ECLI:NL:RBDHA:2025:5933

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
NL25.7737
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 9 april 2025, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag afgewezen met het argument dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, samen met een andere zaak, op 31 maart 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister fysiek aanwezig was en de eiseres digitaal deelnam.

De rechtbank oordeelt dat de minister het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag terecht heeft gedaan, omdat Kroatië verantwoordelijk is volgens de Dublinverordening. Eiseres voerde aan dat de minister het voornemen onvoldoende had gemotiveerd en dat de procedure onzorgvuldig was. De rechtbank concludeert echter dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat Kroatië verantwoordelijk is en dat er geen reden is om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken. Eiseres heeft niet aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Kroatië die een reëel risico op onmenselijke behandeling met zich meebrengen.

Daarnaast betoogde eiseres dat de minister haar aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken vanwege haar persoonlijke omstandigheden en de situatie van haar minderjarige kinderen. De rechtbank oordeelt dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat de omstandigheden van eiseres niet als bijzondere, individuele omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7737

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

mede namens haar minderjarige kinderen
[kind 1]en
[kind 2]
(gemachtigde: mr. P. Kramer-Ograjensek),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL25.7738, op 31 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister fysiek deelgenomen. Eiseres en de gemachtigde van eiseres hebben digitaal deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Heeft de minister het voornemen onvoldoende gemotiveerd en is het voornemen zorgvuldig voorbereid?
5. Eiseres betoogt dat de minister het voornemen onvoldoende heeft gemotiveerd en dat de voornemenprocedure onzorgvuldig is geweest. Het voornemen is namelijk prematuur uitgebracht omdat ten tijde van het uitbrengen van het voornemen nog geen claimakkoord bestond tussen Nederland en Kroatië. Het was dus ook niet duidelijk of en hoe Kroatië op de claim had gereageerd. Dit is onzorgvuldig. Bovendien heeft de minister slechts een standaardvoornemen uitgebracht zonder in te gaan op de persoonlijke situatie van eiseres. Tot slot stelt eiseres dat de minister onvoldoende inzicht heeft gegeven in de manier waarop de belangen van haar minderjarige kinderen zijn onderzocht en zijn meegewogen in de besluitvorming.
5.1.
De rechtbank merkt allereerst op dat het bestreden besluit ter toetsing voorligt en dat eventuele onzorgvuldigheden in de voorbereiding daarvan niet (per definitie) betekenen dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het voornemen al een rechtsgeldig claimakkoord tot stand was gekomen. Het claimakkoord dateert namelijk van 17 januari 2025 en het voornemen van 24 januari 2025. Het claimakkoord is (pas) na het uitbrengen van het voornemen door de minister aan het dossier toegevoegd en eiseres heeft hier kennis van kunnen nemen. Hoewel de rechtbank het met eiseres eens is dat de minister moet zorgen dat het dossier (tijdig) compleet is, betekent de omstandigheid dat het claimakkoord pas na het voornemen is toegevoegd niet dat het voornemen of het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand zijn gekomen.
5.3.
De rechtbank oordeelt verder dat de minister het besluit niet onzorgvuldig heeft voorbereid omdat hij heeft volstaan met een zogenoemd standaardvoornemen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 23 november 2023 namelijk geoordeeld dat een standaardvoornemen wel aan de daartoe gestelde vereisten kan voldoen. [2] De minister heeft in het voornemen summier maar voldoende duidelijk uiteengezet dat en op grond van welke redenen Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Daarin staat ook dat de minister geen reden ziet om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Op de door eiseres aangedragen bezwaren tegen de overdracht is de minister in de motivering van het bestreden besluit nader ingegaan. De minister is daarbij ook expliciet ingegaan op hoe hij de belangen van de kinderen heeft meegewogen. De omstandigheid dat de minister in het voornemen niet is ingegaan op de belangen van de kinderen maakt niet dat het bestreden besluit onvoldoende is voorbereid of gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Kan de minister voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan?
6. Eiseres stelt dat de minister voor Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. In Kroatië vinden namelijk op het hele grondgebied pushbacks plaats. Er bestaat daarbij ook een reëel risico op pushbacks van Dublinterugkeerders, omdat Dublinterugkeerders dezelfde asielzoekerskaart hebben als andere asielzoekers en zij zich dus niet van elkaar onderscheiden. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst eiseres op een notitie van Centre Peace Studies, een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 21 oktober 2024 en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 2 januari 2025. [3]
6.1.
Bij de beoordeling van de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een door een vreemdeling in een van de lidstaten ingediend asielverzoek, mag de minister uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van de vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Uit artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening en de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt echter dat de minister een vreemdeling niet mag overdragen aan de verantwoordelijke lidstaat als hij niet onkundig kan zijn van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in dat land waardoor de verzoeker een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest. De minister moet bij zijn beoordeling alle informatie betrekken die de verzoeker heeft ingebracht, en ook uit eigen beweging rekening houden met relevante en objectieve informatie waarvan hij kennis heeft. [4] Als blijkt van tekortkomingen die structureel of fundamenteel zijn, moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om tot een schending van artikel 4 van het EU Handvest te leiden. [5] Niet iedere schending van een grondrecht door de verantwoordelijke lidstaat heeft onder de Dublinverordening gevolgen voor de verplichtingen van de overige lidstaten. [6]
6.2.
De rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat voor Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Op 9 oktober 2024 heeft de Afdeling namelijk geoordeeld dat de minister voor Kroatië nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [7] In die uitspraak is ook ingegaan op de problemen met betrekking tot pushbacks. Dit oordeel heeft de Afdeling op 6 maart 2025 nog eens bevestigd. [8] De rechtbank oordeelt dat de door eiseres ingebrachte stukken geen aanleiding geven om van die rechtspraak af te wijken. De Afdeling heeft namelijk de notitie van Centre Peace Studies al betrokken bij de uitspraak van 9 oktober 2024. Het enkele gegeven dat in een uitspraak van zittingsplaats Zwolle is geoordeeld dat getwijfeld kan worden aan de conclusies van de Afdeling is onvoldoende om in die uitspraak van deze zittingsplaats mee te gaan. Die zaak betrof namelijk een bewaringszaak, niet een bodemzaak waarin toepassing is gegeven aan de Dublinverordening. Bovendien is de uitspraak van het Verwaltungsgericht Braunschweig van 8 mei 2023, waarnaar de zittingsplaats Zwolle verwijst, op 4 december 2023 in hoger beroep vernietigd door het Oberverwaltungsgericht Niedersachsen. De Afdeling heeft laatstgenoemde uitspraak in haar uitspraak van 9 oktober 2024 betrokken
.Daarnaast heeft de zittingsplaats Zwolle in soortgelijke zaken als deze inmiddels ook diverse uitspraken gedaan, waarin ook het oordeel van de Afdeling is gevolgd. [9] Wat betreft de uitspraak van de zittingsplaats Amsterdam, merkt de minister terecht op dat eiseres niet heeft aangetoond hoe deze uitspraak op haar van toepassing is. Bovendien slaagt in die betreffende uitspraak het beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet.
Mocht eiseres na terugkeer wel problemen ondervinden in Kroatië, dan kan zij zich tot de Kroatische autoriteiten wenden. Niet gesteld of gebleken is dat eiseres deze mogelijkheid niet zou hebben of dat de Kroatische autoriteiten haar niet kunnen of willen helpen. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Had de minister de asielaanvraag van eiseres op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich moeten trekken?
7. Eiseres betoogt tot slot dat de minister haar aanvraag en die van haar minderjarige kinderen aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Ze vreest namelijk voor haar ex-partner en zijn familie. Ze is bang dat hij haar en haar kinderen in Kroatië kan traceren en hen iets aan zal doen nog voordat ze om bescherming heeft kunnen vragen. Ter onderbouwing van haar vrees voor haar ex-partner heeft zij een chatgesprek en dreigmail overgelegd. Bovendien heeft de dochter van eiseres adhd [10] en krijgt zij hier in Nederland goede ondersteuning. Ter onderbouwing van de diagnose heeft eiseres een ziekenhuisrapport overgelegd. Eiseres voert aan dat haar dochter in Kroatië niet de begeleiding kan krijgen die zij nodig heeft. Vanwege deze combinatie van factoren had de minister toepassing moeten geven aan zijn discretionaire bevoegdheid.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister geeft onder meer toepassing aan artikel 17 van de Dublinverordening als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van een vreemdeling van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank oordeelt dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet als bijzondere, individuele omstandigheden zijn aan te merken. Los van de omstandigheid dat de minister terecht stelt dat niet controleerbaar is of de overgelegde berichten afkomstig zijn van de ex-partner van eiseres, heeft de minister bij zijn beoordeling kunnen betrekken dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij overdracht aan Kroatië niet (tijdig) de bescherming kan inroepen van de Kroatische autoriteiten. Ook volgt de rechtbank de minister in zijn standpunt dat het feit dat de dochter van eiseres adhd heeft niet als (bijkomende) bijzondere omstandigheid aangemerkt hoeft te worden. Eiseres heeft namelijk geen medische stukken of andere objectieve documenten overgelegd waaruit volgt dat overdracht naar Kroatië de ontwikkeling van haar dochter zal schaden of dat haar dochter in Kroatië niet de steun kan krijgen die zij nodig heeft.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Centre Peace Studies, ‘Dublin Regulation and its application in Croatia’ (19 januari 2024);
4.Dit toetsingskader volgt uit HvJ 29 februari 2024 (arrest X), ECLI:EU:C:2024:195, en ABRvS 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455.
5.EHRM 21 januari 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609 (M.S.S. tegen België en Griekenland), overweging 263, en HvJEU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), punten 91-93.
6.Arrest N.S., punt 82.
9.Zie NL24.33470 (niet gepubliceerd) en NL24.28971 (niet gepubliceerd).
10.Afkorting voor ‘Attention deficit hyperactivity disorder’