ECLI:NL:RBDHA:2022:12467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 april 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 6795
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duurzaam verblijfsrecht voor Unieburger met zwart werk als relevante factor

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Roemeense eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een document 'duurzaam verblijf burger van de Unie', welke was afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd ook ongegrond verklaard. Eiser had eerder al een beroep ingesteld dat gegrond werd verklaard, maar het bestreden besluit van 28 oktober 2021 bleef ongewijzigd. De rechtbank moest nu beoordelen of eiser gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland had gehad, wat vereist is voor duurzaam verblijfsrecht.

De rechtbank oordeelde dat de periode van verblijf van eiser vanaf augustus 2014 relevant was, maar dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor de periode van 2010 tot augustus 2014. Eiser stelde dat hij zwart had gewerkt, wat volgens de staatssecretaris niet meetelde voor het rechtmatig verblijf. De rechtbank volgde deze redenering niet en verwees naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin werd gesteld dat de herkomst van de middelen niet relevant is, zolang deze niet uit criminele activiteiten voortkomen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het beroep werd gegrond verklaard en het bestreden besluit werd vernietigd, met de opdracht aan de staatssecretaris om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.

Daarnaast werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de staatssecretaris had erkend dat eiser rechtmatig verblijf had in verband met een nieuw dienstverband. De rechtbank droeg de staatssecretaris op om het griffierecht te vergoeden en veroordeelde hem in de proceskosten van eiser. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/6795 (beroep)
AWB 21/6796 (voorlopige voorziening)
[v nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 27 april 2022 in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1981, van Roemeense nationaliteit, eiser en verzoeker,
hierna: eiser
(gemachtigde: mr. A. Duisterwinkel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal-de Groot).

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 31 januari 2020 tot afgifte van een document “duurzaam verblijf burger van de Unie” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 3 december 2020 ongegrond verklaard.
Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van
10 augustus 2021 gegrond verklaard en het besluit van 3 december 2020 is daarbij vernietigd. [1] Bij besluit van 28 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift wederom ongegrond verklaard.
Op 22 november 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [naam] als tolk in de Roemeense taal. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. Om een duurzaam verblijfsrecht te hebben in Nederland moet een burger van de Unie gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland hebben. Dat volgt uit artikel 8.17 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000. Deze zaak gaat erom of eiser op enig moment vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.
2. De eerste vraag die voorligt, is per wanneer eiser in Nederland verblijft. Verweerder heeft in het bestreden besluit augustus 2014 als uitgangspunt genomen, terwijl eiser betoogt dat hij al eerder, namelijk vanaf 2007, in Nederland is. De rechtbank oordeelt als volgt. Eiser heeft in ieder geval over de periode van 2010 tot augustus 2014 onvoldoende bewijs overgelegd, waaruit blijkt dat hij hier verbleef. Over die periode is alleen een verklaring van de straatkrant Z overgelegd. Daaruit blijkt niet meer dan dat eiser bekend was als verkoper van de straatkrant. Dat betekent dat voor de vraag of eiser een duurzaam verblijfsrecht heeft, alleen de periode vanaf augustus 2014 relevant is.
3.1.
Vervolgens is aan de orde of eiser in de periode vanaf augustus 2014 gedurende een aaneengesloten periode van vijf jaar ook rechtmatig verblijf heeft gehad. Dat betekent dat hij vijf jaar lang ofwel als werknemer of zelfstandige, ofwel als economisch niet-actieve in de zin van artikel 8.12 van het Vb 2000 moet zijn te aan te merken.
3.2.
Eiser heeft betoogd dat hij aan deze voorwaarden voldoet en in dat kader aangevoerd dat hij voor de daklozenkrant heeft gewerkt, maar ook vaak zwart werkte voor bekenden of mensen die hij tegenkwam bij het verkopen van de daklozenkrant. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat hij geen beroep op de algemene kas heeft gedaan.
3.3.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat zwart werk niet kan meetellen voor de vraag of iemand rechtmatig verblijft op grond van het Unierecht. De rechtbank volgt dit niet. Uit het arrest Bajratari [2] volgt dat de herkomst van de middelen in een geval als dit niet relevant is, zolang de middelen maar niet uit criminele activiteiten voortkomen. De rechtbank kan uit dit arrest niet opmaken dat middelen uit zwart werk alleen kunnen meetellen als het zou gaan om een minderjarige, zoals verweerder heeft betoogd. Een dergelijke beperking valt niet op te maken uit de overwegingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Pas ter zitting heeft verweerder zich subsidiair op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij met zwart werk voldoende heeft verdiend. Naar het oordeel van de rechtbank is dit rijkelijk laat. Het subsidiaire standpunt zal dan ook niet worden meegenomen bij de beoordeling omdat dit in strijd is met de goede procesorde.
3.4.
Daarnaast heeft verweerder wederom nagelaten om kenbaar bij de beoordeling te betrekken dat eiser tot 2019 geen beroep heeft gedaan op de openbare kas, ondanks de opdracht van de rechtbank in de vorige uitspraak in deze zaak om dat te doen. De rechtbank verwijst naar overweging 6.3 van die uitspraak. Verweerders betoog dat deze omstandigheid wel als zelfstandig element in de beoordeling is betrokken, volgt niet uit het bestreden besluit.
4. De conclusie is dat ook dit besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Mocht verweerder het voor de beslissing noodzakelijk achten om te weten welke verdiensten eiser heeft gehad uit zwart werk, dan zal verweerder dit nog aan eiser moeten voorleggen en is het vervolgens aan eiser om die verdiensten te onderbouwen.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
5. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening. Verweerder heeft inmiddels erkend dat eiser rechtmatig verblijf heeft in verband met zijn nieuwe dienstverband.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,--, en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 21/6795,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 21/6796,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 362,-- (zegge: driehonderdtweeënzestig euro) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.277,-- (zegge: tweeëntwintighonderdzevenenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.J. Bernt, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van L. Fernandez Ferreiro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 april 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.AWB 20/9482.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 oktober 2019, C-93/18, ECLI:EU:C:2019:809.