Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de vaststelling door de minister dat eiser geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser is geboren op [1976] en heeft de Roemeense nationaliteit. Hij staat vanaf 15 mei 2012 in Nederland ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Eiser heeft verklaard dat hij sinds zijn komst naar Nederland hoofdzakelijk in zijn inkomsten heeft voorzien door middel van de verkoop van de straatkrant. Over deze gestelde inkomsten heeft hij geen belastingen of premies afgedragen. Op 11 mei 2023 heeft de gemeente [gemeente] bij de minister gemeld dat eiser met ingang van 24 maart 2023 een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt. Naar aanleiding van deze melding heeft de minister onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van eisers verblijf in Nederland.
Wat is het standpunt van de minister?
5. De minister stelt zich op het standpunt dat eiser in Nederland geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft of heeft gehad. Er is namelijk niet gebleken dat eiser werknemer, zelfstandige of werkzoekende als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb is geweest. Evenmin is gebleken dat eiser voor zichzelf over voldoende middelen van bestaan heeft beschikt, zoals bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb. De gestelde inkomsten uit de verkoop van de straatkrant, worden namelijk aangemerkt als inkomsten uit zwart werk omdat eiser hierover geen belastingen en premies heeft afgedragen. Zwart werk is geen legale arbeid en de daaruit verkregen middelen kunnen daarom volgens de minister niet meetellen als middelen van bestaan. Ook heeft eiser hiervan geen stukken ingediend. De belangenafweging die door de minister is gemaakt in het kader van de verwijderingsmaatregel valt in het nadeel van eiser uit. Het belang van de Nederlandse staat om eiser te verwijderen weegt volgens de minister zwaarder dan het belang van eiser om in Nederland te mogen blijven. Verder vloeit uit artikel 8 van het EVRM geen verplichting voort om aan eiser verblijf in Nederland toe te staan. Eiser heeft geen familieleven in Nederland. Hij heeft wel privéleven, maar de belangenafweging valt uit in zijn nadeel. Eiser moet Nederland binnen een maand verlaten.
Wat is het standpunt van eiser?
6. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat zwart werk niet meetelt voor de vraag of hij rechtmatig in Nederland heeft verbleven als gemeenschapsonderdaan. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar: het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van 2 oktober 20192 (Bajratari); de annotatie bij dit arrest van C.A. Groenendijk in JV 2019/194; het arrest van het Hof van Justitie van 27 februari 20203 (Ciudad Real); de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 27 april 20224; de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 juli 20195 en 28 maart 20246; het artikel “Waarom zwart werk een verblijfstitel voor Unieburgers moet kunnen opleveren”, van D. de Bruijn in A&MR 2024-4 en naar de richtsnoeren7 bij de Unieburgerrichtlijn8.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb (werknemer en zelfstandige)
7. De rechtbank heeft eiser tijdens de zitting gevraagd of hij met zijn beroepsgrond heeft willen aanvoeren dat hij moet worden aangemerkt als werknemer en/of als zelfstandige als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb. Eiser heeft hierop geantwoord dat hij vindt dat de rechtbank allereerst moet beoordelen of hij werknemer of zelfstandige is en dat de rechtbank zich hierover zal moeten uitlaten, alvorens over te gaan tot beoordeling van de vraag of eiser over voldoende middelen van bestaan beschikt als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb. Volgens eiser kan hij worden aangemerkt als zelfstandige, nu niet in geschil is dat hij de straatkrant heeft verkocht en dat hij hieruit inkomsten heeft gehad.
8. De rechtbank overweegt dat zij geen eigen beoordeling maakt van de vraag of eiser voldoet aan de voorwaarden om te worden aangemerkt als werknemer of als zelfstandige. De minister heeft deze beoordeling gemaakt. Het is vervolgens aan eiser om concreet aan te voeren waarom deze beoordeling van de minister niet volstaat en aan de rechtbank om het bestreden besluit te toetsen aan de hand van deze beroepsgronden van eiser. De minister heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet kan worden aangemerkt als zelfstandige omdat eiser geen bewijsstukken heeft ingediend, zoals een bewijs van inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en bewijs waaruit blijkt dat eiser reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Eiser heeft in het beroepschrift geen beroepsgronden aangevoerd tegen dit standpunt van de minister. Het op zitting ingenomen standpunt van eiser dat sprake is van werkzaamheden als zelfstandige omdat hij inkomen uit straatverkoop heeft genoten, vormt een onvoldoende weerlegging van het standpunt van de minister dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser als zelfstandige reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Ook aan de omstandigheid dat de gemeente [gemeente] bij de beoordeling van de bijstandsaanvraag de stortingen en bijschrijvingen op de bankrekening van eiser heeft aangemerkt als inkomen uit arbeid, kan niet die betekenis worden toegekend die eiser daaraan toegekend wenst te zien, reeds omdat de wettelijke criteria waaraan de minister en de gemeente toetsten verschillend zijn. Het standpunt dat de minister eiser had moeten aanmerken als zelfstandige omdat hij inkomen heeft genoten, volgt de rechtbank niet.
Artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb (voldoende middelen van bestaan)
9. De rechtbank zal vervolgens de vraag beantwoorden of de minister het standpunt heeft mogen innemen dat niet is gebleken van voldoende middelen van bestaan in de zin van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb. Dit artikel is de implementatie van artikel 7, eerste lid, onder b, van de Unieburgerrichtlijn.
10. Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie over laatstgenoemde bepaling blijkt dat de Unieburger weliswaar over voldoende bestaansmiddelen moet beschikken, maar dat het Unierecht niet het minste vereiste stelt met betrekking tot de herkomst van deze bestaansmiddelen.9 Verder blijkt uit de rechtspraak van het Hof van Justitie dat het recht van vrij verkeer als grondbeginsel van het Unierecht de algemene regel is. De in artikel 7, eerste lid, onder b, van de Unieburgerrichtlijn neergelegde voorwaarde over het hebben van voldoende middelen van bestaan moet worden uitgelegd met inachtneming van de grenzen
die het Unierecht en het evenredigheidsbeginsel stellen.10 De rechtbank zal daarom beoordelen of de uitleg in het bestreden besluit - dat inkomsten waarover geen belastingen en premies zijn afgedragen niet kunnen meetellen als voldoende middelen van bestaan - geschikt en noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken.11
De rechtbank overweegt dat dit een andere situatie is dan die voorlag in het arrest Bajratari, waarop eiser een beroep heeft gedaan. In dat arrest zag de beoordeling op bestaansmiddelen afkomstig van de inkomsten van een derdelander ouder, verkregen uit arbeid die op onrechtmatige wijze werd verricht, terwijl deze derdelander ouder wel belastingen en premies over deze inkomsten had afgedragen.
11. Blijkens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie is het doel van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Unieburgerrichtlijn, de bescherming van de overheidsfinanciën van de lidstaten.12 De maatregel om inkomsten waarover geen belastingen en premies zijn afgedragen uit te sluiten van het begrip “voldoende middelen van bestaan” is geschikt om dit doel te bereiken. Daarmee wordt immers voorkomen dat de nationale overheid opbrengsten misloopt doordat geen belastingen en premies zijn afgedragen over door Unieburgers in Nederland gemaakte inkomsten, terwijl deze Unieburgers wel gebruikmaken van publieke voorzieningen die uit belastinggeld worden gefinancierd. Daarbij moet niet alleen worden gedacht aan bescherming van het sociale bijstandsstelsel, maar aan bescherming van de uit algemene middelen gefinancierde faciliteiten in brede zin, zoals gezondheidszorg en infrastructuur.
12. De maatregel is ook noodzakelijk om het beoogde doel te bereiken. Belastingen en premies moeten namelijk worden afgedragen wanneer deze verschuldigd zijn. Dat belastingen en premies in theorie ook achteraf kunnen worden gevorderd en betaald, zoals eiser heeft gesteld, biedt onvoldoende waarborg dat deze belastingen en premies daadwerkelijk worden afgedragen. Zo is het maar de vraag of de hoogte van de inkomsten achteraf nog kan worden vastgesteld en of de Unieburger op dat moment ook nog in staat is om de belastingen en premies te betalen.
13. In het geval van eiser is gebleken dat hij met ingang van 24 maart 2023 een bijstandsuitkering heeft ontvangen. Dat deze bijstandsuitkering nadien is teruggevorderd, doet er niet aan af dat hij daarmee wel een beroep heeft gedaan op het sociale bijstandsstelsel. Dat eiser gedurende vele jaren in zijn eigen levensonderhoud heeft voorzien door onder meer het huren van een eigen woning en het betalen van een ziektekostenverzekering, zoals eiser heeft gesteld, volgt de rechtbank niet. Uit de dossierstukken blijkt namelijk dat eiser zorg- en huurtoeslag heeft ontvangen. Tijdens de zitting heeft eiser verklaard dat hij vanaf 2016 huurtoeslag heeft ontvangen en dat hij daarvóór al zorgtoeslag ontving. Ook uit deze individuele omstandigheden blijkt dat de nationale maatregel om inkomsten waarover geen belastingen en premies zijn afgedragen uit te sluiten niet verder gaat dan noodzakelijk om de overheidsfinanciën te beschermen.
14. De omstandigheid dat eiser lang in Nederland heeft verbleven en een straatkrant heeft verkocht terwijl hij in beeld was bij verschillende instanties, betekent niet dat het onevenredig is om inkomsten uit zwart werk uit te sluiten bij de beoordeling of sprake is van voldoende middelen van bestaan. Het is de verantwoordelijkheid van eiser om te voldoen aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf.
15. Uit het voorgaande volgt dat de minister in het bestreden besluit ten aanzien van eiser terecht het standpunt heeft ingenomen dat de gestelde inkomsten uit de verkoop van de straatkrant, waarover geen belastingen en premies zijn afgedragen, niet kunnen worden aangemerkt als voldoende middelen van bestaan zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b, van de Unieburgerrichtlijn.
16. Daar komt bij dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij gedurende enige periode heeft beschikt over voldoende middelen van bestaan. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de minister een te zware bewijslast bij hem heeft neergelegd door te verlangen dat hij
steedsover voldoende bestaansmiddelen heeft beschikt en volgt eiser evenmin in zijn stelling dat de minister ten onrechte eisen heeft gesteld aan het soort bewijsmiddelen. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat de minister deze maatstaven heeft aangelegd. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser met de stukken van de gemeente [gemeente] inzake de bijstandsuitkering onvoldoende bewijsmiddelen heeft ingediend met betrekking tot de periode en de hoogte van de gestelde inkomsten.
17. De rechtbank begrijpt dat het bestreden besluit vergaande financiële gevolgen heeft voor eiser omdat de gemeente [gemeente] in het verlengde hiervan heeft besloten om de aan eiser verleende bijstandsuitkering van ruim 20.000 euro van hem terug te vorderen omdat hij geen rechtmatig verblijf heeft of heeft gehad. De evenredigheid van deze terugvordering zal echter alleen kunnen worden beoordeeld in een (eventuele) procedure tegen dit besluit van de gemeente [gemeente] .
18. De minister heeft ten aanzien van de verwijderingsmaatregel een belangenafweging gemaakt. Eiser heeft de juistheid van deze belangenafweging niet gemotiveerd betwist en ook niet aangegeven dat aan de zijde van eiser bestaande belangen niet of onvoldoende zijn meegewogen.