ECLI:NL:RBDHA:2025:6310

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
NL24.2220 en 24.5000
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvragen van Ethiopische eisers met betrekking tot artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt de afwijzing van asielaanvragen van een Ethiopische familie beoordeeld. De eisers, bestaande uit een moeder en haar meerderjarige kinderen, hebben asiel aangevraagd na een verleden van werk bij een organisatie die betrokken was bij mensenrechtenschendingen in Ethiopië. De rechtbank behandelt de beroepen tegen de afwijzing van hun aanvragen, die door de minister van Asiel en Migratie als kennelijk ongegrond zijn bestempeld. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat de eisers bij terugkeer naar Ethiopië geen reëel risico lopen op ernstige schade, met name in het licht van de omstandigheden rondom de asielaanvraag en de eerdere werkzaamheden van de moeder voor de organisatie. De rechtbank geeft de minister de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen en stelt een termijn van acht weken in om dit te doen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afweging van de risico's voor de eisers bij terugkeer naar hun land van herkomst, gezien hun verleden en de huidige politieke situatie in Ethiopië.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.2220 en NL24.5000

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 11 april 2025 in de zaken tussen

[eiseres] , v-nummer [nummer 1] , eiseres,

mede namens haar minderjarige kinderen
[kind 1]en
[kind 2],
[kind 3], v-nummer [nummer 2] , eiser,
[kind 4], v-nummer [nummer 3] , eiseres 2,
samen eisers
(gemachtigde: mr. H.M. Schurink-Smit),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvragen. Eiser en eiseres 2 zijn de meerderjarige kinderen van eiseres. Eisers zijn van Ethiopische nationaliteit. Zij hebben op 8 september 2021 aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met de bestreden besluiten van 12 januari 2024 deze aanvragen in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De minister heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft de beroepen op 20 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag (Vv) aan eiseres heeft mogen tegenwerpen
.De minister heeft echter onvoldoende gemotiveerd dat eisers bij terugkeer naar Ethiopië geen reëel risico op ernstige schade lopen. De rechtbank doet daarom een tussenuitspraak, waarbij zij de minister in de gelegenheid stelt om dit motiveringsgebrek te herstellen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en hoe het vervolg van de procedure na deze tussenuitspraak er uit ziet.
Het asielrelaas
4. Eisers leggen aan hun asielaanvragen het volgende ten grondslag. Eiseres is in 1991 begonnen met schoonmaakwerkzaamheden voor de Ethiopische [organisatie] ( [organisatie] ). In 2003/2004 verhuisde zij naar [plaats] , waar zij via interne cursussen binnen de [organisatie] kon opklimmen. In 2005/2006 begon zij met surveillancewerkzaamheden, waarbij zij personen en organisaties in de gaten hield die een bedreiging zouden vormen voor het land en de regering. Eiseres verzamelde informatie/bewijsmateriaal over hen en hun activiteiten. Uiteindelijk werd zij teamleader surveillance. Dit werk deed zij tot aan de machtswisseling in 2018, waarbij Abiy Ahmed premier van Ethiopië werd. Na deze machtswisseling werd het personeelsbestand van de [organisatie] onderzocht. Eiseres werd toen voor een periode van acht maanden geschorst, waarna zij weer aan de slag ging bij de [organisatie] , maar dan op de afdeling Immigratie & Nationaliteit. Eiseres kwam in dit kader in de diplomatieke dienst op de Ethiopische ambassade in Nederland terecht. Op haar werk bij de ambassade werd eiseres onder druk gezet om lid te worden van de nieuwe regeringspartij
Prosperity Party. Het salaris van eiseres werd niet of laat uitbetaald en er werd gedreigd haar paspoort in te trekken. Ook zou eiseres bedreigd zijn door familieleden van landgenoten die vanuit Nederland werden uitgezet en waaraan zij paspoorten of laissez-passers had verstrekt. Verder vreest eiseres problemen te krijgen omdat zij als gevolg van haar asielaanvraag als verrader zal worden gezien. De kinderen van eiseres vrezen problemen te krijgen vanwege de vroegere werkzaamheden van hun ouders (die beiden voor de [organisatie] hebben gewerkt) en vanwege hun gemengde etnische afkomst: eiseres is Amhaars en haar echtgenote, de vader van de kinderen, komt uit Tigray.
De bestreden besluiten
5. De minister stelt zich op het standpunt dat eiseres in verband kan worden gebracht met marteling/foltering en (zware) mishandeling van gedetineerden door de [organisatie] en de Ethiopische politie. De minister verwijst daarbij naar verschillende bronnen waaruit zou blijken dat het Ethiopische veiligheidsapparaat en dan in het bijzonder de politie en de [organisatie] in de periode 2005/2006 tot 2018 gedetineerden op zeer grote schaal martelden/folterden en (zwaar) mishandelden. Eiseres is daarom uitgesloten van bescherming op grond van het Vv. De minister stelt zich verder op het standpunt dat eisers bij terugkeer naar Ethiopië geen reëel risico op ernstige schade lopen. Eiseres heeft na de machtswisseling en na een onderzoek voor de [organisatie] kunnen blijven werken, zodat niet valt in te zien dat zij vanwege haar eerdere werkzaamheden te vrezen heeft. Het vermoeden dat eisers slachtoffer zouden worden van wraakacties uit de samenleving is volgens de minister onvoldoende onderbouwd. Verder is volgens de minister niet aannemelijk dat eisers vanwege hun asielaanvragen of vanwege hun etnische afkomst een reëel risico op ernstige schade lopen. De minister wijst daarom de asielaanvraag van eiseres af als kennelijk ongegrond [2] en de aanvragen van haar meerderjarige kinderen als ongegrond. [3]
Stelt de minister terecht dat artikel 1(F) van het Vv op eiseres van toepassing is?
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres jarenlang voor de [organisatie] heeft gewerkt en dat deze organisatie zich jarenlang, ook tijdens de periode dat eiseres er werkzaam was, schuldig heeft gemaakt aan misdaden als bedoeld in artikel 1(F) van het Vv. Eiseres betwist ook niet dat de handelingen waarmee zij volgens de minister in verband kan worden gebracht zijn aan te merken als misdrijven zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vv. Wel betwist eiseres dat is voldaan aan de voorwaarden van
knowing and personal participation.
Toetsingskader
6.1.
De wijze waarop de minister onderzoekt of een vreemdeling individueel verantwoordelijk moet worden gehouden voor misdrijven, als bedoeld in artikel 1(F) van het Vv, is neergelegd in paragraaf C2/7.10.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). De minister beoordeelt eerst of sprake is van een dergelijk misdrijf. Daarna beoordeelt de minister of ten aanzien van de vreemdeling kan worden aangenomen dat hij weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van een misdrijf (‘knowing participation’) én of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (‘personal participation’), bijvoorbeeld door het plegen of faciliteren van dergelijke misdrijven of het opdracht geven daartoe. Wanneer is vastgesteld dat van het voorgaande sprake is, beoordeelt de minister tot slot of sprake is van omstandigheden die de vreemdeling vrijwaren van verantwoordelijkheid. Dit kan het geval zijn wanneer de vreemdeling handelde op bevel, onder dwang of ter zelfverdediging.
6.1.1
Zoals is neergelegd in paragraaf C2/7.10.2.4 van de Vc 2000, is sprake van ‘knowing participation’ in één van de volgende situaties:
de vreemdeling heeft gewerkt bij een organisatie, waarvan de minister heeft aangetoond dat deze organisatie op systematische wijze en/of op grote schaal zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die genoemd worden in artikel 1(F) van het Vv;
de vreemdeling heeft behoord tot een groep die door de minister is aangewezen als groep, waarop in de regel artikel 1(F) van het Vv van toepassing is; of
de vreemdeling heeft deelgenomen aan handelingen, waarvan hij wist of had moeten weten dat het misdrijven betrof, zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vv.
In het geval van situatie a. of b. toetst de IND of de vreemdeling een uitzondering vormt op de regel dat de vreemdeling wetenschap gehad heeft of had moeten hebben van het plegen van de misdrijven. De IND spreekt dan van een ‘significante uitzondering’.
6.1.2.
Zoals ook is neergelegd in paragraaf C2/7.10.2.4 van de Vc 2000, is sprake van ‘personal participation’ bij de vreemdeling in tenminste één van de volgende situaties:
de vreemdeling heeft een misdrijf als bedoeld in artikel 1(F) van het Vv gepleegd;
de vreemdeling heeft opdracht gegeven tot, of onder zijn verantwoordelijkheid is een misdrijf als bedoeld in artikel 1(F) van het Vv gepleegd;
de vreemdeling heeft een misdrijf als bedoeld in artikel 1(F) van het Vv gefaciliteerd; of
e vreemdeling behoort tot een groep die door de minister is aangewezen als groep die in de regel artikel 1(F) van het Vv tegengeworpen krijgt.
Volgens dit beleid is sprake van het faciliteren van misdrijven als het handelen en/of nalaten van de vreemdeling in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan het misdrijf. De minister concludeert dat de vreemdeling in wezenlijke mate heeft bijgedragen als deze bijdrage een effect heeft gehad op het begaan van een misdrijf én als het misdrijf hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze zou hebben plaatsgevonden indien niemand de rol van de vreemdeling had vervuld of indien de vreemdeling gebruik had gemaakt van mogelijkheden om het misdrijf tegen te houden.
6.1.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is het aan de minister om aan te tonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling één van de zeer ernstige misdrijven, bedoeld in artikel 1(F) van het Vv, heeft gepleegd. Wegens enerzijds de ernst van de misdrijven waarop artikel 1(F) van het Vv betrekking heeft en anderzijds het verstrekkende karakter van de vaststelling dat die bepaling op een vreemdeling van toepassing is, worden aan de bewijsvoering en de motivering van de minister strenge eisen gesteld. De bewijslast die op de minister rust gaat echter niet zo ver dat hij moet aantonen dat is uit te sluiten dat de vreemdeling dergelijke misdrijven niet heeft gepleegd. [4]
Is de tegenwerping van artikel 1(F) zorgvuldig gemotiveerd?
6.2.
Eiseres wijst er op dat zij gevolgd wordt in het standpunt in haar zienswijze dat zij niet direct rapporteerde aan het hoofd van de [organisatie] . Volgens eiseres verbindt de minister hier ten onrechte geen verdere conclusies aan. Eiseres meent dat het handhaven van de tegenwerping onzorgvuldig is en in strijd met het motiveringsbeginsel aangezien juist in het
voornemen het rapporteren aan het hoofd van de [organisatie] een essentieel onderdeel vormde van de motivering. Nu dat argument in het besluit is komen te vervallen had de minister daar gevolgen aan dienen te verbinden.
6.2.1.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de passage dat eiseres rapporteerde aan het hoofd van de [organisatie] in het voornemen is opgenomen onder het kopje “Aanleiding artikel 1F-onderzoek” en dat dit bij de verdere toetsing aan de criteria van artikel 1(F) van het Vv niet meer wordt genoemd. Gelet daarop stelt de minister terecht dat de omstandigheid dat eiseres niet direct aan het hoofd van de [organisatie] rapporteerde, maar aan haar eigen leidinggevende, die zelf ook weer rapporteerde aan zijn meerdere, de beoordeling niet wezenlijk anders maakt.
Is sprake van ‘knowing participation’
6.3.
Volgens de minister is sprake van
knowing participation.Eiseres heeft niet alleen gewerkt bij een organisatie, waarvan is aangetoond dat deze organisatie zich op systematische wijze en/of op grote schaal schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die genoemd worden in artikel 1(F) van het Vv, ook heeft zij deelgenomen aan handelingen, waarvan zij wist of had moeten weten dat het misdrijven betrof zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vv en waarbij zij niets heeft ondernomen om deze misdrijven te voorkomen. Eiseres was op de hoogte van de redenen waarom de personen en organisaties in kwestie gesurveilleerd werden door de [organisatie] . Zij wist dat de informatie die zij verzamelde over de personen welke zij met haar team surveilleerde diende als bewijsmateriaal en dat er (mede) op basis van door haar verzamelde informatie personen gearresteerd werden. Ook wist zij of moet zij hebben geweten dat burgers, die gearresteerd werden en vervolgens overgedragen aan de [organisatie] , een aanzienlijk risico liepen om te worden onderworpen aan marteling / foltering en (zware) mishandeling. Volgens de minister mag namelijk verondersteld worden dat de praktijk van marteling/foltering en (ernstige) mishandeling waaraan de Ethiopische politie en de [organisatie] zich schuldig maakten, feit van algemene bekendheid was onder de Ethiopische bevolking, niet alleen vanwege de continuïteit, de schaal en de wijdverbreidheid ervan, maar tevens omdat daarover door de jaren heen veelvuldig gepubliceerd is in openbare gezaghebbende bronnen.
6.3.1.
Eiseres bestrijdt dat sprake is van
knowing participation. Eiseres wijst er in dit verband op dat zij tijdens haar gehoren steeds heeft aangegeven dat zij ten tijde van haar werkzaamheden niet op de hoogte was van de handelwijze van de [organisatie] en de Ethiopische politie. Het oordeel dat sprake moet zijn geweest van
knowing participationkomt derhalve niet door de verklaringen van eiseres zelf. Eiseres voert verder aan dat een zeer groot gedeelte van de genoemde openbare bronnen dateert van na de machtswisseling in 2018 en derhalve van na de werkzaamheden van eiseres. Deze bronnen kunnen volgens haar daarom niet worden aangewend om te beargumenteren dat eiseres hiervan op de hoogte had moeten zijn. Van de bronnen die specifiek betrekking hebben op de [organisatie] dateert er maar één uit de gewraakte periode. In dit rapport van Amnesty International wordt de [organisatie] maar één keer genoemd in een bijzin. Niet kan wordt gesteld dat eiseres op basis van één bijzin in één rapport op de hoogte zou moeten zijn geweest van de schendingen. Eiseres betoogt verder dat zij zelf binnen de organisatie een heel ander beeld voorgeschoteld kreeg en dat haar werd verteld dat ze terroristen moest surveilleren. Voor eiseres was er in haar werk dan ook geen enkele aanleiding om te denken dat deze werkzaamheden niet zouden deugen.
6.3.2.
Dit betoog slaagt niet. Dat een aantal van de door de minister gehanteerde bronnen dateert van ná de periode waarin eiseres werkzaam was voor de [organisatie] en dat deze bronnen vanuit Ethiopië moeilijk toegankelijk waren, is niet relevant. De minister werpt namelijk niet tegen dat eiseres van deze bronnen op de hoogte was of had moeten zijn. De minister verwijst naar deze bronnen omdat daaruit zou blijken dat de [organisatie] óók tijdens de periode dat eiseres daar werkzaam was op grote schaal mensenrechten schond. Uit de door de minister aangehaalde bronnen volgt dat de [organisatie] in de periode 2005 / 2006 – 2018 de reputatie had ´the most abusive security organ of the government´ [5] te zijn en algemeen werd beschouwd als ´a symbol of torture and repression´. [6] Dit wordt door eiseres ook niet bestreden. De minister wijst er vervolgens terecht op dat, zoals ook volgt uit het onder 7.1.1 weergegeven beleid, daarmee het uitgangspunt is dat eiseres wetenschap heeft gehad of had moeten hebben van het plegen van die misdrijven. [7] De minister stelt verder niet ten onrechte dat niet is gebleken dat ten aanzien van eiseres een significante uitzondering moet worden aangenomen. Gelet op de vele jaren die eiseres bij de [organisatie] heeft gewerkt, de positie die zij heeft bereikt en de contacten die zij binnen de organisatie had, kan namelijk zonder meer worden aangenomen dat eiseres wist van deze schendingen. De minister wijst er daarbij terecht op dat uit de genoemde bronnen afdoende blijkt dat óók tijdens de periode dat eiseres bij de [organisatie] werkzaam was, al gerapporteerd werd over de misdrijven die door de Ethiopische politie en veiligheidsdiensten werden begaan en dat dit een feit van algemene bekendheid was. Ook betrekt de minister terecht dat eiseres haar gehele werkzame leven bij de [organisatie] werkzaam is geweest. De minister stelt zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt dat niet geloofwaardig is dat eiseres geen weet zou hebben gehad van de door de [organisatie] en de Ethiopische politie begane misdrijven. De minister komt daarmee op goede gronden tot de conclusie dat bij eiseres sprake is van
knowing participation.
Is sprake van ‘personal participation’
6.4.
Volgens de minister is sprake van
personal participationomdat eiseres het plegen van 1(F)-misdrijven heeft gefaciliteerd. Daarvan is sprake als het handelen en/of nalaten van eiseres in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan het misdrijf. Dit is volgens de minister het geval omdat eiseres met de door haar dagelijks uitgevoerde werkzaamheden in de periode van 2005/2006 tot medio 2018 een feitelijk effect en wezenlijke bijdrage heeft gehad op de misdrijven die door de [organisatie] en de Ethiopische politie zijn gepleegd. Deze misdrijven zouden hoogstwaarschijnlijk niet of niet op dezelfde wijze hebben plaatsgevonden indien niemand haar rol had vervuld. Eiseres heeft met de door haar uitgevoerde taken een onmisbare en essentiële rol gehad bij de marteling/foltering en (zware) mishandeling van burgers door de [organisatie] en de Ethiopische politie en wordt derhalve geacht hieraan daadwerkelijk te hebben deelgenomen.
6.4.1.
Eiseres bestrijdt dat sprake is van
personal participation. Zij betoogt dat op onjuiste gronden wordt gesteld dat haar werkzaamheden een feitelijk effect en wezenlijke bijdrage hebben gehad op de marteling/foltering en (zware) mishandeling die door de [organisatie] en de Ethiopische politie zijn gepleegd. De werkzaamheden van eiseres stonden in een te ver verwijderd causaal verband met de verweten misdrijven. Volgens eiseres is onvoldoende inzichtelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd in hoeverre haar handelen/werkzaamheden een bijdrage hebben gehad op het begaan van de betreffende misdrijven. Eiseres verwijst in dit kader naar de arresten van het Hof van Justitie in de zaken Lounani [8] (p. 72) en B en D [9] (rov. 96-98). Volgens eiseres is ook niet aangetoond dat de misdaden niet zouden zijn gepleegd zonder haar bijdrage. Eiseres verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 7 maart 2022. [10]
6.4.2.
Dit betoog slaagt niet. Eiseres wijst er terecht op dat de minister moet onderzoeken of eiseres individueel verantwoordelijk kan worden gehouden voor de door de [organisatie] gepleegde misdrijven en dat de minister daarbij met name moet nagaan welke rol eiseres daadwerkelijk heeft gespeeld bij het stellen van de betrokken daden, welke positie zij had binnen de [organisatie] en welke kennis zij had of had moeten hebben. De rechtbank is echter van oordeel dat de minister deze omstandigheden voldoende heeft betrokken. De minister heeft duidelijk uiteengezet dat de surveillancewerkzaamheden die eiseres uitvoerde of waar zij vanuit haar leidinggevende positie verantwoordelijk voor was, in belangrijke mate bijdroegen aan arrestaties, die op hun beurt een risico op marteling met zich brachten. De enkele stelling van eiseres, dat haar werkzaamheden in een te ver verwijderd causaal verband staan met de verweten misdrijven is daarvoor onvoldoende. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is slechts relevant of de bijdrage van de vreemdeling feitelijk effect heeft gehad op het begaan van de misdrijven en of deze hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze zouden hebben plaatsgevonden indien niemand de rol van de vreemdeling had vervuld, dan wel indien de vreemdeling gebruik had gemaakt van mogelijkheden om die misdrijven te voorkomen. [11] De aard van de door eiseres verrichte werkzaamheden brengt met zich dat deze een feitelijk effect hebben gehad op latere marteling/foltering of zware mishandeling. Eiseres was namelijk verantwoordelijk voor het in de gaten houden van bepaalde personen en het verzamelen van informatie over die personen. De minister wijst daarbij terecht op de verklaringen van eiseres dat zij wist met welk doel zij surveillancewerkzaamheden verrichtte voor de [organisatie] en ook dat de door haar verzamelde inlichtingen als bewijsmateriaal konden worden gebruikt om mensen te arresteren en/of te vervolgen. De rechtbank is met de minister van oordeel dat dit voldoende is om te concluderen dat sprake is van het faciliteren van de door de [organisatie] en de Ethiopische politie gepleegde misdrijven. [12] Dat het type werkzaamheden dat eiseres verrichtte ook plaatsvindt binnen westerse veiligheidsdiensten en dat het werk onder andere was gericht op het voorkomen van terroristische aanslagen, maakt dit niet anders. Eiseres wordt namelijk niet verweten dat zij surveillancewerkzaamheden verrichtte, maar dat zij deze werkzaamheden verrichtte terwijl zij wist of had moeten weten dat zij daarmee marteling/foltering en (zware) mishandeling faciliteerde. Uit de door de minister aangehaalde bronnen blijkt duidelijk dat de [organisatie] niet gelijk gesteld kan worden met bijvoorbeeld de AIVD in Nederland. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, leidt ook niet tot een ander oordeel omdat de rechtbank een op die zaak toegespitst zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek heeft aangenomen, terwijl sprake is van een geheel ander feitencomplex. Bovendien is de minister in het hoger beroep tegen die uitspraak succesvol tegen die specifieke overweging opgekomen. [13] De minister komt gelet op het voorgaande op goede gronden tot de conclusie dat bij eiseres sprake is van
personal participation.
Is sprake van omstandigheden die eiseres vrijwaren van verantwoordelijkheid?
6.5.
Tot slot betoogt eiseres in dit kader dat, voor zover wel tot
knowing and personal participationgeconcludeerd zou moeten worden, dit niet aan haar verweten kan worden omdat er sprake is geweest van dwang.
6.5.1.
Dit betoog slaagt niet. Eiseres heeft enkel gesteld dat sprake zou zijn van dwang, maar dit op geen enkele wijze nader onderbouwd.
Tussenconclusie
6.6.
Uit het voorgaande volgt dat de minister artikel 1(F) van het Vv aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen. Eiseres is daarom uitgesloten van bescherming op grond van het Vv, zodat zij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Eiseres komt om die reden ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op één van de andere in artikel 29 van de Vw 2000 genoemde gronden. [14] De minister heeft de aanvraag van eiseres dan ook terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Lopen eisers bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade?
7. Eisers betogen dat zij bij eventuele gedwongen terugkeer naar hun land van herkomst een reëel risico lopen op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest. Eiseres voert daartoe aan dat zij vreest voor zowel de Ethiopische autoriteiten als de Ethiopische samenleving vanwege haar vroegere werkzaamheden voor de [organisatie] en vanwege de Tigray-herkomst van haar echtgenoot en kinderen. Ook voert eiseres aan te vrezen vanwege haar asielaanvraag in Nederland. Volgens eiseres zal haar asielaanvraag worden gezien als het zich negatief uitlaten over haar land terwijl ze in diplomatieke dienst is, wat op grond van artikel 249 van het Ethiopische wetboek van strafrecht zal worden aangemerkt als verraad. De kinderen van eiseres stellen te vrezen vanwege hun gemengde afkomst en vanwege de vroegere werkzaamheden van eiseres.
7.1.
De minister stelt zich terecht op het standpunt dat niet aannemelijk is dat eiseres enkel vanwege haar vroegere werkzaamheden te vrezen heeft voor de Ethiopische autoriteiten. De minister wijst er terecht op dat eiseres, nadat de nieuwe regering is aangetreden en zij enkele maanden is geschorst in afwachting van een onderzoek, gewoon een nieuwe positie kreeg, eerst binnen de [organisatie] en later bij de ambassade in Nederland. Ook de gestelde vrees van eisers voor de Ethiopische samenleving vanwege de eerdere werkzaamheden van eiseres en de gemengde etnische afkomst van het gezin vindt de minister terecht niet aannemelijk. Zelfs als eisers gevolgd worden in hun stelling dat bekend was dat eiseres en haar echtgenoot voor de [organisatie] hebben gewerkt, heeft eiseres erkend dat niet bekend was welke werkzaamheden zij precies deed. Verder is niet gebleken dat voormalige medewerkers van de [organisatie] , ongeacht welke werkzaamheden zij concreet hebben verricht, ernstig te vrezen hebben voor geweld vanuit de samenleving. Ook is niet gebleken dat etnische Tigreeërs of etnisch gemengde families in de hoofdstad [plaats] te vrezen hebben voor geweld of sociale uitsluiting. De minister verwijst daarbij terecht naar het Algemeen ambtsbericht over Ethiopië van november 2022, waaruit volgt dat [plaats] , waar eisers voorafgaand aan hun vertrek naar Nederland altijd hebben gewoond, wordt beschouwd als een overwegend veilige stad voor alle etnische groeperingen. Ook het ambtsbericht van januari 2024 benoemt dat de veiligheidssituatie in [plaats] over het algemeen relatief goed is. Weliswaar vonden arrestaties plaats, maar die waren vooral gericht op politiek actieve jongeren. Van geweld tegen Tigreeërs in [plaats] wordt geen melding gemaakt. [15] De leefsituatie van Tigreeërs in [plaats] is volgens het ambtsbericht juist sterk verbeterd. [16] De minister wijst er verder terecht op dat eisers ook niet eerder met geweld of sociale uitsluiting te maken hebben gehad. Dat eisers wel eens op straat werden lastiggevallen en dat de kinderen van eiseres uit angst van school zijn gewisseld, is weliswaar vervelend, maar onvoldoende zwaarwegend om van een dergelijk reëel risico te kunnen spreken. In zoverre slaagt deze beroepsgrond niet.
7.2.
De minister heeft echter onvoldoende gemotiveerd waarom niet aannemelijk zou zijn dat eiseres bij terugkeer problemen zou krijgen vanwege het negeren van de opdracht om terug te keren naar Ethiopië, het niet meer terugkeren bij de ambassade en het aanvragen van asiel. Doorslaggevend voor dit oordeel van de rechtbank is dat de minister heeft nagelaten de verschillende factoren die eiseres heeft aangedragen in onderlinge samenhang met elkaar te beoordelen. Eiseres wijst daarbij terecht op het ambtsbericht van januari 2024, waarin staat dat verschillende factoren, zeker in combinatie met elkaar, kunnen leiden tot problemen met de autoriteiten. [17] Ook benoemt dit ambtsbericht dat vertrek om politieke redenen aanleiding kan zijn voor negatieve aandacht bij terugkeer. [18] In dit kader is van belang dat eiseres bekend is bij de Ethiopische autoriteiten en een verleden heeft bij de [organisatie] . Daarbij is niet in geschil dat eiseres tijdens haar werk bij de ambassade onder druk werd gezet om lid te worden van de huidige regeringspartij, dat zij vervolgens werd opgedragen terug te keren en dat zij die opdracht heeft genegeerd en vervolgens is ‘verdwenen’. Gelet op het hiervoor geschetste profiel van eiseres doet de minister de problemen die eiseres bij de ambassade heeft ervaren onterecht af als ‘pesterijen’. Dat niet gebleken is dat de Ethiopische autoriteiten op de hoogte zijn van de asielaanvraag van eiseres is ook onvoldoende. De minister zal namelijk ook moeten beoordelen of aannemelijk is dat de autoriteiten daarvan bij terugkeer van eiseres op de hoogte zullen raken of daarvan uit zullen gaan. Als eiseres moet terugkeren zal zij namelijk gebruik moeten maken van haar diplomatieke paspoort, óf zal zij zich tot de Ethiopische ambassade moeten wenden voor een laissez-passer. Het ligt voor de hand dat eiseres dan verantwoording zal moeten afleggen voor het niet opvolgen van de opdracht om terug te keren en haar daaropvolgende ‘verdwijning’. De minister heeft ook onvoldoende gemotiveerd dat het doen van een asielaanvraag niet tot problemen zal leiden. De minister kan er weliswaar in gevolgd worden dat het doen van een asielaanvraag naar de letterlijke tekst van artikel 249 van het Ethiopische wetboek van strafrecht niet onder deze bepaling valt, maar dat betekent niet dat eiseres, gelet op haar profiel en op de in het ambtsbericht van januari 2024 genoemde risico’s bij terugkeer, daarom niets te vrezen zou hebben.
7.3.
Gelet op het voorgaande heeft de minister onvoldoende gemotiveerd dat eiseres, en in het verlengde daarvan haar kinderen, bij terugkeer naar Ethiopië geen reëel risico lopen op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

8. Zoals hiervoor is overwogen onder 8.2 en 8.3, is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. Gelet op de aard van het gebrek en de reeds lange duur van de asielprocedure van eisers ziet de rechtbank aanleiding om de minister in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuw besluit, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet de minister motiveren waarom eisers bij terugkeer naar Ethiopië geen reëel risico lopen op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest. De minister moet daarbij de onder 8.2 genoemde factoren in onderlinge samenhang beoordelen en de in paragraaf 5.2 van het ambtsbericht van januari 2024 genoemde informatie betrekken. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen de minister het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak. Als de minister eiseres en/of haar kinderen aanvullend wil horen en dit binnen die hierna te noemen termijn van twee weken aan de rechtbank mededeelt, moet de minister het gebrek binnen tien weken herstellen.
8.1.
De minister moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Als de minister gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen om binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van de minister. In beginsel, ook in de situatie dat de minister de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8.2.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt de minister op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen;
- stelt de minister in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak of plaatsing in het digitale dossier het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak. Als de minister eisers aanvullend wil horen en dat binnen twee weken aan de rechtbank mededeelt, moet de minister het gebrek binnen tien weken herstellen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzitter, en mr. S.A. van Hoof en mr. R. Ortlep, leden, in aanwezigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw 2000.
3.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3684.
5.The Reporter Ethiopia, Rebranding Afoot
6.Borkena, Ethiopia’s Intelligence Department to rebrand as National Information Center
7.Vergelijk ABRvS 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3314 (onder 1.2).
8.HvJEU 31 januari 2017, ECLI:EU:C:2017:71 (punt 72).
9.HvJEU 9 november 2010, ECLI:EU:C:2010:661 (punten 96 tot en met 98).
10.Rb. Den Haag, zp. Amsterdam, 7 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1948.
11.ABRvS 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3314 (onder 3.2) en 14 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8026 (onder 2.2.2 en 2.2.3).
12.Vergelijk Rb. Den Haag, zp. Arnhem, 14 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19007
13.ABRvS 14 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1965 (onder 3).
14.Dit volgt uit artikel 3.107, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
15.Algemeen ambtsbericht Ethiopië, 31 januari 2024, p. 38-39.
16.Ibid., p. 53.
17.Ibid. p. 54.
18.Ibid. p. 75.