In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 9 april 2025, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag afgewezen met het argument dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, samen met een andere zaak, op 31 maart 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister fysiek aanwezig was en de eiseres digitaal deelnam.
De rechtbank oordeelt dat de minister het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag terecht heeft gedaan, omdat Kroatië verantwoordelijk is volgens de Dublinverordening. Eiseres voerde aan dat de minister het voornemen onvoldoende had gemotiveerd en dat de procedure onzorgvuldig was. De rechtbank concludeert echter dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat Kroatië verantwoordelijk is en dat er geen reden is om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken. Eiseres heeft niet aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Kroatië die een reëel risico op onmenselijke behandeling met zich meebrengen.
Daarnaast betoogde eiseres dat de minister haar aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken vanwege haar persoonlijke omstandigheden en de situatie van haar minderjarige kinderen. De rechtbank oordeelt dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat de omstandigheden van eiseres niet als bijzondere, individuele omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.