ECLI:NL:RBDHA:2024:19007

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
NL24.2042
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Syrische eiser op grond van artikel 1(F) Vluchtelingenverdrag

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Syrische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser had op 4 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 17 januari 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag van eiser terecht is, omdat hij in verband wordt gebracht met ernstige misdrijven, zoals marteling en zware mishandeling, gepleegd door de Syrische politie. De rechtbank oordeelt dat eiser 'knowing participation' en 'personal participation' heeft gehad in deze misdrijven, wat betekent dat hij niet in aanmerking komt voor internationale bescherming op basis van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft zijn verklaringen over zijn rol binnen de politie niet kunnen weerleggen, en de rechtbank vindt de argumenten van de minister overtuigend. De rechtbank wijst ook de persoonlijke omstandigheden van eiser af als onvoldoende om de afwijzing van zijn asielaanvraag disproportioneel te verklaren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag en de signalering in het E&S en het SIS in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.2042

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.A.S. Jansen),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 4 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 17 januari 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond en eiser geregistreerd in het E&S (executie en signalering) en het SIS (Schengeninformatiesysteem).
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond en de daaraan gekoppelde signalering van eiser in het E&S en het SIS.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank zet eerst uiteen waar deze uitspraak over gaat (onder 4 tot en met 7) en bespreekt daarna de beroepsgronden van eiser (onder 8 tot en met 12). Tot slot vat de rechtbank haar conclusies samen en geeft zij aan wat dit betekent voor het beroep van eiser (onder 13).
Het asielrelaas
4. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn. Hij legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser was van ongeveer 1988 tot 2009 werkzaam voor de politie, waarvan vanaf 2003 als leidinggevende. Het gebied waar hij woonde kwam onder controle van het Vrije Syrische Leger. Eiser vreesde vanwege zijn werkzaamheden voor de politie problemen te ondervinden van het Vrije Syrische Leger en door hen onder druk te worden gezet om zich bij hen aan te sluiten en tegen het regime te gaan vechten. Om die reden is eiser in 2012 uit Syrië vertrokken, waarna hij tot november 2021 in Turkije heeft verbleven. Eiser vreest daarnaast bij terugkeer naar Syrië ook te worden gezocht door het Syrische regime, omdat hij zonder toestemming zijn werk heeft achtergelaten en een bevel tot overplaatsing niet heeft nageleefd.
Het bestreden besluit
5. De minister vindt de verklaringen van eiser over zijn werkzaamheden voor de Syrische politie aannemelijk en geloofwaardig. De minister stelt zich op het standpunt dat de Syrische veiligheidsinstanties, waaronder de politie, zich vanaf 1963 op wijdverbreide en/of systematische wijze schuldig hebben gemaakt aan misdrijven tegen de menselijkheid. Volgens de minister kan eiser in verband worden gebracht met marteling/foltering en zware mishandeling, zodat artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag (Vv) op hem van toepassing is. Om die reden heeft de minister de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Omdat aannemelijk is dat eiser bij terugkeer naar Syrië een reëel risico op ernstige schade loopt, in de zin van artikel 3 van het EVRM, geldt het bestreden besluit niet als terugkeerbesluit.
Het toetsingskader
6. Op grond van artikel 1(F) van het Vv zijn de bepalingen van dit verdrag niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat:
hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen;
hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten;
hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
6.1.
Op grond van artikel 3.107, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt onder een persoon als bedoeld in artikel 1(F) van het Vv mede verstaan een persoon die heeft aangezet tot of anderszins heeft deelgenomen aan de in dat artikel genoemde misdrijven of daden.
6.2.
De wijze waarop de minister onderzoekt of een vreemdeling individueel verantwoordelijk moet worden gehouden voor misdrijven, als bedoeld in artikel 1(F) van het Vv, is neergelegd in paragraaf C2/7.10.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). De minister beoordeelt eerst of sprake is van een dergelijk misdrijf. Daarna beoordeelt de minister of ten aanzien van de vreemdeling kan worden aangenomen dat hij weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van een misdrijf (‘knowing participation’) én of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (‘personal participation’), bijvoorbeeld door het plegen of faciliteren van dergelijke misdrijven of het opdracht geven daartoe. Wanneer is vastgesteld dat van het voorgaande sprake is, beoordeelt de minister tot slot of er sprake is van omstandigheden die de vreemdeling vrijwaren van verantwoordelijkheid. Dit kan het geval zijn wanneer de vreemdeling handelde op bevel, onder dwang of ter zelfverdediging.
6.2.1.
Zoals is neergelegd in paragraaf C2/7.10.2.4 van de Vc 2000 is sprake van ‘knowing participation’ in één van de volgende situaties:
de vreemdeling heeft gewerkt bij een organisatie, waarvan de minister heeft aangetoond dat deze organisatie op systematische wijze en/of op grote schaal zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die genoemd worden in artikel 1(F) van het Vv;
de vreemdeling heeft behoord tot een groep die door de minister is aangewezen als groep, waarop in de regel artikel 1(F) van het Vv van toepassing is; of
de vreemdeling heeft deelgenomen aan handelingen, waarvan hij wist of had moeten weten dat het misdrijven betrof, zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vv.
6.2.2.
Zoals ook is neergelegd in paragraaf C2/7.10.2.4 van de Vc 2000 is sprake van ‘personal participation’ bij de vreemdeling in tenminste één van de volgende situaties:
de vreemdeling heeft een misdrijf als bedoeld in artikel 1(F) van het Vv gepleegd;
de vreemdeling heeft opdracht gegeven tot, of onder zijn verantwoordelijkheid is een misdrijf als bedoeld in artikel 1(F) van het Vv gepleegd;
de vreemdeling heeft een misdrijf als bedoeld in artikel 1(F) van het Vv gefaciliteerd; of
e vreemdeling behoort tot een groep die door de minister is aangewezen als groep die in de regel artikel 1(F) van het Vv tegengeworpen krijgt.
Volgens dit beleid is sprake van het faciliteren van misdrijven als het handelen en/of nalaten van de vreemdeling in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan het misdrijf. De minister concludeert dat de vreemdeling in wezenlijke mate heeft bijgedragen als deze bijdrage een effect heeft gehad op het begaan van een misdrijf én als het misdrijf hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze zou hebben plaatsgevonden indien niemand de rol van de vreemdeling had vervuld of indien de vreemdeling gebruik had gemaakt van mogelijkheden om het misdrijf tegen te houden.
6.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is het aan de minister om aan te tonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling één van de zeer ernstige misdrijven, bedoeld in artikel 1(F) van het Vv, heeft gepleegd. Wegens enerzijds de ernst van de misdrijven waarop artikel 1(F) van het Vv betrekking heeft en anderzijds het verstrekkende karakter van de vaststelling dat die bepaling op een vreemdeling van toepassing is, worden aan de bewijsvoering en de motivering van de minister strenge eisen gesteld. De bewijslast die op de minister rust gaat echter niet zo ver dat hij moet aantonen dat is uit te sluiten dat de vreemdeling dergelijke misdrijven niet heeft gepleegd. [2]
De omvang van het geschil
7. Eiser bestrijdt niet dat de misdrijven waarmee hij in verband wordt geacht, namelijk marteling/foltering en zware mishandeling door de politie en andere veiligheidsdiensten, in Syrië hebben plaatsgevonden en dat deze zijn te kwalificeren als misdrijven zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vv. Wel bestrijdt eiser dat sprake is van ‘knowing participation’ en ‘personal participation’.
Mocht de minister uitgaan van de verklaringen uit het aanvullend gehoor 1(F)?
8. Voor zover eiser betoogt dat de minister niet mocht uitgaan van de tijdens het aanvullend gehoor 1(F) afgelegde verklaringen, volgt de rechtbank dit niet. Op zitting heeft eiser verklaard dat hij tijdens dat gehoor met zijn gedachten er niet bij was, omdat hij net had gehoord dat zijn kinderen in Turkije getroffen waren door de aardbeving. Dit blijkt echter niet uit het verslag van dat gehoor. Het gehoor vond ongeveer twee maanden ná de aardbeving plaats en de situatie van eisers kinderen is aan het begin van het gehoor besproken. Eiser heeft toen aangegeven dat hij gewoon gehoord kon worden. Aan het eind van het gehoor heeft eiser weliswaar benoemd dat hij geëmotioneerd was vanwege de situatie van zijn kinderen, maar heeft hij ook aangegeven dat het gehoor goed was verlopen. In de correcties en aanvullingen op het gehoor en in de zienswijze heeft eiser hier ook niets over aangevoerd. Ten overvloede wijst de rechtbank er op dat het zwaartepunt van beoordeling door de minister ligt bij de verklaringen die eiser tijdens het nader gehoor, nog vóór de aardbeving, heeft afgelegd.
Heeft eiser geweten of had hij moeten weten dat hij heeft deelgenomen aan het martelen/folteren en zwaar mishandelen van gevangenen?
9. Aan eiser wordt tegengeworpen dat hij heeft gewerkt voor een organisatie, namelijk de Syrische politie, waarvan is aangetoond dat deze organisatie op systematische wijze en/of op grote schaal zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven, zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vv. Ook wordt hem tegengeworpen dat hij heeft deelgenomen aan handelingen waarvan hij wist of had behoren te weten dat het om dergelijke misdrijven ging.
9.1.
Eiser betoogt dat geen sprake is van ‘knowing participation’, omdat hij geen onderdeel uitmaakte van de politie en ook niet wist wat er met de door zijn afdeling aangeleverde informatie gebeurde. Ook was Syrië volgens eiser destijds een gesloten land, waar weinig informatie werd vrijgegeven.
9.2.
Dit betoog slaagt niet. De minister gaat er terecht van uit dat eiser werkzaam was voor de Syrische politie. Eiser heeft dat namelijk tijdens het nader gehoor meerdere malen in verschillende bewoordingen verklaard. Zo heeft hij onder andere de volgende antwoorden gegeven:
“Heeft u problemen ondervonden bij het aanvragen van het paspoort?
Nee, aangezien ik in het buitenland was niet. Als ik in mijn land was, dan zou ik het niet krijgen omdat ik bij de politie diende.
Waarom niet?
Omdat ik militair ben bij de politie. Ik moet dan eerst langs de overheid.” [3]
“Wat voor invloed had dat op uw woonsituatie?
Aangezien ik bij de hoge politie werkte, dus een overheidsambtenaar was, moest ik wel rekening houden met hun aanwezigheid. (…) Mijn zoon zat namelijk ook bij de politie.” [4]

Wat was precies uw functie?
Ik was Warrent Officer (in het Engels).” [5]

Bent u in militaire dienst geweest?
Nee, ik heb niet gediend.
Hoe was dat mogelijk?
Wie bij de politie gaat hoeft niet te dienen in het leger.
Geldt dat voor iedereen die bij de politie werkt?
Ja, voor iedereen geldt dat. Zelfs burger-identiteitskaarten krijg je, je krijgt
ook een politie-identiteitskaart.” [6]

Heb ik goed begrepen dat u vreest te worden opgepakt vanwege de desertie bij de politie?
Ja.” [7]
Eiser is in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor niet op deze verklaringen teruggekomen, maar heeft daarin juist nogmaals benadrukt dat hij voor het Syrische regime vreest vanwege het verzaken van zijn werkplicht bij de politie. Dat eiser slechts administratieve werkzaamheden zou verrichtten en burgerkleding zou hebben gedragen betekent verder niet dat hij niet tot de politie behoorde. Bovendien heeft eiser ook tegenover de vreemdelingenpolitie tweemaal verklaard dat hij politieagent is geweest. [8] Ook in het aanvullende 1(F)-gehoor heeft eiser meerdere keren herhaald dat hij politieagent was [9] en heeft hij benoemd dat hij de rang van sergeant en de functie van hulpofficier had. [10] In dat gehoor heeft de minister eiser ook vragen gesteld over zijn redenen om bij de politie te solliciteren en over de politie-opleiding die eiser heeft gevolgd. Uit de door eiser gegeven antwoorden blijkt eens te meer dat hij tot de politie behoorde. [11] Dat eiser later stelt dat hij een gewone burger was, volgt de minister terecht niet. Die verklaring is namelijk moeilijk te rijmen met zijn hiervoor aangehaalde verklaringen uit het politieverhoor en de asielgehoren.
De minister heeft verder ook voldoende gemotiveerd dat eiser wist of had behoren te weten dat de Syrische politie zich schuldig maakte aan misdrijven, zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vv. De minister heeft, onder verwijzing naar diverse algemene bronnen, aangetoond dat deze misdrijven plaatsvonden. Eiser heeft dit ook niet betwist. De minister heeft verder, onder verwijzing naar verklaringen van eiser, voldoende gemotiveerd dat eiser hiervan wist of had moeten weten. Zo heeft eiser meerdere malen verklaard dat hij wel eens wat hoorde over dat mensen konden worden gemarteld/gefolterd door de politie. [12] De enkele stelling van eiser dat hij er niet van wist, dat hij het zelf nooit heeft gezien en dat Syrië een gesloten land was, is daarom onvoldoende om tot een andere conclusie te leiden.
Heeft eiser op enige wijze persoonlijk deelgenomen aan het martelen/folteren en zwaar mishandelen van gevangenen?
10. Aan eiser wordt tegengeworpen dat hij marteling/foltering en zware mishandeling heeft gefaciliteerd. Uit de verklaringen van eiser blijkt volgens de minister dat het doel van eisers werk was het faciliteren van het arresteren en bestraffen van gezochte personen. Eiser was werkzaam op een afdeling waar antecedentencontroles werden uitgevoerd. Hij controleerde de persoonsgegevens van zowel burgers die een aanvraag deden voor een antecedentenverklaring als van burgers die op straat werden aangehouden door de politie. De afdeling van eiser ontving lijsten met namen van burgers die gezocht werden door een overheidsinstantie, waaronder de militaire veiligheidsdienst en staatsveiligheidsdiensten. Als bleek dat een persoon op een lijst stond, werd deze gearresteerd. De werkzaamheden van eiser vormden volgens de minister een belangrijke schakel in het systeem om gezochte personen op te pakken. Uit de verklaringen van eiser komt volgens de minister dan ook naar voren dat het handelen van eiser in wezenlijke mate ertoe heeft bijgedragen dat de Syrische politie en veiligheidsdiensten Syrische burgers hebben gemarteld/gefolterd en (zwaar) mishandeld. Eiser heeft middels zijn handelen burgers in de positie gebracht waarin zij het aanmerkelijk risico liepen slachtoffer te worden van marteling/foltering en/of (zware) mishandeling, zodat sprake is van het faciliteren van deze misdrijven, aldus de minister.
10.1.
Eiser betoogt dat er geen sprake is van ‘personal participation’, omdat hij nooit een naam heeft doorgegeven dan wel een andere actie heeft gepleegd waardoor iemand is gearresteerd. Volgens eiser is het standpunt van de minister enkel gebaseerd op verschillende gezaghebbende bronnen, maar ontbreekt in deze bronnen het bewijs dat iedere medewerker en elk bureau zich systematisch en op grote schaal schuldig heeft gemaakt aan ernstige misdrijven. Dit bewijs ontbreekt ook voor het bureau waar eiser werkzaam was, laat staan dat er bewijs zou zijn dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan dergelijke misdrijven. Dat personen konden worden overgedragen betekent nog niet dat dit ook is gebeurd of dat eiser daar een bijdrage aan heeft geleverd. Eiser voert aan dat hij slechts in het algemeen heeft aangegeven hoe gehandeld zou moeten worden wanneer iemand zich bij het kantoor meldde die gezocht werd, en dat hij tegelijkertijd heeft aangegeven nooit zo’n situatie te hebben meegemaakt.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er bij eiser sprake is van ‘personal participation’. Er is voldoende gebleken dat eiser door middel van zijn werkzaamheden de hier bedoelde misdrijven heeft gefaciliteerd. Dat eiser enkel in algemene zin zou hebben verklaard over hoe er in bepaalde situaties gehandeld zou moeten worden, maar dat hij dit in de praktijk zelf nooit heeft meegemaakt, acht de minister terecht niet geloofwaardig. De minister wijst er daarbij terecht op dat uit eisers verklaringen blijkt dat hij Syrische burgers tegenkwam met antecedenten op hun naam en dat deze burgers vervolgens werden gearresteerd. De minister wijst daarbij terecht op de volgende verklaringen van eiser in het nader gehoor:

Wat checkte u dan want dat is voor mij nog niet helemaal duidelijk?
Bij ons in het systeem controleren of iemand gezocht wordt of iets crimineels op zijn naam heeft staan. Als een van de leden met een aanvraag naar mij kwam, dan controleerde ik of de aanvrager inderdaad iets op zijn naam had staan. Soms werd iets fout genoteerd. De mensen werden dan bijvoorbeeld zonder antecedenten genoteerd. Ik ging dit dan controleren. Ik vroeg de collega’s dan waarom ze dat zo hadden genoteerd. Ze gaven dan aan dat ze een fout hadden gemaakt. Ik corrigeerde dat dan.” [13]

Als de aanvrager antecedenten op zijn naam had staan, wat deden jullie dan?
Hij werd dan gearresteerd. Dat werd niet door ons gedaan, maar door zij die buiten stonden. We lieten weten dat iemand gezocht werd. Diegene werd dan meegenomen naar de gevangenis. Daar zat hij zijn straf uit. Als hij dan daarmee klaar was dan kon hij weer opnieuw bij ons komen om een nieuwe antecedentenverklaring te krijgen. Wij deden dat niet zelf. Wij waren enkel werkzaam op het kantoor. Bij ons staat in de informatie precies wie hem zocht. Dat staat bij ons genoteerd. Als we bijvoorbeeld zagen dat iemand een verkeersboete had, dan gaven we een melding bij de verkeerspolitie.” [14]

Hoe vaak kwam het voor dat iemand zich meldde die gezocht werd of op een lijst voorkwam?
Heel weinig. Diegene die gezocht werden die kwamen niet.
(…)
Wat gebeurde er als jullie dit constateerden?
Wij droegen hem dan over aan de zijde van de personen die hem zochten. Wij deden er voor de rest niks mee. We belden dan met de mededeling dat de gezochte persoon bij ons aanwezig was. Wij zetten hem dan in een wachtruimte en zij kwamen hem dan ophalen.” [15]
Uit deze antwoorden blijkt niet dat eiser slechts hypothetisch en in algemeenheden heeft gesproken. De minister betrekt daarbij terecht dat eiser gedetailleerd beschrijft hoe een overdracht aan een andere overheidsorganisatie plaatsvond. De minister wijst er verder niet ten onrechte op dat het, gelet op de grote aantallen aanvragen die eiser controleerde, niet aannemelijk is dat hij nooit zou hebben meegemaakt dat personen gezocht werden. De rechtbank is daarbij met de minister van oordeel dat het, gelet op de massale en willekeurige arrestaties zoals blijkt uit de door de minister aangehaalde algemene informatie [16] , niet geloofwaardig is dat iedere Syrische burger die door de overheidsinstanties gezocht werd daarvan op de hoogte was. Eisers betoog slaagt daarom niet.
Is er sprake van zwaarwegende persoonlijke omstandigheden die maken dat de afwijzing van de asielaanvraag en de signalering onevenredig zijn?
11. Eiser betoogt dat er sprake is van zwaarwegende persoonlijke omstandigheden, zodat aan de gevolgen van uitsluiting van internationale bescherming een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan aan het feit dat eiser in verband wordt gebracht met misdrijven als bedoeld in artikel 1(F) van het Vv. Eiser heeft namelijk een slechte gezondheid (hoge bloeddruk en suikerpatiënt) en zijn kinderen verblijven in het (voormalig) aardbevingsgebied in Turkije, waar ze slapen in oude, onbewoonbare huizen. Eiser heeft daarnaast drie kinderen, vijf broers en één zus in Duitsland wonen. Eiser heeft die inmiddels al twee jaar niet gezien, omdat hij vanwege zijn status niet mag reizen. Eiser is verder vanaf de indiening van zijn asielaanvraag op geen enkele wijze met politie en/of justitie in aanraking geweest. Eiser vormt geen enkele bedreiging voor de openbare orde of nationale veiligheid. Deze persoonlijke omstandigheden maken ook dat signalering in het E&S en het SIS buitenproportioneel zou zijn. Eiser kan niet vertrekken naar zijn land van herkomst, omdat artikel 3 van het EVRM zich daartegen verzet. Eiser kan ook niet anderszins uit Nederland vertrekken, omdat elk omliggend land en alle overige EU-landen eiser direct terug zouden sturen naar Nederland op basis van de Dublinverordening.
11.1.
De minister erkent dat artikel 3 van het EVRM zich verzet tegen het uitzetten van eiser naar zijn land van herkomst. Hij stelt zich echter op het standpunt dat geen sprake is van een disproportionele situatie. Ten eerste bevindt eiser zich op dit moment niet in een positie waarin hij wordt gedwongen het grondgebied van Nederland te verlaten. Aan hem is namelijk geen terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd. Verder is nog geen sprake van de situatie dat artikel 3 van het EVRM zich duurzaam verzet tegen uitzetting van eiser naar zijn land van herkomst. Eiser verkeert namelijk nog niet gedurende tenminste tien jaren in deze situatie. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat vertrek naar een ander land dan het land van herkomst ondanks voldoende aantoonbare inspanningen om te voldoen aan zijn vertrekplicht niet mogelijk is. Eisers gezondheidssituatie en de omstandigheid dat hij familieleden heeft in Duitsland en Turkije, zijn volgens de minister tot slot niet dermate bijzonder voor het oordeel dat het onthouden van een verblijfsvergunning en de signalering disproportioneel zijn.
11.2.
De minister stelt zich terecht op het standpunt dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet dermate bijzonder en schrijnend zijn, dat sprake is van een besluit met onevenredige gevolgen. Daarbij is allereerst van belang dat eiser zijn gestelde gezondheidssituatie niet nader heeft onderbouwd. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat de situatie van zijn gezinsleden in Turkije dermate schrijnend is dat daardoor sprake is van een bijzondere omstandigheid. Bovendien is een eventuele gezinshereniging een onzekere toekomstige gebeurtenis. Dat eiser niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst en ook geen verblijfsvergunning krijgt, is ook geen bijzondere omstandigheid die maakt dat het onthouden van een verblijfsvergunning disproportioneel is. Het is vaste rechtspraak dat daarvan pas sprake kan zijn als artikel 3 van het EVRM zich duurzaam tegen uitzetting verzet. [17] Dat eiser zijn familieleden in Duitsland niet zou kunnen bezoeken is tot slot ook geen bijzondere omstandigheid in hier bedoelde zin. Eiser heeft namelijk in het aanmeldgehoor verklaard dat deze familieleden hem hadden gevraagd om naar Duitsland te komen, maar dat hij er desondanks voor heeft gekozen om naar Nederland te gaan. Hieruit blijkt niet dat eiser een dermate zwaarwegend belang heeft bij het bezoeken van deze familieleden, dat dit het besluit onevenredig zou maken. Dit betoog slaagt niet.
Verwijzing naar de zienswijze
12. Eiser heeft voor het overige verzocht hetgeen eerder in de procedure is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Nu de minister hier in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd op in is gegaan en eiser deze gronden, anders dan besproken in voormelde rechtsoverwegingen, in beroep niet nader heeft onderbouwd, kan de enkele verwijzing niet leiden tot het daarmee door eiser beoogde resultaat.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat de afwijzing van zijn asielaanvraag en de signalering in het E&S en het SIS in stand blijven. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer – Gulyas, voorzitter, en mr. G.A. van der Straaten en mr. M.S. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3684.
3.Rapport nader gehoor, pagina 5, laatste twee vragen.
4.Nader gehoor, pagina 7, eerste vraag.
5.Nader gehoor pagina 7, achtste vraag.
6.Nader gehoor, pagina 8, achtste vraag en verder.
7.Nader gehoor, pagina 17, derde vraag.
8.Proces-verbaal van verhoor van 4 maart 2022, pagina 3.
9.Rapport aanvullend gehoor 1(F), pagina 2, negende alinea en pagina 3, laatste alinea.
10.Aanvullend gehoor, pagina 6, eerste en vijfde vraag.
11.Aanvullend gehoor, pagina’s 4 en 5.
12.Aanvullend gehoor, pagina 17, voorlaatste vraag, pagina 18, achtste vraag, en pagina 19, achtste vraag.
13.Nader gehoor, pagina 11 en 12.
14.Nader gehoor, pagina 12.
15.Nader gehoor, pagina 18, eerste en vijfde vraag.
16.Voornemen, pagina’s 4 tot en met 7.
17.Zie bijvoorbeeld ABRvS 23 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2434, en 1 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3684.