Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
NJ1995, 288 (Poot/ABP) én omdat het hem op grond van de huurovereenkomst niet was toegestaan om het gehuurde te laten exploiteren door een derde, zoals Zoop B.V., de partij die volgens de eigen stellingen van [appellant] degene is die primair de schade heeft geleden;
Ad a. (redelijke termijn).De schadevordering van [appellant] die het hof in aanmerking neemt is die welke ter begroting was verwezen naar de schadestaatprocedure. [geïntimeerde] wist dat die zou komen. [geïntimeerde] was immers tot schadevergoeding (nader op te maken bij staat) veroordeeld. Die vordering was op het moment van het uitbrengen van de schadestaat niet verjaard, noch had [appellant] – door het enkele tijdsverloop sinds het arrest in de hoofdzaak – zijn rechten ter zake verwerkt.. [geïntimeerde] stelt wel dat hij door het tijdverloop in zijn verweer is en wordt bemoeilijkt, maar in zijn algemeenheid kan die stellingname de door [geïntimeerde] bepleite afwijzing van de vorderingen van [appellant] niet dragen. [geïntimeerde] stelt verder nog dat op [appellant] een bewaarplicht rust ter zake van de voor zijn schadevordering relevante stukken over de zeven jaren voorafgaande aan het instellen van zijn (tegen)eis in de hoofdzaak (bij conclusie van antwoord/eis in reconventie van 9 augustus 2006), maar niet dat [appellant] die verplichting niet is nagekomen. Deze stellingname van [geïntimeerde] , wat daar verder ook van zij, kan daarom verder onbesproken blijven. Het bepaalde in het door [geïntimeerde] ingeroepen artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens maakt de beoordeling van dit verweer niet anders, reeds omdat [geïntimeerde] nalaat toe te lichten hoe deze op Staatsaansprakelijkheid gerichte norm is geschonden en – zou een redelijke termijn door de rechter zijn veronachtzaamd – op welke grond [appellant] daarvan de gevolgen moet dragen.
schade als gevolg van het moeten sluiten van café Zoopdoor het toerekenbaar tekortschieten van [geïntimeerde] in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst” (onderstreping toegevoegd). In het hoger beroep in de hoofdzaak is dit vonnis, in zoverre, bekrachtigd.
3.Beslissing
- draagt [appellant] op om op de rolzitting van 10 maart 2020 het procesdossier van de hoofdzaak (eerste aanleg en hoger beroep) bij akte in het geding te brengen;
- verwijst de zaak naar de rolzitting van 10 maart 2020 voor akte door beide partijen over hetgeen is vermeld in 2.18, 2.24-26 en 2.29; op de rolzitting van vier weken nadien mogen partijen op elkaars aktes reageren;
- houdt iedere verdere beslissing aan.