar het vonnis van 15 mei 2024, r.o. 2.37, overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat [partij A sub 1] en [partij A sub 2] bij [adres 2] nu nog geen funderingswerkzaamheden hebben uitgevoerd geen omstandigheid is die [partij A sub 1] en [partij A sub 2] kan worden toegerekend.
Schadevergoeding gemeente
4.23.
Ook hebben [partij A sub 1] en [partij A sub 2] volgens [partij B sub 1] en [partij B sub 2] de schadevergoeding die zij van de gemeente [plaats] hebben ontvangen wegens de schade als gevolg van zwaar verkeer niet aangewend om die schade te repareren. Onder verwijzing naar het vonnis van 15 mei 2024, r.o. 2.26, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de gestelde schade (deels) is veroorzaakt door het niet repareren van de trillingsschade.
Nieuwbouwproject
4.24.
Verder wordt op korte afstand van de woningen een nieuwbouwproject van [partij A sub 1] en [partij A sub 2] ontwikkeld en ontstaan verzakkingen door heiwerkzaamheden en het zware bouwverkeer dat af en aan rijdt, aldus [partij B sub 1] en [partij B sub 2] . In het vonnis van 15 mei 2024, r.o. 2.27, heeft de rechtbank overwogen dat [partij A sub 1] en [partij A sub 2] tijdens de zitting van 5 april 2024 desgevraagd te kennen hebben gegeven dat de bouwwerkzaamheden naast [adres 2] nog niet waren begonnen. Niet in geschil is dat de (voorbereidende) werkzaamheden inmiddels zijn begonnen. Voor zover die werkzaamheden hebben geleid tot aanvullende schade, kan deze schade niet hebben geleid tot een te hoge inschatting van de herstelkosten door de Stab. Ten tijde van het onderzoek door de Stab hadden deze werkzaamheden immers nog niet plaatsgevonden.
Waardevermeerdering
4.25.
[partij B sub 1] en [partij B sub 2] voeren aan dat, als de schade wordt begroot op basis van de door de Stab geraamde herstelkosten, dit een onredelijk voordeel oplevert voor [partij A sub 1] en [partij A sub 2] . Zij kunnen namelijk een paalfundering onder [adres 2] laten aanbrengen, hetgeen leidt tot een verbetering en waardevermeerdering van hun woning.
4.26.
De rechtbank is van oordeel dat, om de schade van [partij A sub 1] en [partij A sub 2] te begroten, het voordeel voor [partij A sub 1] en [partij A sub 2] van het laten aanbrengen van een paalfundering onder [adres 2] in mindering moet worden gebracht op de herstelkosten. Voor de beoordeling van het voordeel dat [partij A sub 1] en [partij A sub 2] hebben indien de gevorderde schadevergoeding wordt toegewezen acht de rechtbank de benoeming van een deskundige aangewezen. Dit voordeel hangt namelijk samen met de waarde van [adres 2] .
4.27.
De rechtbank is voornemens een taxateur te benoemen die bekend is met de plaatselijke woningmarkt. Partijen is gevraagd om tijdens de schorsing van de zitting van 12 maart 2025 te overleggen over een mogelijk te benoemen taxateur en de aan een taxateur te stellen vragen. Dit heeft niet tot suggesties van partijen geleid.
4.28.
De rechtbank heeft op basis van de website van de Nederlands Register Vastgoed Taxateurs vastgesteld dat in [plaats] vijf register-taxateurs zijn gevestigd, te weten:
[naam 7] van [bedrijfsnaam 4] ;
[naam 8] van [bedrijfsnaam 5] ;
[naam 9] van Bij [bedrijfsnaam 6] B.S.;
[naam 10] van [bedrijfsnaam 7] ; en
[naam 11] van [bedrijfsnaam 7] .
4.29.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen om eventuele bezwaren tegen deze taxateurs naar voren te brengen. De rechtbank zal vervolgens deze taxateurs, voor zover daartegen geen gegronde bezwaren bestaan, benaderen in bovenstaande volgorde. Per taxateur zal worden gevraagd of hij/zij voldoende onpartijdig is om het onderzoek te verrichten, of hij/zij beschikbaar en bereid is het onderzoek te verrichten en op welke termijn hij/zij het onderzoek kan verrichten. Verder zal de taxateur worden gevraagd om de kosten van het onderzoek te begroten. Vervolgens zullen de begrote kosten aan partijen worden voorgelegd.
4.30.
De door de taxateur begrote kosten moeten als voorschot worden gestort. In overeenstemming met de hoofdregel dat de eisende partij dat dient te doen, zullen [partij A sub 1] en [partij A sub 2] het voorschot dienen te storten. Uiteindelijk zal de rechtbank bij een definitieve beslissing over de vorderingen van [partij A sub 1] en [partij A sub 2] bepalen wie van partijen veroordeeld worden in de kosten van het deskundigenbericht.
4.31.
De rechtbank is verder voornemens de te benoemen taxateur de volgende vragen te stellen:
Wat is de verkoopwaarde van [adres 2] op 1 november 2025 ervan uitgaande dat deze woning op staal is gefundeerd?
Wat is de verkoopwaarde van [adres 2] op 1 november 2025 ervan uitgaande dat deze woning, net als [adres 1] , op palen zal zijn gefundeerd?
Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
4.32.
De rechtbank neemt als uitgangspunt de verkoopwaardes op 1 november 2025, omdat [partij A sub 1] en [partij A sub 2] , zoals is overwogen onder 4.5, in oktober 2025 in een appartement willen gaan wonen en dan de fundering van [adres 2] willen herstellen. Verder neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat het voor een taxateur moeilijk zal zijn om verkoopwaardes te bepalen op een datum die verder in de toekomst is gelegen dan een datum dit jaar.
4.33.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen om zich uit te laten over de onder 4.31 opgenomen vragen.
Tussenconclusie
4.34.
De rechtbank zal bij eindvonnis beslissen over de gevorderde schadevergoeding. Hiervoor zal de waardevermeerdering in mindering worden gebracht op de herstelkosten. [partij A sub 1] en [partij A sub 2] hebben zich het recht voorbehouden om gedurende de schadestaatprocedure te rekenen met een prijsindexcijfer. De rechtbank zal [partij A sub 1] en [partij A sub 2] na het deskundigenonderzoek in de gelegenheid stellen te onderbouwen van welke kosten moet worden uitgegaan per 1 november 2025.
Deskundigenkosten, buitengerechtelijke kosten en proceskosten
4.35.
De rechtbank zal bij eindvonnis beslissen over de door [partij A sub 1] en [partij A sub 2] gevorderde deskundigenkosten, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
4.36.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
In (voorwaardelijke) reconventie
4.37.
De voorwaarde die aan de vorderingen in reconventie is verbonden, dat de rechtbank [partij A sub 1] en [partij A sub 2] ontvankelijk acht in hun vorderingen, is in vervulling gegaan, zoals volgt uit hetgeen in conventie is overwogen. De rechtbank zal daarom de vorderingen in reconventie beoordelen.
4.38.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [partij B sub 1] en [partij B sub 2] onvoldoende onderbouwd dat [partij A sub 1] en [partij A sub 2] onrechtmatig jegens hen handelen door de fundering van [adres 2] nog niet te herstellen. Voor zover verzakkingen en/of werkzaamheden naast [adres 2] hebben geleid of leiden tot schade aan [adres 1] , is die schade in deze procedure niet aan de orde. De schadestaatprocedure biedt geen ruimte voor reconventionele vorderingen die niet samenhangen met de schade waarop de conventionele vorderingen zien. [3]
4.39.
Voor zover [partij B sub 1] en [partij B sub 2] menen dat [partij A sub 1] en [partij A sub 2] vanwege de op hun rustende schadebeperkingsplicht de fundering van [adres 2] op korte termijn moeten herstellen, is deze stelling onvoldoende onderbouwd. Op zichzelf kan het niet voldoen aan een schadebeperkingsplicht niet als onrechtmatig worden beschouwd. Bovendien kan van [partij A sub 1] en [partij A sub 2] niet worden verwacht dat zij de herstelkosten volledig voorschieten. [partij B sub 1] en [partij B sub 2] hebben immers nog niet (een deel van) het voorschot op de te lijden schade aan [partij A sub 1] en [partij A sub 2] betaald, hoewel zij daartoe al bij vonnis van 15 mei 2024 zijn veroordeeld.
4.40.
Tot slot hebben [partij B sub 1] en [partij B sub 2] niet onderbouwd dat de gevorderde werkzaamheden leiden tot opheffing van de gestelde onrechtmatigheid. [partij A sub 1] en [partij A sub 2] hebben erop gewezen dat deze werkzaamheden er niet toe leiden dat de woning scheidende bouwmuur op een paalfundering wordt geplaatst, terwijl de Stab als enige optie voor herstel het geheel voorzien van de woning van [partij A sub 1] en [partij A sub 2] van een nieuwe paalfundering aanvaardbaar heeft geacht. Namens [partij B sub 2] is tijdens de zitting van 12 maart 2025 erkend dat de vordering in reconventie misschien bouwkundig niet helemaal juist is verwoord, maar heeft deze vordering niet gewijzigd.
4.41.
De rechtbank zal bij eindvonnis beslissen over de proceskosten.
4.42.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 14 mei 2025 voor het nemen van een akte over de te benoemen deskundige en de door de deskundige te beantwoorden vragen;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan;
In (voorwaardelijke) reconventie
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.
Type: 3053

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
2.Zie de conclusie van de procureur-generaal van 15 maart 2024, ECLI:NL:PHR:2024:286, voorafgaand aan het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1314.
3.Zie het arrest van het gerechtshof Den Haag van 11 februari 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2807.